Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen bedreiging onzer godsdienstvrijheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen bedreiging onzer godsdienstvrijheid

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

W i e kennis neemt van wat er zich in dezen vreeselijken tijd op internationaal gebied afspeelt, voor dien is het duidelijk, dat allengskens zich in de wereld der volken eene nieuwe antithese ontwikkelt. Denk bij dat verschijnsel dan niet aan de antithese, waarvan Gods Woord spreekt als van het teeken, waarin de wereldgeschiedenis staat van den beginne en staan zal tot het einde. Dat beteekent echter niet, dat de tegenstelling, die wij zien opkomen, geheel zou omgaan buiten het conflict, dat in het paradijs is aangekondigd als de worsteling tusschen het zaad der Vrouw en dat der slang. Deze nieuwe antithese is er een uitlooper van, draagt het karakter van een nevenverschijnsel, dat wel niet staat buiten het groote geheel, maar hoe opmerkelijk ook op zichzelf, toch in dat groote geheel een secondaire beteekenis heeft, wanneer het gezien wordt in betrekking tot de groote schriftuurlijke lijn. Het zou ons kunnen doen denken aan wat men een „halo" noemt, een lichtende kring om zon of maan, die verklaard wordt uit de breking van het licht door de in de lucht zwevende ijskristallen. Zulk een lichtende kring is met betrekking tot de hemellichamen zeiven secundair, al verschijnt hij om de maan als een groote cirkel. Zoo is het nu ook met de opkomende antithese op internationaal gebied, die wij zien werken in de geweldige crisis-processen, die de menschheid thans doorleeft.
Er wordt langzamerhand eene tegenstelling openbaar, die er zou bestaan tusschen het Oostelijk en het Westelijk halfrond, waarvan dan Engeland aan den zoom, de Vereenigde Staten het werkelijk centrale lichaam zouden zijn. Zelfs konden wij pas bij monde van den Engelschen minister Halifax hooren, als zou deze tegenstelling religieus bepaald zijn en Engeland als de verdediger van het ware Christelijk geloof moeten beschouwd worden. Ik geloof aan deze voorstelling der zaken niet, houd zulk eene ontboezeming meer voor een politiek kunstmiddel om slappe knieën op te heffen, dan voor een juiste beschouwing en waardeering der feiten. Jarenlang hebben wij gelegenheid gehad, de theologische wetenschap in Engeland en Amerika te volgen, maar ik heb niet kunnen ontdekken, dat zij principieel gezonder was, dan hetgeen ons Duitschland te zien gaf. W e l heb ik opgemerkt, dat met name de Duitsche theologie een veel grooter invloed had in Engeland en Amerika dan omgekeerd. Het waren meestal nog niet eens de beste theologen, die daar opgang maakten, doch modernen en Barth en Brunner en dergelijken, evenals hier te lande. Welnu, de theologie is het begeleidend verschijnsel van het kerkelijk Christelijk leven. In dat licht hebben deze volken elkander niets te verwijten en is Halifax' tirade een misleidend politiek hulpmiddel, dat de strekking hebben moet aan het Engelsche volk een antidéfaitistische injectie toe te dienen, aan welker uitwerking ik echter daarom niet geloof, omdat noch Engeland, noch Amerika een reiner, klaarder beeld vertoonen van het Christelijk levensideaal, dat gedragen wordt door de normen van Hem, die ook als waarachtig, rechtvaardig mensch ons het ware menschelijk levensbeeld heeft geopenbaard.
