Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ontzondiging II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ontzondiging II

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Numeri 19. Wijders sprak de Heere tot Mozes en Aaron, zeggende: Dit is de inzetting van de wet, die de Heere geboden heeft, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen eene roode volkomene vaars, in dewelke geen gebrek is, op dewelke geen juk gekomen is. En gij zult die geven aan Eleazar den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger, en men zal ze v,oor zijn aangezicht slachten, enz.

De verbranding der vaars.
Voorts zal men deze vaars voor zijne oogen verbranden, haar vel en haar vleesch en haar bloed met haren mest zal men verbranden.
Dit doet ons denken aan hetgeen gebeurde met het zondoffer vermeld in Exodus 29 : 12—14. Alleen geschiedde daar de slachting bij het altaar en het bloed werd uitgegoten bij den voet van het altaar nadat de hoornen waren besprengd.
Op het altaar werd verbrand het vet van het ingewand, het net over de lever, en beide nieren met het vet. Maar het vleesch des varren en zijn vet en zijn drek zult gij met vuur verbranden, zoo luidde het voorschrift, buiten het leger: het is een zondoffer.
Wij zien dus overeenkomst en verschil. Dit kan verder blijven rusten. Het brandoffer werd geheel verbrand op het altaar zooals wij destijds met u behandelden. Dit zondoffer wordt geheel verbrand buiten het leger, niets mag er aan de verbranding worden onttrokken. De nadruk valt derhalve op het gansch verteerd worden door het vuur van dit zondoffer. Zoo worden wij onderwezen omtrent den vervloekten dood buiten de legerplaats. In den kruisdood leed Jezus de angsten der hel, werd geheel opgeëischt door de strenge gerechtigheid Gods, aangegrepen door den goddelijken toorn.
Hij is met de overtreders gerekend, tot zonde gemaakt. Maar zijn dood is zeer kostbaar. Weet gij dat? Is deze vaars voor uwe oogen verbrand? Jezus doodsbloed en angsten der hel zijn uitnemend dierbaar en waardevol. Nooit zal haar waardij ten volle worden gevat. Een gansche eeuwigheid van lof moge die waardij bezingen.
Verzoening, vrede met God door het bloed des kruises.
De grondleggende handeling is derhalve de bloedstorting waarop volgt en waarbij aansluit de algeheele verbranding. Hiermee is echter het doel van dit offer nog niet ten volle geteekend, want het gaat nu om de asch als middel tot ontzondiging bij bepaalde verontreinigingen.
De verzoening neemt wel de schuld der zonde geheel weg, zoodat wij vrede met God mogen kennen, doch wij blijven zondaren, innerlijk verdorven, al is er Gode zij dank, de nieuwe mensch die niet kan zondigen noch sterven. De oude mensch echter is er ook, ons verdorven bestaan, waardoor een strijd tusschen vleesch en geest ontstaat die duurt tot den doodssnik. Eiken dag verontreinigen wij ons leven, bezoedelen onze ziel.
Die asch nu is verbrand-offer, waartoe ook het bloed behoorde voorzoover het niet gebruikt was om te besprengen. Maar op die asch zullen wij straks nader moeten terugkomen. Eerst vraagt nog iets anders bij de verbranding onze aandacht.
En de priester zal nemen cederenhout en hysop, en scharlaken en werpen ze in het midden van den brand der vaars. (vers 6.)
Dit is iets zeer opvallends bij dit offer van de roode vaars. Hoeveel yan elke stof de priester moest nemen, wordt niet vermeld en is dus niet van beteekenis. Het gaat slechts om de bepaalde stoffen die werden gebruikt om geworpen te worden in het vuur van den brand der vaars. In den geest zien wij het vuur branden waarin de vaars verteerd wordt tot asch. Voor de oogen van Eleazar moet het geschieden.
Zalig als wij in het geloof aldus het offer van Immanuël mogen zien prijs gegeven aan het vuur van Gods heiligen toorn.
