Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De waarzegster te Endor IV (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De waarzegster te Endor IV (slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het antwoord, dat de duivel hem geeft in de gestalte van Samuël is afwijzend allereerst en wijst Saul op zijn zonde.
Toen zeide Samuël: Waarom vraagt gij mij toch? dewijl de Heere van u geweken en uw vijand geworden is (vs. 16).
Vervolgens moet hij een vonnis hooren, dat zijn ziel doet verstijven en van schrik doet beven: want de Heere heeft gedaan gelijk als Hij door mijnen dienst gesproken heeft; en Hij heeft het Koninkrijk van uwe hand gescheurd, en Hij heeft dat gegeven aan uwen naaste, aan David.
Gelijk als gij naar de stem des Heeren niet gehoord hebt, en de hittigheid zijns toorns niet uitgericht hebt tegen Amalek, daarom heeft u de Heere deze zaak gedaan te dezen dage.
En de Heere zal ook Israël met u in de hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uwe zonen bij mij zijn; ook zal de Heere het leger van Israël in de hand der Filistijnen geven (vs. 1 7 - 1 9 ).
Enkele bijzonderheden willen wij van deze verzen ter sprake brengen.
Het moet ons opvallen, dat de duivel, in de gefigureerde gestalte van Samuël, dienst moet doen in dezen nacht, waarin Saul's einde wordt bezegeld en zijn oordeel onafwendbaar wordt, als knecht van Jezus, die David den troon nu gaat schenken als zijn voorzaat. De leugenaar moet dus toch nog de waarheid dienen en al was het, dat hij zich kon verheugen in het lot van Saul, hij zal zeker niet met blijdschap hebben gesproken van David. Want hij had in het paradijs de moederbelofte vernomen en in de ontsluiting van die belofte in den loop der eeuwen was satans nederlaag voorzegd niet alleen, maar had hij reeds vele nederlagen geleden.
Samuël vraagt Saul (ik veronderstel dus, dat de lezer er telkens bij denkt hoe dit moet worden verstaan): Waarom vraagt gij mij toch? dewijl de Heere van u geweken en uw vijand geworden is?
Wat hebt gij met Gods profeet van doen, daar God u heeft verworpen. Deze uitspraak verdient al onze aandacht, want al is het, dat zij uit onheiligen mond komt, van satan wel te verstaan, zoo wilde toch God dit tegen Saul gezegd hebben. Wie weet niet dat God tot Bileam sprak door eene ezelin, een stom dier, en ook heeft Cajaphas, de ongeloovige Sadduceër, geprofeteerd zijns ondanks van Christus' kruisdood.
Men kan, door van God weg te loopen, niet tot hem naderen en zal hem toch ontmoeten in zijn heiligen toorn en wraakzoekende gerechtigheid. Rome zoekt het bij de heiligen in den hemel en loopt zoo Jezus voorbij. Geen wonder, dat zij worden gestraft om hun afgoderij met verblindheid en versterving van den waren godsdienst. Zij verzaken God en zoeken troost bij de heiligen. Zoo zijn er vele vormen van afgoderij en bijgeloof, want de heiligen kennen onze nooden niet en kunnen ons niet helpen.
Dan wordt Saul er aan herinnerd, dat hem overkomt wat Samuel had gezegd dat geschieden zou met hem. Gods Woord is geen ja en neen, zegt Paulus. Neen, wat uit Gods lippen gaat, blijft vast en onverbroken. Dit geldt zoowel van den vloek als den zegen. Had Samuël geen bevel des Heeren aan Saul gehad? Hij had niet geluisterd maar zichzelven gezocht.
Hoe moet dit woord als een dolk in zijn hart gegaan zijn, dat David koning zou worden.
Zoo verschijnt deze strijd met de Filistijnen in het licht van Gods wrekende daden over Saul en zijn huis, tevens wordt het de weg om zijn belofte aan David in vervulling te doen gaan. In den diepsten grond is het eene overwinning van Christus over satan en zijn rijk.
Voor satan dus een nederlaag, wanneer hij zelf moet profeteeren tegen eigen rijk. Waarom heeft hij dan den gezalfde des Heeren zoo vervolgd? van wien Saul zelf moest erkennen, dat hij rechtvaardiger was dan hijzelf? Zoo heeft hij door eigen zonde en overtreding den weg gebaand voor David.
Hij had Amelek ontzien en Gods gericht niet uitgevoerd. Zijn misdaden als gezalfde koning klagen hem aan, maar den Geest der genade en der gebeden kent hij niet.
