Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de kerk der zending XXI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de kerk der zending XXI

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het bleek, dat de leeraars van drie eeuwen geleden het principieel Christelijk karakter in de handhaving van de historische waarde der heilsfeiten op den voorgrond stelden bij hun onderwijs. Het spreekt vanzelf, dat bij de verklaring der heilsfeiten hier en daar de invloed van den Heidelbergschen Catechismus op den voorgrond treedt. Dat blijkt uit het antwoord op de vraag: „Is Christus gestorven an het houten kruis? Ja: en Syn doode lighaam is begraven, om dat het waarlik dood was." Dit herinnert aan de 41e vraag en antwoord, dat aldus luidt: ,.Waarom is Hij begraven geworden? Om daarmede te betuigen, dat Hij waarachtiglijk gestorven was." Daarmede leeren zij aan de Favorlangers dus de rijke vertroosting des Evangelies, dat de Heere Jezus door alle de verschrikkingen des doods is heengegaan. Er is niets in ons leven, maar ook niets in ons sterven, hoe verschrikkelijk ook, dat de Heere Jezus als onze Borg en Middelaar niet heeft gedragen. Daartoe behoort ook de verschrikking der groeve. Want als wij ons daarvan klaar bewust worden, dat wij menschen, die ons verblijden in ons leven, die wandelen in het licht der zon, die de levensstroom in ons voelen ruischen. die alles doen om ons leven te beveiligen en te verdedigen, van wie het waar is: „alles wat de mensch heeft, zal hij geven voor zijn leven", toch straks, na korter of langer pooze zullen worden uitgedragen naar den akker der dooden, om er, zooals Job zegt, te ondergaan „mijn vleesch is met het gewormte en met gruis des stofs bekleed." Ja, het kan ons met afgrijzen vervullen te bedenken, dat wie in het graf daalt, niet weder zal opkomen, tot zijn huis niet zal wederkeeren en zijne plaats niet meer kennen zal.
Wij zingen het allen, als wij het goed zingen met ontroering: „Gelijk het gras is ons kortstondig leven." Als het waarlijk werkelijk wordt, dat wij sterven gaan en worden uitgedragen en in de groeve der verderfenis zullen nederdalen, dan gaat er eene ontroering door onze ziel en kunnen wij verstaan, dat de Schrift spreekt van het geweld des doods.
Welnu, de predikanten op Formosa hebben aan de Favorlangsche gemeente ook die waarheid van ons sterven in volle klaarheid voorgesteld. Zij deden niet als de moderne mensch, die onder de geur der bloemen, onder de kleuren der kransen en bouquetten den dood en zijne verschrikkingen camoufleert. Zij ontvluchtten niet de werkelijkheid van den dood. Maar zij stelden daartegenover nu ook de heerlijkheid van het leven in Christus ons geopenbaard. Ja. de dood en het graf stellen zij den menschen voor, zooals deze zijn, maar zij voegen er aan toe, dat „Syn dood lighaam is begraven, omdat het waarlijk dood was". Dus weet het wel, gij die sidderen kunt voor dood en graf, ook de Heere Jezus heeft als uw Borg en Middelaar al die verschrikking gekend en Hij is begraven, zooals wij begraven worden, want Hij is waarachtig gestorven, even historisch gestorven, als wij eenmaal sterven zullen, heeft de verschrikking der groeve en hare vertering gekend, maar God heeft Hem opgewekt, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was, dat Hij van den dood zou gehouden worden. Zoo lieten zij dus het licht van den morgen der verrijzenis onzes Heeren opgaan over den akker hunner dooden, over eigen groeve der verderfenis en brachten zij dus het eeuwig licht over het levenspad, zelfs als dit leidt naar de laatste rustplaats onzer dooden.
