Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Groote Verzoendag II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Groote Verzoendag II

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leviticus 16 cn 23 vers 26—32. Want op dien dag zal hij voor u verzoening doen om u te reinigen: van alle uwe zonden zult gij voor het aangezicht des Heeren gereinigd worden ( 1 6 : 3 0 ). En dit zal tot eene eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van alle hunne zonden eenmaal des jaars verzoening te doen ( 1 6 : 3 4 ).

Vasten en niet werken.

De ware Israëliet slechts kon zich in waarheid verootmoedigen door genade en den zin verstaan van het aflaten van alle werk op dezen dag.
Mijn hart is verslagen en verdord als gras, zoodat ik heb vergeten mijn brood te eten. Zoo klaagde de dichter in zijn zondesmart. Kennen wij deze klacht ook in ons leven, want anders zullen wij nooit den troost des Evangelies smaken. God is het verbrijzeld en verbroken hart nabij en goed, maar den onboetvaardige en hoogmoedige ziet Hij met weerzin tot zich naderen.
Zoo moest dan Israël 24 uren vasten en zich van alle werk onthouden als op den Sabbath. Dit moest tevens middel zijn om zich geheel bezig te houden met de beteekenis van dezen God-gewijden dag, die eenmaal in het jaar werd gevierd. Het volk moest zich verootmoedigen, zijne schuld bekennen voor Gods aangezicht, tegen wien zij hadden gezondigd. Daarbij moeten wij wel bedenken, dat zonde belijden zonder haar in hare bitterheid te proeven niets anders is dan onze zonde te verzwaren. En toch, hoeveel lippen-belijdenis is er, die het hart in het geheel niet raakt!
Tot den avond van dien dag. Daarbij zullen zij echter bedenken, dat deze verootmoediging geen doel is, doch de weg tot de verzoening der zonden het oog gericht op het middel, dat de Heere zelf beschikte.
De zoetste tranen worden geschreid, de diepste boetvaardigheid gekend met het zielsoog gericht op den Borg, op het offer.
Zij zullen zien op hem, dien zij hebben doorstoken en zij zullen over hem treuren als een, die treurt over een eenigen zoon. O die bitterheid der zonde, die snoodheid onzer overtredingen tegen een goeddoend God, die eiken morgen zijn recht in het licht geeft, ons dag aan dag overlaadt met zijne gunstbewijzen.
Wie meent met opgeheven hoofd te kunnen spreken over zijn schuld behoorde zich te schamen. Zoo mooi is het niet zondaar voor God te zijn. Neen, dan verteert droefheid ons hart. Droefheid naar God, dat is dorst naar verzoening, doet ons smachten naar het water des levens. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo verlangt mijne ziel naar God.
Wie groote Verzoendag zal vieren moet verbroken mensch zijn. W i j kunnen niet over onze zonden spreken als een zeeman over zijn avonturen. Soms gebeurt dit wel helaas.
Mijne broeders, dit moest alzoo niet geschieden. Stal uwe goddeloosheden, die de Heere vergaf en verzoende door Christus' bloed, nooit uit als raakten zij u niet meer. Het Pascha wordt nog steeds gegeten met bittere saus en ongezuurde brooden. Wees spaarzaam met het meedeelen van uwe snoode bedrijven, indien gij voor uwe bekeering in de zonde hebt geleefd. Indien gij het moogt doen om God te verheerlijken, dan zal toch droefheid in uwe ziel zijn, dat gij dien God hebt gehoond die u zooveel vergaf. Besef dan diep: want gij zijt duur gekocht! Duur, tot den prijs van het bloed des Lams. Is die prijs niet duur genoeg om nooit anders dan met mishagen aan uzelven van de zonde te spreken?
In de bitterheid der waarachtige boetvaardigheid is iets zoets. De volgende gedachte waarop wij wijzen willen. Rustende van alle werk en toch in groote onrust, omdat wij geen gerechtigheid hadden voor God doch enkel zonde, gaan wij in in de rust door Christus aangebracht. Rusten ten doode; het is af. Rusten ten leven, een nieuw begin. Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
Gij hebt mijne banden los gemaakt. Maar wij loopen vooruit op onze textstof. Er moet nog zooveel gebeuren? Zeker, maar het gaat nu snel. Er is een oogenblik in zijn toorn, maar een leven in zijn goedgunstigheid.
Zoo moest Israël worden voorbereid op hetgeen diendag geschiedde van 's Heeren wege, en nuchteren blijven tot den avond, verootmoedigd voor het aangezicht des Heeren, die groote wonderen wilde doen. Dan moeten wij niets anders meer te doen hebben dan te zien en te beleven wat de Heere doet. Enkel oog, enkel oor, enkel aandacht voor hem. Dood voor de wereld; dood ook voor de wet, uitgewerkt.
Zoo leert ons deze verootmoediging ook in zijn uitwendige teekenen den gang van het geestelijk leven kennen.
Zie in den geest het rustende volk, zonder eten, hongerig, zich onthoudende van eenige spijze. Daarin stak echter geenerlei verdienste. Meen dat niet. Gij kunt niet betalen met uwe armoede, door uw honger niet verzadigd worden.
Maar wel zullen, wie hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, verzadigd worden. Dit is des Heeren eigen woord, dat niet kan liegen.