Het is niet waar, zooals Halifax beweert, dat in dezen oorlog de Christelijke religie inzet is, dat Engeland haar, als in het devies van zijn kroon, zou verdedigen en Duitschland haar zou willen ontwortelen. Het zijn zinledige phrasen, die in den mond van een hooger geplaatst politicus de strekking hebben om bij de massa instincten wakker te roepen, als waren hoogere beginselen in het spel bij dezen oorlog, die de moeite waard zouden zijn om er de lasten en het leed voor te dragen, die aan de massa zullen worden opgelegd. Men doet als ware hierbij sprake van eene roeping Gods, die het offer waard is, dat gebracht moet worden. Alleen blijkt uit zulk een, in onze dagen abnormaal beroep op de religie des volks, hoever op dit gebied de hedendaagsche menschheid afstaat van hare voorgeslachten. Indien er in de volken van Engeland en Amerika nog hetzelfde puriteinsche geloof leefde, waaruit hun staatswezen opkwam of waaraan het eens zijne aspiratie ontleende, dan zou deze oorlog niet zijn opgekomen.
Is in dezen oorlog de Christelijke religie een factor? Ik geloof niet, dat hierbij de vraag thans in het geding is, of wij God zullen mogen dienen naar Zijn Woord. Indien dit zoo ware, dan zou de oorsprong van dezen geweldigen krijg daarvan de kenteekenen dragen. En niets is minder waar dan dat. Deze oorlog is de rijpe vrucht van de vermaterialiseering der Christenvolken. De volken, die gedoopt werden in den naam van Christus, hebben zijne zalving afgezworen.
Eerst ging de Russische maatschappij onder, omdat zij verdronken was in een zee van corruptie, omdat hare hoogere standen ontzedelijkt en daarom ook ontzenuwd waren, terwijl de lagere vergingen in een poel van sociale ellende. De wraak moest komen en trof vooral de Russische Kerk, die verworden in versteening en verharding, hare roeping had verzaakt. Stroomen onschuldig bloed zijn vergoten in die revolutie, die feitelijk beteekende de ineenstorting van een volkomen vermolmd maatschappelijk leven. Ik geloof, dat er ook wel van Gods kinderen het leven onder gelaten hebben, die behooren tot hen, die bekleed zijn met de lange witte kleederen, tot hen, die gekomen zijn uit de groote verdrukking, wier kleederen wit gemaakt zijn in het bloed des Lams. Ja, dat zal zoo wel zijn! Maar dit doet niet af aan het feit, dat die groote verdrukking zelve vrucht was van den afval, waarin het Russisch volk en zijne Kerk waren meegevoerd, gevolg van de innerlijke verwording van het Russisch leven als zoodanig. God weet, of het niet gelouterd en gereinigd uit dezen smeltkroes zal voortkomen.
En nu, deze oorlog is de voortzetting van dien uit 1914. Had die oorlog van 1914 iets van doen met de Christelijke religie? Wie kan dit gelooven, als wij weten, dat de ontkerstende volken hem gevoerd hebben. De inzet was alleen de weelde, waarom de volken elkander afgunstig aanzagen. Het weeldeleven voelde zich bedreigd, de macht van het goud stond op het spel. Engelands volkslied spreekt van het beheerschen der golven, maar zijn zucht bleef daartoe niet beperkt. Zijn begeerte strekte haren skepter uit over geheel het vasteland van Europa. En dit natuurlijk niet alleen om de macht, maar om hetgeen de macht kon aanbrengen ook. Het was met Engeland, zooals het ons in de Openbaring van Johannes geteekend wordt: de kooplieden, die waren kochten „van goud en van zilver en kostelijk gesteente en van paarlen en fijn lijnwaad en van purper, van zijde en scharlaken en allerlei welriekend hout en ivoren vaten en allerlei vaten van kostelijk hout, van koper en ijzer, van marmersteen en kaneel en reukwerk en welriekende zalf en wierook en wijn, olie en meelbloem en tarwe en lastbeesten en schapen, paarden en koetswagens en van lichamen en de zielen der menschen". Wie de haven en dokken van Londen bezocht heeft, moest wel denken aan deze teekening van den ziener op Patmos. Welnu, als het op de macht aankwam, dan ging het hierom. Ja, Engeland was rijk en zijne musea getuigen van zijne wereldheerschappij, die de hand uitstrekte naar alles, wat getuigde zelfs van de wereldmachten der grijze oudheid. Zooals koningen zich beijverden hunne afstamming zelfs van het Davidisch huis te bewijzen, zoo pronkten in de musea de oudste gedenkteekenen der menschelijke geschiedenis en de schatten van Athene, die het zich geroofd heeft van het rond der aard. Engelands macht was gericht op de vergadering van weelde. Zelfs zijne zending, als er dan van godsdienst sprake zal zijn, is in zijne geschiedenis vaak de voorbereiding eener occupatie, die er toe leiden kon door den arbeid en het zweet der onderworpen volken zich weelde te verwerven.