De priester mag echter in dit geval niet werkeloos toezien. Terwijl de vlammen hoog oplaaien moet hij een nauwkeurig omschreven handeling verrichten.
Over de gebruikte stoffen is veel ter verklaring geschreven, doch weinig bevredigend is dikwijls hetgeen wordt aangevoerd. De natuur van den mensch zou zijn afgebeeld in ceder en hysop. Men haalt daarbij wel aan, dat Salomo sprak van de boomen, van den cederboom af die op den Libanon wast tot op den hysop die aan den wand uitwast.
charlaken zou dan den hoogmoed verbeelden en wereldsche pracht. Het komt dan hierop neer, dat men in de verbranding van die stoffen ziet de verbranding van den ouden mensch, het vleesch met zijn begeerlijkheden. Het gekruisigd worden aan zichzelven en de wereld. Bevredigen doet echter deze voorstelling niet. En wel hierom. De Schrift bezigt deze stoffen nooit als beeld van verdorvenheid. Daarom ontbreekt aan deze opvatting een schriftuurlijke grondslag. En daarop komt het toch ook hier aan. Het is natuurlijk wel waar, dat de oude mensch met Jezus gekruist wordt en begraven. Maar is de bedoeling dit hier af te beelden? Wij gelooven van niet.
Anderen leerden dat het cederenhout zag op de hoogheid van Christus, de hysop duidde zijn vernedering aan en het scharlaken zijn bloedige verdiensten.
Nog weer anderen zooals Augustinus namen deze drie stoffen als beelden van geloof, hoop en liefde.
Toch komt het ons voor, dat de oplossing der vraag in andere richting moet worden gezocht in aansluiting bij hetgeen de Schrift van deze stoffen zegt en het doel waartoe zij worden gebruikt.
Het cederenhout is bekend om zijn aangenamen geur en duurzaamheid. De hysop komt in de Schrift meermalen voor als middel om te reinigen. Het scharlaken spreekt ons van de werkzame kracht ten leven. Dan zijn het dus zinnebeelden van de beteekenis en kracht der offerande om verzoening en leven aan te brengen en zoo reiniging. Het valt ons op, dat ook bij de reiniging der melaatschen (Lev. 14) van dezelfde stoffen sprake is en wel in dezelfde verbinding, cederhout, hysop en scharlaken.
Wij zullen wel niet mistasten wanneer wij de beteekenis van dit onderdeel zoeken in die van het geheel, reiniging, afzondering van den dood.
Van het cederenhout komt hier niet de grootte van den boom in aanmerking maar de aard van het hout. Het is duurzaam, aangenaam van geur. Het wordt niet door verrotting verteerd. De cederolie heeft de kracht om voor verderf te bewaren, en te ontsmetten. De inwerping van dit bepaalde hout wijst ons dan ook naar de beteekenis der verkregen asch van de vèars, als Gode verbrand, het bloed inbegrepen.
Den ceder noemde men in de oudheid om zijn geur en duurzaamheid: het leven van den dood. Het offer van Christus is duurzaam voor altijd goed, en Gode tot een liefelijken reuk. Men zou kunnen denken bij het aanschouwen van den brand der vaars: welk een weerzinwekkend schouwspel. Hierin is niets Gode welbehagelijks. En toch is dit wel zoo, daarop wees het inwerpen en meeverbranden van het cederenhout. Zoo welriekend en duurzaam was nu dit offer Gode wanneer het als heenwijzend naar Christus wordt gewaardeerd. De ingeworpen stoffen moeten dus betrokken worden op Christus in Zijne zelfofferande.
De hysop heeft reinigende kracht. Denk maar aan de bede van David in Psalm 51: Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn. Uit de hysop wordt eene welriekende olie bereid, als maagversterkend middel gebruikt in de oudheid en ook nog wel heden. De hysopstengel werd vaak gebruikt als middel ter besprenging, zinnebeeld van reiniging en ontzondiging. Augustinus teekende op Psalm 51 aan van de hysop: een nederig kruid, geneeskrachtig, geschikt om de longen te zuiveren.