De voorbereiding van den Hoogepriester.
Het volk moest zich voorbereiden en bereid houden aldoor door vasten, rusten en verootmoediging op den grooten Verzoendag. Anders vielen zij onder de bedreiging van uitroeiing uit hunne volken. Zonder die vereischte hoedanigheid konden zij den zegen der verzoening, dien deze dag bracht, niet deelachtig worden.
Het werk moest worden verricht door den Hoogepriester, die een gansch eenige plaats inneemt in dezen heiligen ritus op Gods bevel. De dag was een Sabbath, maar dit wil niet zeggen, dat niemand werk verrichtte. Integendeel, het was de drukste dag van het gansche jaar voor degenen die tot het werk werden geroepen. Anders was er voor niemand rust geweest. Z o o was het toch óók op den wekelijksche sabbath? Dan werden verschillende offers verdubbeld en moest de priesterschap arbeiden, opdat aan het volk zou worden onderwezen waaraan zij de rust te danken hadden, voorzoover de sabbath een schaduwachtig karakter droeg en meer was dan scheppingsordinantie.
De offeranden nu van dezen dag heiligden en voltooiden al de overige. Het was het sluitstuk en hoogtepunt van den ganschen jaarlijkschen offerdienst.
Zoo was er geen andere dag des jaars dezen gelijk. Hij ging zelfs den P a a s c h d a g te boven. Hier was het fundament van Gods handelingen in genade, ontferming, lankmoedigheid en verdraagzaamheid. Zonder dezen dag kon de Heere Israël niet dragen noch begenadigen, omdat hij de hoogste uitbeelding en schaduw van het offer van den toegezegden M e s s i a s was.
In Leviticus 1 6 : 3 lezen wij: hiermede zal Aaron in het heilige gaan, met eenen var, een jong rund ten zondoffer en eenen ram ten brandoffer.
Hier was dus zeer bepaald de Hoogepriester de aangewezen persoon tot het verrichten van den offerdienst en de heilige handelingen.
Priesters deden dagelijks dienst in het heiligdom, waren druk met het slachten, geholpen door de Levieten. Moesten het bloed sprengen, ingaan in het heilige met het reukoffer en wat verder tot den tabernakeldienst behoorde uitrichten naar de voorschriften des Heeren. Op dezen grooten dag echter moest de Hoogepriester het werk des Heeren werken. Dit was zijn taak en zijn voorrecht.
Oude overleveringen melden, dat de Hoogepriester al het werk deed zonder uitzondering op grooten Verzoendag, ook het snuiten van den kandelaar, het brengen van het reukwerk en wat er verder te doen was.
Hoe dit zij, de offerdienst was hem opgedragen dezen dag. Onervaren in het slachten van dieren moest hij zich daarin tevoren oefenen door de priesters te helpen. Een priester toch was slachter en had een zwaren dienst, aldoor werkzaam met bloed. Z o o is het nu niet meer in letterlijken zin maar wel geestelijk. De dienaar des woords is werkzaam met het bloed des verbonds en met zijne stem moet het bloed afdruppen op de zielen der hoorders. Hij moet — hij mag, want het is ons voorrecht door goddelijke keur —• Christus als het geslachte Lam voor oogen schilderen en behoort niets te willen weten dan Jezus Christus en dien gekruist
. De Hoogepriester moest zich dus voorbereiden tot het werk van dien grooten dag, dien eenigen dag des jaars. En in den geest zien wij Gethsemané aan Golgotha voorafgaan. Hier wordt de Christus voorbereid op zijn offerdood, op zijne slachting. Zien wij hem niet kruipen als een worm over de a a r d e in dien van schrik vervulden nacht, om zich geheel aan God prijs te geven, die zijn bloed kwam afeischen.
Het is bekend, dat in den tweeden tempel, na de ballingschap, de Hoogepriester zich reeds op den derden Tisri, dus zeven dagen vóór grooten Verzoendag afzonderde van de samenleving en zich naar den tempel begaf. Daar hield hij verblijf in de kamer Parhedrin. Hij moest daar lezen en overdenken de wet des Heeren en zijn taak inprenten in zijn hart en geheugen voor den grooten dag.
De groote Hoogepriester onzer belijdenis heeft zich voorbereid op zijn offerdood, al droeg Hij Gods heilige wet in het midden zijns ingewands. Hij kwam zes dagen voor Paschen te Bethanië, in het huis van Martha, Maria en Lazarus.
En wij hooren hem heden zeggen: doe deze vrouw geen moeite aan, want zij heeft dit gedaan tot eene voorbereiding voor mijne begrafenis. Overal waar dit Evangelie gepredikt zal worden, zal tot hare gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft. In dien tijd requireerde de Koning het ezelsveulen om zijn intocht te doen in de stad des grooten Konings. Jezus toch moest verschijnen voor het aangezicht Gods.