Welnu, die macht tot weelde was in het geding gekomen met de wording van een machtig rijk in centraal Europa. Duitschland was uit den oorlog van 1870 tot eene betrekkelijke eenheid saamgesmeed. Het ééne Duitsche rijk was eene macht, die Engeland vreesde. Door die vreeze geleid, kwam Engeland tot den oorlog in 1914. Het was duidelijk, dat zijn suprematie over Centraal-Europa en daarmede ook een deel zijner weelde gevaar liep. Dit is alleen het punt van verschil. Met den godsdienst heeft dit echter niet van doen. Omgekeerd was het veeleer de ontkerstenende invloed van het materialistisch streven, dat de inzinking van het godsdienstig leven van het gansche Westen ingeluid heeft. Er ontstond eene onverschilligheid inzake eeuwige dingen, als begeleidend verschijnsel van de opkomende Marxistische mentaliteit, die overal als een geestelijke dampkring over de massa hing en ten slotte heel het sociale en politieke leven overheerschte.
Het is een merkwaardig historisch verschijnsel, dat dezelfde volken, die vier eeuwen door den geest der Reformatie gedragen werden en daardoor aan de spits der cultuur traden, in plaats van hunne idealen te handhaven en bij dezer licht hun levensopgang na te streven, in dit materialisme vervielen. Dat de Roomsche volken er nog sterker door aangetast werden, vindt zijne verklaring in het socialistisch karakter van Rome, in den overheerschend formeelen eeredienst met zijn albesturende hiërarchie.
De ervaring heeft echter geleerd, dat ook de Reformatorische landen door dit materialisme werden besmet. Dit geldt niet alleen Duitschland, maar ook Engeland. Beide volken ondergingen, elk op eigen wijze, hetzelfde proces van geestelijke, materialistische ontaarding. Als er van een onderscheid sprake is, dan wortelt dit in het volkskarakter. Het Engelsche volk — de geschiedenis zijner theologie wijst het uit •— is over het geheel met een meer pieuse zalving gekenmerkt. Wie in de geschiedenis der Gereformeerde litteratuur thuis is, die weet het, waarom de Engelsche „practizijns" zooveel aftrek vonden onder het Gereformeerde volk in Nederland. Dus ook het materialisme kreeg in Engeland een eigen verguldsel.
Bovendien was er dit groote onderscheid: Engeland onderging deze vermaterialiseering in zijne weelde, Duitschland daarentegen in zijne armoede. Engeland verblijdde zich in een onmetelijk rijk bezit, dat het zich verworven had, dank zij zijne geographische ligging in de zee en der energie zijner voorgeslachten. Consciëntieus, onze eigen geschiedenis leert het, was die energie niet altijd, egoïstisch echter des te meer. Het Angelsaksische ras is krachtens zijn isolement bovendien zelfbewust, koppig en sterk.
En Duitschland leefde al die eeuwen door verdeeld in tallooze kleine staten en staatjes. Het volk verkreeg daardoor eene goedigheid en zelfs soms een slaafschen trek vertoonde, die bij de vooraanstaanden vaak omsloeg in zijn tegendeel. Want ook de Duitscher kon zelfbewust zijn en zich een overheerscher wanen, al was hij arm. Arm was Duitschland in de dagen mijner jeugd, toen eiken zomer ,,de hannekemaaiers" naar het „steinreiche" Holland kwamen om onze boeren te helpen bij het binnenhalen van den oogst. Met noesten arbeid verdienden dezen dan een loon, dat nu als schamel zou worden veracht. Dat gebeurde nog na 1870, maar werd anders, zoodra eene protectie van land- en veeteelt ingevoerd werd, dus met eene nieuwe economische politiek. Toen verwierf zich Duitschland op geheel andere wijze dan Engeland een grooter deel van den rijkdom dezer wereld.