Gehoorzaamheid was beter dan offerande, had Samuël gezegd. Zoo straft God de overtreders. In hetgeen de vrouw hier zegt is niets nieuws. Alléén doet zich de vraag voor of het oordeel dat Samuël over Saul in den naam des Heeren meermalen had uitgesproken, onder het volk bekend was, zoodat ook deze waarzegster ervan op de hoogte was. In dat geval was haar dus bekend wat geschieden zou met Saul. Alleen maar, dat ook het volk in de hand der Filistijnen zou vallen en geslagen worden, was daarin toch niet begrepen, al liet de toestand zich wel aanzien, dat de Filistijnen zouden winnen en Israël de nederlaag leiden.
Hoe dit zij, Saul wordt opnieuw in kennis gesteld van zijn toekomst terwijl hij tevens verneemt dat ook het volk zal geslagen worden.
Ér is toch samenhang tusschen koning en volk, als natie. God betrekt in het lot van Saul ook dat des volks. De oordeelen Gods gaan onze gedachten ver te boven en zijn steeds rechtvaardig. Het volk had zich deze oordeelen ten volle waardig gemaakt door zijn afgoderij. Saul immers had op Gods bevel de toovenaars, waarzeggers en duivelskunstenaars moeten uitroeien die een drukke practijk bleken te hebben in die dagen en waaruit ons blijkt hoe het volk het verbond huns Gods brak en van hem afhoereerde. Ook hadden velen schuld jegens David, den gezalfde des Heeren.
Ten slotte voorzegt de tooveres, dat Saul met zijne zonen den volgenden dag bij Samuël zouden zijn. Blijkbaar ligt aan deze voorzegging de gedachte ten grondslag, dat alle dooden in eenzelfde doodenrijk verzameld worden, zoodat Saul bij Samuël zou zijn.
Eveneens zouden zijne zonen sterven, want dat wil toch de uitdrukking zeggen, die Samuël in den mond is gelegd: en morgen zult gij en uwe zonen bij mij zijn.
Het ligt voor de hand, dat hier van het doodenrijk sprake is, zonder nadere onderscheiding tusschen boozen en goeden. Jonathan toch, de zoon van Saul, was een rechtvaardig man, een boezemvriend van David.
De uitdrukking wil dan ook niet meer zeggen dan: morgen zult gij en uwe zonen sterven.
Zoo zien wij dat de erfvijand van Israël, de Filistijnen, tegen wie een voortdurende strijd moest worden gevoerd, nu de uitvoerder wordt van het oordeel Gods over Saul. In die uitdrukking: morgen zult gij met mij zijn, ligt dus niet opgesloten welke de eeuwige staat van Saul zal zijn na zijn verscheiden uit deze wereld. Maar wij weten, dat hij wel zal sterven en evenals Samuël in het rijk der dooden zal afdalen, doch dat hij toch niet bij Samuël zal zijn, want de groot klove waarvan Jezus sprak in de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus zal hem van Samuël voor eeuwig scheiden.
Het blijkt ons dus, dat de vrouw onder invloed des duivels hem wel zijn dood voorzegt, doch omtrent zijn eeuwig lot geen uitspraak kan doen, maar spreekt in de gangbare voorstelling van het volksgeloof. Zoo is er in deze voorzegging duisternis genoeg, wat de werkelijkheid van het hiernamaals betreft. Ook als de duivel moet voorzeggen, blijft hij toch de vorst der duisternis.
Geen wonder, dat Saul diep geschokt ter aarde neerstort lang uit op den grond, vs. 20, en hij vreesde zeer vanwege de woorden Samuëls, ook was er geen kracht in hem, want hij had den geheelen dag en den geheelen nacht geen brood gegeten.
Saul was dus reeds uitgeput van lichaam en geest, na al de ontbering en schokkende gebeurtenissen der laatste dagen. Thans zinkt hij ineen door de woorden van Samuël.
e duivel is een harde meester. Saul had zich steeds meer tot hem gekeerd en den Heere verlaten en wat gebeurt nu? De duivel komt hem niet te hulp nu de nood zoo hoog is gestegen. Geen redding zal meer dagen, zijn uren zijn geteld en zijn ondergang gewis. De Geest des Heeren was reeds lang van Saul geweken en God had een boozen geest gezonden, een geest van verschrikking en vervolginswaan. De ongelukkige koning werd herhaaldelijk overvallen door vlagen van krankzinnigheid.
Thans is zijn ziel geheel versteend en de angst perst hem maar helaas van berouw kan geen sprake meer zijn. Hij is geheel door den Heere overgegeven aan de wanhoop.
De vrouw weet niet wat te doen en maant hem op te staan van de aarde. Zij bereidt in haast een maaltijd voor den koning met zijn beide mannen (vs. 21, 22).