Waar vertoefde dien dag nu het volk?
Eene heilige samenroeping zult gij hebben (Lev. 2 3 : 2 7 ). Het volk is tevoren behoorlijk herinnerd aan den komenden dag der verzoening. T e g e n den tijd van het morgenoffer werd door het blazen op de zilveren trompetten het volk samengeroepen naar de groote ruimte van den voorhof. En de zonen van Aaron de priesters, zullen met die trompetten blazen, dan zal de vergadering vergaderd worden, aan de deur van de tent der samenkomst.
Een groote menigte volks stroomde dan van alle zijden toe. voor zoover hiertoe mogelijkheid bestond door de omstandigheden en beschikbare ruimte.
Zullen niet velen op de borst hebben geslagen, gelijk de tollenaar deed, die ook zijne oogen niet durfde opheffen naar den hemel? Hier was nu een verootmoedigd rustend en vastend volk, komende met geween, gevoerd met smeeking.
De Heere liet dus de zilveren trompetten blazen om op te roepen ter vergadering. Want Hij wilde, dat het volk zou tegenwoordig zijn bij de heilige handelingen van den Hoogepriester om zoo opgeleid te worden in den geest naar het groote offer dat eenmaal zou gebracht worden.
Z o o was deze samenroeping eene heilige samenroeping. De dienst begon, gelijk eiken morgen, om negen uur. Naar onze rekening, met het gedurig brandoffer ten liefelijken reuk, een vuuroffer den Heere. Een volkomen eenjarig lam. Eveneens werd het daarbij behoorende spijsoffer en danko f f e r gebracht (Num. 28).
Wellicht werden deze offers, omdat de dag als Sabbath werd gevierd, verdubbeld. (Num. 2 8 : 9 . ) Zoo staat ook de groote Verzoendag op den algemeenen grondslag van het o f f e r van Christus zooals het Gode tot een liefelijken reuk is. Mogelijk, dat dien dag de Hoogepriester ook deze offers bracht, er althans een werkzaam aandeel in nam. Toch behooren deze morgenoffers nog niet tot het eigenlijke van den grooten Verzoendag, al zijn ze er onlosmakelijk mee verbonden.
Waarmee begint nu de eigenlijke voorbereiding van den Hoogepriester?
Hij zal den heiligen linnen rok aandoen en een linnen onderbroek zal aan zijn vleesch zijn en met een linnen gordel zal hij zich gorden en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige kleederen, daarom zal hij zijn vleesch met water baden als hij ze zal aandoen, (vs. 4.)