Zoo wijst ons dus dit inwerpen van de hysopstengel in den brand der vaars op de reinigende kracht van het offer, van de asch der verbrande vaars. De scharlaken draad zal wel zinnebeeld des levens zijn, verbonden met het begrip van reinheid. Zoo wordt ons in deze drie dingen die mede verbrand worden, afgebeeld de beteekenis van de asch die van de verbranding overblijft.
De vaars is zondoffer en maakt rein van de aanraking met den dood wanneer het reinigingswater op den onreine wordt gesprengd.
Het zondoffer is grondslag van den geheelen ritus der reiniging. De verstoorde betrekking met den heiligen God kan alléén worden hersteld door gebruikmaking van de asch van het zondoffer. Zoo boog de Heere neder om zijn volk te onderwijzen en op te leiden tot het offer van den beloofden Messias.
Het is vooral de brief aan de Hebreen, die op de beteekenis van den dienst der schaduwen nadruk legt en uitlegging geeft van tal van gebruiken bij den offerdienst en van het offer zelf. Wanneer de Israëliet in het geloof dezen dienst aanmerkte werd zijn bezwaarde hart verruimd en tevens zijn verlangen naar de komst van den Verlosser opgewekt. Dan was de profetische sprake welkom: Zie, Ik kom! In de rol des boeks is van mij geschreven. Och, dat gij de hemelen scheurdet en nederkwaamt!
De verzameling en bewaring der asch.
En een rein man zal de asch dezer vaars verzamelen en buiten het leger in eene reine plaats wegleggen; en het zal zijn ter bewaring voor de vergadering der kinderen Israëls, tot het water der afzondering; het is ontzondiging. (vs. 9.)
Het was niet noodig, dat dikwijls zulk een vaars werd geslacht. De verzamelde asch was voor een heelen tijd voldoende.
De Joden zeggen, dat de asch van die eerste vaars, verbrand onder de oogen van Eleazar, genoeg was voor duizend jaren. In totaal zouden er negen zijn geslacht en met de komst van den Messias dien zij verwachten zou de tiende worden geslacht door hem zeiven. Dit is Joodsche fabel, doch zeker is, dat onze roode vaars voor eeuwig genoeg is. Geen tweede behoeft te worden geslacht.
Geen misoffer zooals Rome leert is noodig, neen. Het is bovendien vervloekte afgoderij inzoover daarbij van aanbidding sprake is, een afbreuk doen aan het ééne offer van Christus voor zoover zijn bloedig offer zou aangevuld moeten worden met het misoffer.
De verzoening van Christus is voor eeuwig den Vader aangenaam, voor immer van kracht. Genoegzaam ook voor altijd tot reiniging der dagelijksche overtredingen door bezoedeling van de wereld.
De asch moet worden verzameld. Christus is geheel noodig en algenoegzaam. Buiten Hem hebben wij niets noodig tot zaligheid, in hem is het gansche reddingsmiddel des Vaders, en de Heilige Geest neemt alles uit hem wat tot het leven en de zaligheid noodig is. Zonder mij kunt gij niets doen, door hem vermag ik alle dingen.
Zie in den geest dien reinen man bezig met het verzamelen der asch, daar buiten het leger. Zie hem verzamelen ook de door den wind opgenomen aschdeeltjes, want hij mag niets laten liggen. Al de asch moet worden bijeengebracht.
Kom, volg dien man in het naspeuren van al de kracht, al de macht die in Jezus offer is gelegen. Hoe weinig zijn zijne kinderen vaak met hem bezig. Daarom smaken zij zijne dierbaarheid en algenoegzaamheid zoo weinig.
Hoe kostelijk zijn mij, o God, uwe gedachten, hoe machtig vele zijn hare sommen. Zoude ik ze tellen? harer is meer dan des zands.
