Hoe de kerkvader Polycarpus stierf
't W a s in het jaar 168. De Christenen hadden gedurende eenigen tijd rust gehad, doch onder keizer Marcus Aurelius was de vervolging opnieuw uitgebroken en te Smyrna in Klein-Azië werd de negentigjarige bisschop Polycarpus gevangen genomen. Er bestaat nog een brief, waarin de gemeente van Smyrna aan de andere Christengemeenten den dood van haar opziener mededeelt.
Polycarpus werd voor den stadhouder gevoerd. Een groote menigte vulde de gerechtszaal en eischte den dood der Christenen. De stadhouder echter wilde Polycarpus redden en noodigde hem daarom uit, den keizer goddelijke eere te bewijzen en Christus te vloeken.
Doch Polycarpus antwoordde: „Zes en tachtig jaren heb ik mijn Heere gediend en Hij heeft mij nooit eenig leed gedaan. Hoe zou ik dan mijn Heiland kunnen vervloeken, die mij zalig maakt!"
Nogmaals zei de stadhouder: „Aanbid den keizer!"
Doch Polycarpus hernam: „Weet gij dan niet wie ik ben? Ik ben een Christen!"
Daarop dreigde de stadhouder hem met de wilde dieren en den brandstapel, doch Polycarpus zeide: „Gij dreigt met een vuur, dat slechts korten tijd brandt en spoedig uitgaat, doch gij kent niet het vuur van het toekomende gericht en het eeuwig oordeel, dat voor de goddeloozen bereid is. Wat aarzelt gij? Ik ben bereid."
Intusschen schreeuwde het volk, dat Polycarpus verbrand moest worden. Reeds haalde men van hier en daar hout en takkebossen aan en maakte den brandstapel gereed.
Toen alles klaar was, legde de grijsaard zelf zijn kleederen af. Daar stond hij met de handen op den rug gebonden, als een uitverkoren offerlam en hij bad de volgende woorden: „Vader van Uw geliefd en hooggeprezen Kind Jezus Christus, door wien wij u hebben leeren kennen; God der engelen en krachten en aller schepselen: God van het gansche geslacht der rechtvaardigen, die voor Uw aangezicht staan; ik zeg U dank, dat Gij mij dezen dag en deze ure waardig gekeurd hebt, dat Gij mij deel doet hebben in het getal van uw bloedgetuigen; deel aan den drinkbeker van Christus, tot opstanding van lichaam en ziel in het eeuwige leven door het onvergankelijke werk van den Heiligen Geest. Neem mij heden aan als een U welgevallig offer; daarvoor hebt Gij mij immers toebereid, het mij van te voren bekend gemaakt en mij nu geopenbaard; Gij onbedriegelijke en waarachtige God. Daarom en voor dit alles loof ik U om den wille van den eeuwigen Hoogepriester Jezus Christus, Uw geliefd Kind. Door Hem zij U met Hem en den Heiligen Geest de eere nu en in alle eeuwigheid. Amen!'
En toen hi; met dat Amen zijn gebed had geëindigd, staken de beulsknechten het vuur aan. (De Rotterdammer.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1940
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1940
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's