Een vernederde Hoogepriester.
Hoe, zegt gij, moest de Hoogepriester zich vernederen op dezen dag? Ja, inderdaad moest hij dat. Gij weet toch wel, dat zijn eigenlijke gewaad bestond uit schitterende kleederen? Op zijn muts de gouden plaat, met het opschrift: heiligheid den Heere. Hij droeg dan den gouden borstlap met de edelsteenen en de schouderstukken met de twaalf stammen Israëls. Zijn gewaad was omzoomd met gouden schelletjes en gouden granaatappelen, om de beurt aan den zoom aangebracht.
Maar op dezen dag van boete trok hij dit ornaat niet aan, maar was gekleed in linnen. Hij deelde dus in de vernedering en boete des volks, omdat hij hunner één was. Hij moet daarin ook afschaduwen de vernedering van den Christus op goeden Vrijdag.
Deze was de man van smarten, de vernederde en gesmade Borg, die zijn leven wilde afleggen.
Zij hebben het lot geworpen over zijn gewaad, toen Hij hing aan het kruis der schande. Hij is bespot, gehoond, geslagen met vuisten en met den rietstaf op het hoofd en de smaadvraag: profeteer ons, Christus, wie is het die U geslagen heeft, werd hem niet onthouden, nadat zij hem hadden geblinddoekt.
Hoe diep moest Hij zich vernederen ook in het verdragen van het tegenspreken der zondaren, bovenal in het dragen van den toorn Gods tegen de zonde.
Op het diepste heeft Hij zich vernederd, ontallijke smaadheden gedragen, opdat wij nimmermeer te schande zouden worden. Hij heeft zich op het diepst vernederd en zich overgegeven in den dood. Waarlijk de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen aanloopen. De straf die ons den vrede aanbrengt was op hem.
De Hoogepriester droeg linnen kleeren. In Exodus 31 : 10 lezen wij van de ambtskleederen en de heilige kleederen van den priester Aaron. Op grooten Verzoendag droeg hij dus een bijzonder gewaad, dat het meest overeen kwam met dat van den gewonen priester. Het waren linnen kleeren. Een linnen gordel, zuiver wit. Bij het hoogepriesterlijk gewaad behoorde een gekleurde gordel, nu een ongemengd witte.
Hoewel de vernedering van Christus moest worden afgebeeld waren het toch reine witte kleeren, want hoe diep de Christus ook vernederd is, Hij bleef rein, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Op het hoofd van den Zoon Gods in het vleesch was geen diadeem, doch een doornenkroon, teeken en vrucht van den vloek.
Hij was niet gekleed als Koning, wordt naakt uitgetogen aan het kruis. Hij, die verzoening aanbrengt wordt beroofd van zijn luister en majesteit al blijft Hij rein en heilig. Daarom mag het ons niet ontgaan, dat die kleederen van zuiver wit linnen waren.

Een onbesmette Hoogepriester.
Feitelijk was Aaron dit niet, want hij was een mensch van gelijke bewegingen als wij. Jochebed, zijne moeder, kon geen reinen zoon baren en met Mozes zijn broeder was hij allerhande ellendigheid, ja, der verdoemenis zelve onderworpen, moest zalig worden door een toegerekende gerechtigheid en verzoening door het bloed.
Wel wees dus zijn smetteloos gewaad op reinheid maar dit nam niet weg, dat hij zijn lichaam moest baden alvorens de reine linnen kleederen aan te trekken. Moest hij anders handen en voeten wasschen in het koperen waschvat, thans zal hij zijn vleesch met water baden als hij de linnen kleederen zal aandoen.
Het reine kleed over het reine lichaam. Maar in Christus is meer dan Aaron of een zijner zonen. Jezus behoefde zich niet te reinigen alvorens verzoening te doen, want Hij was rein; noch ook behoefde Hij voor Zichzelf te offeren. Dan had Hij geen Borg kunnen zijn. Dat heilige, dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Hij was een heilige Hoogepriester en daarom kon Hij zeggen tot zijnen Vader: Ik heilig miizelven voor hen, opdat zij ook mogen geheiligd zijn door de waarheid.
Kom, slaan wij dan een rein oog op den reinen Jezus. Hoe wij hem ook zien, altijd is Hij de vlekkeloos Heilige, wonende onder de lofzangen Israëls. Al wat aan hem is, is gansch begeerlijk. Ziet gij wel, benauwde van hart, welk een Hoogepriester wij hebben? Is de zonde u niet bitter, die gegeten hebt aan zijne tafel en gedronken uit zijn beker? W a t Aaron droeg aan kleederen en deed in zijn ambt is slechts een flauwe afschaduwing van hetgeen in Jezus volle werkelijkheid is.
De wet had de schaduw, niet het beeld zelf der toekomende goederen.