Maar die verrijking was goeddeels product van de opwakende industrie, die in tal van Duitsche gebieden eene groote vlucht nam. Maar evenals elders ging ook die opbloei gepaard met eene geweldige ontplooiing der Marxistische mentaliteit. Duitschland werd het land der sociaal-democratie. En deze drong de regeering tot steeds sterker protectie en steeds royaler sociale voorziening en dus tot steeds grooter behoefte aan uitvoer van producten. Het einde daarvan moest wel zijn, dat de twee grootste volken, die zich door elkander bedreigd voelden, in het strijdperk traden om zoo met kracht van wapenen eene beslissing af te dwingen, die eene Engelsche onbeperkte en onbedreigde suprematie kon waarborgen of aan het Duitsche volk eene vrijheid van ontwikkeling zou bereiden, die het naast Engeland deel gaf in den rijkdom van het moderne Westersche leven. Te betreuren blijft het, dat de Engelsche politiek, in stede van een oplossing te zoeken in een billijk accoord door toepassing der oude spreuk, die wil leven en laten leven, heil zocht in de vernietiging van zijn met zooveel kracht opstrevenden jongen mededinger.
Doch het is duidelijk, dat dit gansche beloop met den godsdienst niet te maken heeft. Tusschen Engeland en Duitschland zweven geen religieuse vragen. Reeds daarom niet, wijl beider religieuse verwording voor ieder duidelijk was. In Engeland heerscht een taaie traditie, die, als steeds, vormen in stand houdt, al zijn zij innerlijk vermolmd. Dit gevoegd bij de pieuse zalving, die het volk eigen is sinds eeuwen, geeft aan de Engelsche cultuur een religieusen glimp. Dit is een opvallend onderscheid1, dat aan het Engelsche leven een voornaam cachet geeft, dat Duitschland mist. Tegenover het deftige Engeland verschijnt Duitschland in burgerlijken eenvoud. Maar beide komen toch daarin overeen, dat zij innerlijk, ook in hunne ontkerstening, verwant zijn. In de theologie treedt dit aan den dag, want beider godgeleerde wetenschap is philosophisch zoo vervluchtigd en gemoderniseerd, dat het kerkelijk leven er door ontkerkelijkt werd. De massa werd in hare vermaterialiseering aan den invloed der Kerk onttrokken. In Engeland was er nauwelijks nog iets, dat herinnerde aan de roemrijke godgeleerden, aan welker nagedachtenis wij, als aan John Owen, nog den tol onzer eerbiedige waardeering brengen. En in Duitschland was de religie op-gephilosopheerd en vervloeide het al, zoodat het ware Lutheranisme er evenzeer in zoek was als in Engeland de echte „reformed" godgeleerdheid. De sociaal-democratie absorbeerde de Duitsche massa. Over ons land behoef ik niets te zeggen, want zooals de Duitsche theologie onze nationale godgeleerdheid overvleugelde, zoo heeft de Duitsche sociaal-democratie onze arbeiders geabsorbeerd.
Toen de oorlog na 1918 beslecht scheen en Duitschland, in zijne ellende als vermorzeld neerlag, toen zagen wij, hoe de sociaal-democratie haar glorietijd doorleefde en de Hollandsche sociaal-democraten hare glorie gaarne op zich lieten afstralen. De Nederlandsche sociaal-democraten zongen, toen zij in de glorie van een Ebert deelden, op hunne wijze een „Deutschland über alles". Jammer, want deze glorie was een ijdele, ledige schijn. Het hernieuwde Duitschland ruimde dit alles op, omdat heel deze democratie der socialen de problemen niet kon oplossen, die het volksleven knepen in de ziel en lichaam beide. Nu is het opgestaan, heeft het de boeien afgeschud, de ketenen van Versailles verbroken en stond het plotseling als een uit zijne verdooving ontwaakte reus, voor de oogen van John Buil. Thans is er de oorlog weder en nog zal hij zijn, totdat een der beide athleten de „knock out" heeft ontvangen.