Zij slacht een kalf en bakt koeken die zij hun wil voorzetten.
Eerst weigert Saul en zegt: Ik zal niet eten. Doch de vrouw en de beide mannen, die hem vergezeld hadden uit het leger te Gilboa, dringen aan en dan eet hij. Hij stond op van de aarde en zette zich op het bed, en zij aten.
Blijkbaar waren er banken met kussens langs den wand van het vertrek aanwezig voor de cliënten der vrouw. Zeker zullen meermalen uitgeputte menschen, die ten einde raad waren tot haar gekomen als uiterste remedie in den nood hier hebben gezeten.
Daarom was er wel behoefte aan dergelijke rustbanken langs den wand. Daarna stonden zij op en gingen weg in dien zelfden nacht, (vs. 25.)
Geen boete, geen smart dan der vertwijfeling over zijne zonde was bij Saul te vinden, geen droefheid over zijne zonen en het lot van zijn volk, geen smeeken om erbarmen, kwam meer over zijn lippen. De droefheid was afgesneden door het oordeel Gods.
Den volgenden dag zal hij vallen en in de wanhoop, terwijl nog trots door zijn ziel vaart, zal hij zich storten in eigen zwaard en zoo sterven een smadelijken dood, van den Heere verworpen. David zal koning worden, de man naar Gods hart.
Calvijn maakt nog de toepassing: Indien er bij Saul nog een grein godsvrucht was geweest, zou hij naar de legerplaats teruggesneld en na het volk bijeengeroepen te hebben, het tot boete hebben vermaand, met heenwijzen naar het meededoogen van dien God, die nooit den berouwhebbende van zich weert. Maar dat alles verzuimt hij en ofschoon hij ten zeerste moet vreezen, begint hij den strijd.
Laten wij daaruit leeren, ons nader tot God te wenden, wanneer Hij met zware straffen dreigt. Ja, ofschoon er geen hoop op redding meer schijnt over te zijn, maar de uiterste veroordeeling schijnt te dreigen, laten wij deswege niet ontmoedigd zijn.
Doch laten wij hopen op het heil, dat wordt voorgesteld aan allen, die waarlijk berouw hebben. En laten wij allen op dit voorbeeld wijzen, opdat wij te bekwamer tijd Gods hulp mogen ervaren en eindelijk hem danken voor alle zijne weldaden en zijn naam groot maken met gestadig lofgezang.
Nog een enkele slotopmerking. Wanneer wij het geval van de waarzegster te Endor zien in het licht van het geheel dezer necromantiek, het vragen der dooden, dan blijkt ons, dat hier het heidensch bijgeloof een groote rol speelt. Maar, dat het niet als louter bedrog kan worden verstaan in dezen zin, dat de doodenbezweerders in het algemeen geloofden in hun zwarte kunst.
Ook mag niet worden voorbijgezien, dat zij contact zochten met booze machten en buiten Gods openbaring kennis wilden bekomen omtrent de toekomst.
Dit was voor den Israëliet afval van den levenden God en eene ontkenning van de verbondsbetrekking des Heeren tot zijn volk. Een heidensche gruwel-practijk.
Saul en de vrouw ondernemen iets gruwelijks.
Het is geen ledig leugen-en-bedrog-spel zonder meer, maar een verbinding met de machten der duisternis; met satan dus, die de vader der leugenen is en de menschenmoorder van den beginne.
Wij wezen er reeds met een enkel woord op, dat onze tijd vol is van allerlei duistere kunsten. Het vragen der dooden, het contact zoeken met afgestorvenen treffen wij aan in het spiritisme.
Het spiritisme wordt beoefend in steden en dorpen. Veel meer dan men denkt.
Over de wereld verspreid telt het zeker 50 millioen aanhangers.
Wij hebben Mozes en de profeten, dat wij die hooren en ons verre houden van alle duistere practijken die vele zielen verwoesten en veler lichaam sloopt. Ook het spiritisme predikt een evangelie naar den mensch en weet niet, in den diepsten grond, van zonde en genade. Het is werk der duisternis en geen verschijnsel in het Koninkrijk van Gods licht en liefde in den eenigen Zaligmaker Jezus Christus.
Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is en gij doet wel dat gij daarop acht hebt als een licht schijnende in eene duistere plaats totdat de morgenster opga in uwe harten, blijft eene vermaning die haar kracht behoudt voor alle tijden.
De proeven gelukken bij het spiritisme alleen in het donker en een medium is onmisbaar. En dit is het oordeel dat het licht in de wereld gekomen is en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De waarzegster te Endor IV (slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's