De Hoogepriester deed zijn werk alleen.
En geen mensch zal in de tent der samenkomst zijn als hij zal ingaan om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen. Alzoo zal hij verzoening doen voor zichzeiven en voor zijn huis en voor de geheele gemeente Israëls. (vs. 17.)
Niemand mocht dus in het heiligdom verkeeren als de Hoogepriester daar zijn werk deed op grooten Verzoendag. Allen moesten zich terugtrekken en op een afstand blijven al mochten zij naderen tot den voorhof van den tabernakel. Zoo moest het volk leeren, dat hij het werk alléén deed en dat zij afgesneden waren van den dienst des Heeren.
„Er was dus," merkt Calvijn op, ,,eene tijdelijke verbanning, opdat zij zouden erkennen, dat zij zich diep voor Gods aangezicht moesten vernederen, zoolang de plaats waar het offer voor hunne zonden werd gebracht, werd gereinigd.
Dat was een treurig schouwspel wanneer allen, wier zonde werd uitgewischt den tabernakel verlieten. Mede op die wijze werd hun herinnerd, dat geheel hun heil besloten was onder het ééne mededoogen Gods, terwijl zij zich zagen buitengesloten, buiten het voorgesteld middel om vergiffenis te verkrijgen; dat er geen andere vergiffenis was te bekomen, dewijl zij de hoop op verzoening hadden verloren."
Zoo zien wij, dat het noodzakelijk is alles op te geven en los te laten om nu af te wachten wat God zal doen. Toen daar niemand was die hielp, heeft zijn arm hem ondersteund en heil gegeven. Hij heeft door zichzelven de reinigmaking der zonden teweeggebracht.
Zijne discipelen zijn allen gevlucht. Geen hunner werd gekruisigd, want Hij had macht om te zeggen in den hof: indien gij mij dan zoekt, zoo laat dezen henen gaan. En tot Petrus sprak Hij: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Hij heeft het werk allén gedaan, gelijk Hij ook alléén was toen Hij het deed.
In den hof vielen de jongeren in slaap, bij het kruis stonden zij van verre.
Het is ons noodig te worden afgesneden van het heiligdom; te staan zonder hoop in onszelven om te vernemen wat God spreekt en doet. Het verzamelde volk had geen rust, mocht niet naderen zoolang het offer niet was gebracht. Alleen het mededoogen Gods kan ons redden van den dood, ons vrijwaren voor het verderf.
Dit afwachten is echter geen lijdelijk toezien, doch ingespannen wachten, uitzien, verwachten. Terwijl het volk stil is, met heilige beving bevangen voorzoover zij tenminste beseften wat er ging gebeuren, verwachtte hunne ziel meer dan wachters op den morgen.Deze dag was groot in Israël. Kennen wij dat stil-worden-voor-God, die afgesnedenheid onzer zielen? Het schuchter terugtreden voor Gods majesteit en het uitzien naar zijne daden? Dan hebben wij niets anders meer te doen dan op te merken wat de Heere doet voor ons in den Borg. Dan hebben wij beide oogen vrij en het geheele hart om hem te zien verschijnen met zijn bloed en op te merken met heilvattend geloof hoe dit offer Gode behaagt.
De discipelen deelden niet in den arbeid der verzoening, zij zagen toe van verre. Zij deelden wel in de vruchten, zelfs toen zij eenzaam rondzwierven in dien met schrik vervulden nacht. Ik zal den herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Hij heeft alles alléén gedaan door den eeuwigen Geest. Zalig, als wij niets meer kunnen doen om te leeren dat onze Jezus alles heeft gedaan.
Geen priester of Leviet hielp op dezen dag den Hoogepriester. Zie het bad van zijn bloed is onze eenige reiniging.