Dit zijn de feiten. Maar wat hebben deze van doen met den godsdienst? Het is niet mogelijk, dat Hitler er ooit aan heeft kunnen denken een aanslag te doen op de vrijheid van godsdienst der Engelschen, noch ook dat Halifax, Engelands minister van Buitenlandsche Zaken, zelfs gelooven kan, dat deze in het geding is bij dezen worstelstrijd. De hedendaagsche cultuur in heel Europa's Westen is zoo ontkerstend, dat niemand er aan kan denken aan een ander volk zijne godsdienstvrijheid te ontwringen met geweld. Niet Engelands cultuur, noch zijn godsdienstvrijheid is in het geding, maar alleen zijn wereldheerschappij, zijn macht over Centraal- Europa en daarmede de suprematie van het Engelsche goud.
Gelooft Halifax' roepstem niet, want zij is niet meer dan de angstkreet door John Buil geslaakt onder de mokerslagen van den ontwaakten reus in Centraal-Europa. Gelooft ook niet, dat onze godsdienstvrijheid door Duitschland in gevaar wordt gebracht. Zelfs zoo weinig, dat er eer kans is, dat de vloek van het liberalisme, dat de ware vrijheid der religie hier te lande sinds de revolutie in de banden van onrecht besloot, wordt opgeheven door rechtsherstel der Kerk. Niet de vrijheid der religie is onder ons en onder Duitschlands overheersching in gevaar.
In gevaar is alleen de losbandigheid, die in onze dagen als vrijheid wordt greprezen. Het is maar de vraag, wat men onder de woorden verstaat. Is een regime, waaronder alles geoorloofd is, de hoeder der vrijheid? Laat ons als Gereformeerde mannen en vrouwen denken aan Calvijn's woord: „Want voorheen heeft iemand niet zonder oorzaak gezegd, dat het kwaad is onder een vorst te leven, onder wien geen ding geoorloofd is, maar dat het nog veel boozer is te leven onder een vorst, onder wien alle dingen geoorloofd zijn." Zoo was het bij ons geworden. Alles was geoorloofd en dat noemde men vrijheid. De gevolgen bleven dan ook niet uit, want de verwarring, waaronder wij gebukt gingen, was de oorzaak van het verval van krachten, waaronder ons volk tot den ondergang neigde, zooals eenmaal het Duitsche volk onder de sociaal-democratie ten onder is gegaan.
Nu stond het op uit zijne vernedering. En dit kon alleen mogelijk zijn, doordat het ook orde schiep, orde ook daarin, dat de ware vrijheid der burgerschap hare hoogste gebondenheid tevens is. En ook voor ons volk kan er geene ware vrijheid zijn zonder gebondenheid aan de hooge en edele normen van Gods Woord. Onder die norm is vrijheid, buiten die norm alleen een juk van dwang. Ga ons gebed op om die vrijheid om geregeerd te mogen worden naar den eisch van Gods Woord.
Als er uit den smeltkroes dezes tijds zulk eene regeering voortkomt voor het Nederlandsche volk, dan zal, al verdwijnt het partijwezen met zijn stembusstrijd en stemdwang, eene toekomst dagen, waarin de grondtoon, die eenmaal in der Vaderen leven trilde, weer zal overheerschen in het levenslied van het Nederlandsche volk. Dat was het lied der vrijheid: God te mogen dienen naar de inspraak onzer conscientie in gehoorzaamheid aan zijn Woord. In die vrijheid ligt het geluk der volken. En er is geen grond te meenen, dat die vrijheid ons zal worden ontnomen, al werd onze losbandigheid dan ook gebracht onder den teugel van die hooge, edele norm van des Heeren heilig Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geen bedreiging onzer godsdienstvrijheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's