Een onderwerp tot eeuwige overpeinzing is hier. Ik vind tot zijn lof gedurig ruimer stof, hoewel ik de reeks dier schatten kan tellen noch bevatten, zong de dichter.
De verzamelde asch moest worden weggelegd en bewaard in eene reine plaats, want zij was heilig. Die heilige plaats was eene bekende plaats want de asch was bestemd voor de vergadering Israëls, Gods gemeente, om gebruikt te worden.
De bewaarde asch moet worden gebruikt. Ach, waar zal ik een middel vinden tot verzoening mijner schuld, tot reiniging mijner bezoedelde ziel, zucht gij?
Ga mee naar Golgotha en zie daar buiten de legerplaats ons zondoffer en brandoffer. Het gebed om de verlichting des Geestes en zijne bediening tot gebruikmaking ga gedurig op. Hoe kunt gij toch met uwe bevindingen tevreden Christus zoo links laten liggen? Meent gij dan dat zijn offer niet noodig is en toepassing aan uwe ziel wel kan worden gemist! Immers neen, want buiten hem is geen leven noch vrede; Christus is alles!
Zalig in hem te rusten en vrede te smaken met God tevens dagelijks tot hem toe te gaan met een waarachtig hart in volle verzekerdheid des geloofs niet twijfelende.
Bij gebruik moest de asch, zooals nog nader zal blijken, worden vermengd met levend water en gesprengd op den verontreinigde. De asch is tot het water der afzondering, het is ontzondiging, ook wel genoemd: water der onreinheid. Dat wil zeggen: tot water, dat dient om de onreinheid weg te nemen. Dit water lost als het ware de onreinheid op, werkt als een krachtig loog, en wordt toch niet onrein.
Die asch is alleen te verkrijgen door de slachting en verbranding der vaars ten zondoffer. De Heere heeft zelf in alles, ja, in alles voorzien. Zoowel de verwerving als de toepassing der gansche zaligheid ligt in de handen van den drieëenigen Verbondsgod. Jezus is de alpha en de omega,het begin en het einde, de eerste en de laatste. Als Hij de plaats inneemt die hem toekomt, doorstroomt zaligheid en vrede het hart.
Het water gebruikt ter vermenging met de asch der roode vaars ziet op den Heiligen Geest, die de kracht van Jezus' dood op onze zielen toepast. Ook het Woord is in deze bediening opgenomen, want in Jezus zijn alle beloften Gods ja en amen. Hoe volkomen heeft toch de Heere gezorgd. Hoe rijk heeft Hij ook het werk en den persoon van den Middelaar laten afschaduwen.
De bestemming van het reinigingswater.
Dit zal den kinderen Israëls en den vreemdeling, die in het midden van hen als vreemdeling verkeert, tot een eeuwige inzetting zijn. (vs. 10.)
Het gaat hier derhalve om een goddelijke inzetting, niet om een gebruik door menschen uitgedacht. Zoo worden ook het Pascha en de wet van Mozes inzettingen genoemd.
Dan weer wordt gesproken van rechten en geboden des Heeren. Israël wordt vermaand, daarin te wandelen, die te houden, die te doen, daarvan niet af te wijken, maar ze te weten en te bewaren. In het Nieuwe Testament wordt het woord inzettingen gebruikt voor menschelijke instellingen der rabbijnen, die geen wetskracht hadden voor het geloof maar door het vleesch uitgevonden, slechts het vleesch dienden.
Soms wordt het woord inzetting gebruikt voor het overgegeven Evangelie. Paulus schrijft (2 Thess. 2 : 1 5 ) : Zoo dan, broeders, staat vast, en houdt de inzettingen die u geleerd zijn, hetzij door ons woord hetzij door onzen zendbrief en onze Heere Jezus Christus zelf en onze God en Vader, die ons heeft lief gehad en gegeven heeft eene eeuwige vertroosting en goede hope in genade, vertrooste uwe harten en versterke u in alle goed woord en werk.