De Hoogepriester was werkzaam.
Het was voor een mensch haast te veel wat op dien dag moest geschieden. Hij mocht geen enkele handeling overslaan maar zich stipt houden aan de goddelijke voorschriften. Gelijk Mozes toe moest zien, dat hij alles maakte naar het voorbeeld hem op den berg getoond, moest ook worden bedacht dat alles geschiedde op dezen dag naar Gods bevel.
Hoor maar de vervulling: en Jezus wetende, dat de Schrift moest vervuld worden zeide: mij dorst. Hij vergat niet tot Johannes te zeggen: zoon, zie uwe moeder en tot Maria: vrouw zie uw zoon. Hij liet niet na — want het stond op zijn dagorder — te spreken tot één van de moordenaren, die met hem werden gekruisigd: heden zult gij met mij in het paradijs zijn.
De Hoogepriester moest dien dag menig stuk vee slachten, benevens al het werk dat daarmee verbonden was, van het morgenbrandoffer tot het avondoffer. Twee lammeren des morgens en des avonds en daartusschenin verscheidene offers.
Is het niet of wij Jezus bezig zien in het zweet zijner ziel om verzoening aan te brengen? Zijn werk voor Annas en Cajaphas, Herodes en Pilatus. O, die ééne Vrijdag! Met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Beeft uw hart niet van vreugde, gij, die dezen Jezus kent als uw Borg? Dorst uwe ziel niet naar hem, die brandt van den toornegloed Gods die als een vuur over uwe ziele vaart? Ik zal hem nooit vergeten, hem mijn helper heeten, al mijn hoop en lust. Of met dien anderen dichter zingt het in ons hart: Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens l i lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt dan mijn vleesch en hart, zoo zijt gij de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid.
Indien zijn eeuwige godheid hem niet had ondersteund. Hij ware bezweken. Nu kon Hij doordragen den last van Gods toorn, verslaan de gansche macht der hel, de wereld volkomen overwinnen.
Hij heeft tot op het kruis en aan het kruis alles alléén gedaan. Alles alleen én... volkomen. Hier wordt de rust geschonken, hier het vette van zijn Huis gesmaakt.
Dit werk was grooter dan de schepping der wereld. Om den arbeid zijner ziel zal Hij het zien en verzadigd wezen.

Het te verrichten werk.

Het te verrichten werk door den Hoogepriester kan worden onderscheiden in hetgeen hij moest verrichten voor eigen persoon en huis en ten andere voor het gansche volk, dat den Heere geheiligd was.
Hiermede zal Aaron in het heilige gaan: met een var. een jong rund, ten zondoffer en een ram ten brandoffer, (vs. 3.) Dit was voor zich en zijn huis.
En van de vergadering der kinderen zal hij nemen twee geitenhokken ten zondoffer en eenen ram ten brandoffer. (vs. 5.) Dit was voor het gansche volk.
W i j hebben dus van doen, afgezien van morgen- en avondoffer, met 5 offerdieren. Een var, een ram, twee geitenhokken, en nog een ram.
Terwijl Aaron nu zijn dienstkleederen aantrok werden de runderen en bokken, de door God verordende offerdieren aangebracht.
De offerdieren voor Aaron en zijn huis werden door hemzelven bekostigd, maar de twee geitenhokken uit 't geld van den tabernakeldienst aangekocht. De bokken werden gebracht door het volk.
Dit behoorde bij den dienst der schaduw zooals wij reeds meermalen hebben ontmoet. De offerande voor de zonde moet door den zondaar ter slachtplaats worden geleid. De bok en var worden gegeven door geheel Israël. Hierin is de plaatsvervanging afgebeeld. Nu moet gelden: kruis hem, kruis hem. Hij voor mij! Dat kan alleen iemand in waarheid zeggen die niets meer kan opleveren voor God en den aangewezen Middelaar in het geloof mag aanbieden in eigen plaats. Ik heb niets, maar het uwe is mij alles. Het behoeft wel niet te worden opgemerkt, dat deze offerdieren moesten zijn zonder gebrek, voldeden aan de eischen die voor alle offers golden naar Gods wet.

Ik zal het brandaltaar doen rooken
an 't edelst vee uit kooi en stal;
oo worden vet en merg ontstoken,
Bij 't lieflijk rijzend lofgeschal;
Het reukwerk zal zijn geur verspreiden,
Daar ram bij ram wordt aangebracht;
'k Zal bok en rund ten offer leiden,
Opdat men z' U ter eere slacht'. (Ps. 66 : 7.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Groote Verzoendag II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's