Tot een eeuwige inzetting, allereerst zoolang Israël als volk zou bestaan, maar wij kunnen toevoegen, overgaande in de vervulling door Jezus Christus onzen Heere, ook voor ons naar den geestelijken zin.
Voor Israël, den kinderen Israëls. Want de Heere houdt zijn verbond, het wordt bevestigd van kind tot kind. De gunst des Heeren zal over die hem vreezen in eeuwigheid altoos dezelfde wezen. Van geslacht tot geslacht zal Hij zich een volk formeeren dat zal leven uit het offer van Jezus en zich zal beroemen in de genade Gods.
Hebt gij wel opgemerkt, dat de inzetting niet alleen voor de kinderen Israëls beteekenis heeft? Ook voor den vreemdeling die in hun midden zal verkeeren.
Israël kende de Oostersche gastvrijheid in het algemeen. Een vreemdeling werd binnen genoodigd. Ter verwelkoming werd hem water geboden om zijne voeten te wasschen.
De wet beval den vreemdeling, die niet uit Jacob was gesproten, eene menschlievende behandeling. Het verachten der heidenen sproot niet voort uit het geloof doch welde op uit de verdorven natuur die het vleesch wilde sieren met de genade des verbonds. Een vreemdeling mocht deelnemen aan bepaalde feestmaaltijden, aren lezen op het veld, de nalezing in de wijngaarden, en deelde mede in den oogst van het jubeljaar. Zij stonden in het gericht op voet van rechtsgelijkheid met den Israëliet. Zelfs al liet hij zich niet besnijden al werd hij geen Jodengenoot, zoo mocht hij toch deelnemen als bijwoner aan offer en gebed. De vrijsteden stonden voor hem open bij niet moedwilligen doodslag.
Als Salomo den tempel inwijdt, bidt hij ook voor den vreemdeling, die hier zal staan om te bidden. Zoo hoor Gij uit den hemel de vaste plaats uwer woning en vergeef...
Hier is een vooruitgeworpen lichtstraal van het heil den heidenen beschoren.
Het is te gering, dat Gij mij een knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jacobs en weder te brengen de bewaarden in Israël. Ik heb u óók gegeven ten lichte der heidenen om mijn heil te zijn tot aan de einden der aarde. Er ging kracht uit van Israëls God en zijn dienst. De rechte jood was steeds zendeling. Zoo lieten sommige heidenen zich besnijden en werden in Israël ingelijfd. Dan mochten zij ook het Pascha meevieren. Alleen mochten de vreemdelingen en bijwoners hun afgoderij niet bedrijven in het land Kanaan op straffe des doods.
Oók den vreemdeling... én den kinderen Israëls: In den nieuwen dag staat de heiden vooraan en deelen alle volkeren in het heil aan Abraham toegezegd.
Zijn zaad zou zijn als de sterren des hemels in menigte en als het zand aan den oever der zee. Uit alle volken en tongen en talen en natiën! Ook voor mij! Voor u?
De dienstdoende personen.
Voor de beteekenis van het zondoffer der roode vaars om het reinigingswater te bereiden uit de asch, zijn de dienstdoende personen van ondergeschikt belang. Dat wil zeggen: zij treden geheel op den achtergrond en wat zij doen moeten heeft slechts beteekenis in zoover zij de handelingen verrichten door den Heere voorgeschreven. Die handelingen zelf echter hebben verder geen bijzondere beteekenis in hetgeen de roode vaars moet afbeelden.
In het kort willen wij dan letten op de dienstdoende personen en de handelingen die zij moesten verrichten.
Israël brengt het offerdier tot Mozes en Aaron de eerste maal, dat van dit zondofer sprake is. Dan geeft Aaron het offerdier over aan Eleazar zijn oudsten zoon, die na hem hoogepriester zal zijn. Het geheel staat dus onder priesterlijke bediening. Want zooals wij vroeger bij de offers meermalen hebben gezien, kan de Heere niet genaderd worden buiten de verordineerde priesterschap, die heenwijst op de tusschentredende beteekenis van den Messias.
Verder grijpt de gansche handeling plaats buiten de legerplaats. Eleazar bezorgde de bloedsprenging als daartoe van den Heere verordend.
Zoo werd dus aan het bondsvolk de bemiddeling gepredikt. Het was ook het werk van den priester om in den brand der vaars het cederenhout. hysop en scharlaken te werpen. Het uitleiden der vaars onder het oog van den priester en het slachten werd opgedragen aan anderen, die alleen ceremonieel rein moesten zijn. Immers het was eene heilige handeling. Weer een ander verzamelde de asch van de verbrandde roode vaars. Ook deze man moest rein zijn.
Nu lezen wij echter: en de priester zal onrein zijn tot aan den avond. (vs. 7b.)
Ditzelfde gold ook van den slachter en verzamelaar der asch.
Daarom moesten zij ceremonieele reiniging ondergaan, zooals er staat: hij zal zijne kleederen wasschen en zijn vleesch met water baden en daarna in het leger gaan. (vs. 7b, 8 en 10)
De Hoogepriester zag toe als alles geschiedde voor zijne oogen als representeerend het volk in dit geval. Als heilige Gods mag hij niet in aanraking komen met dood en verderf. Daarom mocht hij nooit een doode aanraken, zelfs de begrafenis van vader en moeder niet bijwonen. Hij moest zich ook onthouden van teekenen van rouw en ontblooting van het hoofd. (Lev. 21 : 10, 11.) En hij, die Hoogepriester onder zijne broederen is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is en wiens hand gevuld is, om die kleederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontblooten noch zijne kleederen scheuren. Hij zal ook bij geen dood lichaam komen; zelfs over zijn tfader en moeder zal hij zich niet verontreinigen... Ik ben de Heere die hem heilig.
Aan den gewonen priester was dit alles niet volstrekt verboden. Over eenen doode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijne volken; behalve over zijn bloedvriend, die hem ten naaste bestaat, over. zijne moeder en over zijnen vader en over zijn zoon en dochter en broeder en zuster... want zij offeren de vuurofferen des Heeren, de spijs huns Gods, daarom zullen zij heilig zijn.
Ik ben de Heere die u heilig.
Aanraking met een doode maakte onrein. Zelfs het slachten van eene vaars was aanraking met den dood evenals het verzamelen der asch.
Het dienstdoende personeel werd ceremonieel onrein. Dit alles nu behoort tot het uitwendige en niet tot het wezen van den ritus. Met andere woorden: het behoort niet tot de wezensbeteekenis van dit offer. Zij werden dus niet onrein door hetgeen als schaduw de dingen beduidden doch naar de uitwendige aanraking. Wij kunnen het ook zóó zeggen: deze bijkomstige ceremonieele onreinheid moet niet betrokken op de beteekenis van dit offer. Niet de vaars of het bloed, of de asch was als schaduwbeeld van Christus onrein noch maakte onrein. Integendeel, dit alles moest juist dienen als middel om van onreinheid en zonde te bevrijden, was het middel tegen onreinheid.
Het was de aanraking met de natuurlijke zaken als zoodanig, die onrein maakte, niet krachtens de beteekenis ervan.
Dit behoeft ons niet te bevreemden, maar kan ons zonder meer duidelijk zijn.
Wie in aanraking komt met bloed en asch wordt daardoor onrein in natuurlijken zin. Dit geldt eigenlijk ook voor ons en wij zullen ook onze kleederen reinigen benevens onze handen. Nu droeg echter ook deze natuurlijke onreinheid in Israël een eigen karakter naar de ceremonieele wet. Dat geldt natuurlijk thans niet meer.
Maar de verontreiniging droeg toch een geheel ander karakter dan het aanraken van een doode, wat ook ceremonieel onrein maakte, doch op andere wijze. Vandaar dat de ceremonieel onreine bij deze handelingen met de roode vaars niet werd besprengd met het reinigingswater doch kon volstaan met het wasschen zijner kleederen en het baden van het lichaam.
En de verontreiniging duurde ook geen zeven dagen in dit geval, doch slechts tot den avond. Dit stemt geheel overeen met andere reinigingen na het voltrekken van heilige handelingen die slechts krachtens de aanraking met natuurlijke dingen onrein maakte en niet krachtens den aard der geestelijk-voorgestelde-zaken.
Daarom behooren deze reinigingen niet tot het wezen der zaken die worden afgebeeld doch tot de natuurlijke omstandigheden. Hieruit volgt dan ook, dat deze dingen geen geeslijke strekking hebben ter verklaring van dit zondoffer noch van het reinigingswater ^waartoe het werd gebruikt. Door te vergeestelijken zou men juist den aard dezer handelingen miskennen en ze brengen in de spheer waar zij niet thuis hooren. Het is van het hoogste belang op dit alles te letten om onze Schriftverklaring en toepassing zuiver te houden. Anders snijden wij ons den weg af om Gods Woord recht te verstaan en stichten verwarring in plaats van klaarheid te brengen.
Het is in dit geval dan ook niet juist het aldus voor te stellen: deze personen worden onrein omdat zonde en dood op de vaars waren gelegd, want in den brand wordt juist de zonde zinnebeeldig verteerd.
Wel blijkt ons uit dit alles dat de dienst der schaduwen een zware dienst was. Voortdurend verkeerde men in gevaar ceremonieel onrein te worden. Zoo is het heden niet meer nu de schaduwen zijn vervallen door de komst van Christus in wien zij zijn vervuld, want Hij is het lichaam van de schaduw. De dienst des Heeren onder de oude bedeeling had een sterk uitwendig karakter ook al bestond daarin het wezen niet. Voortdurend waren zij in gevaar van wetsovertreding in ceremonieelen zin.
Het is waar dit geldt thans niet meer, doch geestelijk blijft wel waar, dat wij voortdurend verontreinigd kunnen worden, want de zonde omringd ons lichtelijk, zegt de apostel. Hoe noodzakelijk is het aldoor op zijn hoede te zijn, om alle besmetting des geestes en des vleesches te ontgaan en dicht te leven bij het offer van Christus. Laat ons dan afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt en met lijdzaamheid loopen de loopbaan die ons voorgesteld is, ziende op den oversten leidsmaa en voleinder des geloofs Jezus Christus.
Eer wij het weten zijn wij bezoedeld door de zonde. Daarom heeft de Heere eene fontein geopend tegen de zonde en de onreinheid voor den huize Davids en de inwoners van Jeruzalem.
Wat zal er dan van den mensch worden die zonder gemeenschap met Christus vootleeft. Hij vergadert zich toorn als een schat.
Spreekt tot de kinderen Israëls, dit is de inzetting van de wet, die de Heere geboden heeft: Zoo worden wij in dit alles gewezen naar het Evangelie der vrije genade, naar het ware offer van het Lam Gods, die ons geworden is tot rechtvaardigmaking en tot heiligmaking en tot eene volkomene verlossing.
De zonde is een verderfelijke macht. Zij maakt ons schuldig des eeuwigen oordeels, zij verontreinigt ons tot in onze nieren.
Zie dan toe hoe gij voorzichtig wandelt niet als onwijzen maar als wijzen den tijd uitkoopende dewijl de dagen boos zijn.
Aldoor komen wij in aanraking met den dood zooals ons nog zal blijken.
Welnu, dit moest Israël leeren in den ganschen offerdienst om te worden opgeleid tot het offer van den Middelaar. Zoo werd ook het verlangen naar zijn komst bij de ware vromen levend gehouden. Ach, wanneer zal Hij komen, wiens beeld ons in de schaduw is voorgesteld, zoo zuchtte het zaad Abrahams.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De ontzondiging II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's