Maar hoe verschrikkelijk en afgrijselijk de dood in zijne verwoesting ook wezen moge, toch is deze nog niet het ergste, dat er met ons leven verbonden is. De mensch is voor de eeuwigheid geschapen. En in elk menschenkind ligt ook de eeuwigheid. Zeker, hij kan het van zich werpen, zooals een mensch ieder toch wezenlijk menschelijk gevoel kan van zich werpen. Een zondaar kan zich verbergen voor zijn eigen ware wezen, ontvlieden aan de sprake zijner eigene ziel. Ik zal het nooit vergeten, hoe zeker 45 jaren geleden op huisbezoek een man tegen mij zeide: „Indien het waar is, wat gij predikt, hoe is het dan mogelijk, dat een neef van mij, die van al wat gij predikt, een verklaard en openlijk vijand was, toch zoo blijmoedig en rustig kon sterven? Leg mij dat uit", zoo zeide hij. Toen heb ik hem de vraag gesteld: Zijt gij een man, die kunt spreken van wedergeboorte en bekeering? O neen, zoo antwoordde hij, dat weet gij wel, ik ben vreemd aan dat alles. Welnu, zoo zeide ik, geef mij dan antwoord op deze vraag: Gij weet, dat gij, evenals elk ander mensch, binnen één minuut elk oogenblik kunt wegsterven. Ja, dat geloofde hij wel, mogelijk was dat. Welnu, zoo vroeg ik, hoe is het dan mogelijk, dat gij kunt weten, dat gij van oogenblik tot oogenblik staat voor den dood, dat gij elk oogenblik voor God verschijnen kunt, dat gij weet, dat niemand voor Zijn heilig recht uwe twistzaak zal bepleiten en dat gij daar nu nog alle dagen in uwe onbekeerlijkheid rustig kunt neerzitten en alle stoffelijke zegeningen genieten? Zeg mij, hoe is dat bij u mogelijk?
Ach, indien een zondaar zich van zijne verlorenheid waarlijk bewust was, zal hij niet dag en nacht en zonder ophouden tot God moeten roepen, opdat de ure zijner verlossing komen zou! Ja, of wij het willen weten of niet, of wij in de ketenen der onverschilligheid geboeid, als de os gaan naar de slachtbank, toch is er diep in onze zielen het besef der eeuwigheid en de verschrikking des doods houdt ons in dienstbaarheid bevangen, al de dagen onzes levens. En wanneer de ure der ontwaking uit de verdooving komt, dan splijt de conscientie op en wordt het soms waar, dat zooals Gods kinderen een voorsmaak der eeuwige vreugde kunnen kennen, ook de mensch, die in het verderf woont, de bittere vreeze kennen kan voor het oordeel, dat reeds in zijne ziel voltrokken ligt. Ja, het is vreeselijk een mensch te zijn voor de eeuwigheid geschapen en dan van God vervreemd, zonder God in de wereld, zonder God voor de poorte der eeuwigheid, zonder God ook in de eeuwigheid te vallen in de handen van dienzelfden levenden God, die ons heeft geroepen, die den ganschen dag Zijne armen heeft uitgebreid, maar tot een wederstrevig mensch. Voor dien mensch is de groeve vreeselijk, zelfs dan als hij begeert te sterven, terwijl hij toch niet sterven kan.
Welnu, ook in die diepte van Gods heilig recht dalen deze oude leeraren met hunne leerlingen uit de heidenen af. Zij hebben het woord des apostels verstaan: „Wij dan wetende den schrik des Heeren, bewegen de menschen tot het geloof.'
Daarom stellen zij de vraag, of dan de Heere Jezus Christus ook de verdoemenis heeft gedragen in deze woorden: „Wat is dat te seggen, Hy is nedergegaan in den kuil des viers, dat is de helle, is Christus met Syn lighaam gegaan int helsche vier? Neen: dese woorden ontleenen een gelykenisse van het helsche vier, hebben desen zin, dat inder daad het lyden Christi in lighaam ende siele alsoo swaar, hard ende groot is geweest, als of Hy waarlik int helsche vier gegaan ware. W a t is de meeninge deser woorden Gehenna, den kuil des viers, en het vier van Gehenna? Gehenna is een kuil ofte poel des viers daar God haibos en alle boose menschen eeuwiglik sal straffen. W o r d het helsche vier noid uitgeblust? Neen: de verbolgentheid Gods ontsteekt geduerig het helsche vier, bewarende tselve op dat alle boose eeuwiglijk gestraft werden."
Zoo laten zij dus den Heere Jezus aan de Favorlangsche gemeente zien als „nedergedaald ter helle", terwijl zij Hem prediken als die verlost door „zijne onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helsche kwaal, in welke Hij in zijn gansche lijden, maar inzonderheid aan het kruis verzonken was". Doch wat blijkt daar nu uit, dan dat deze predikanten, als zij van dat „helsche vier" spreken, niet denken aan een stoffelijk vuur, „dese woorden ontleenen eene gelykenisse" zeggen zij. Het vuur, waarvan hier sprake is, mag dus niet worden verstaan als ware er van een werkelijk vuur sprake, dat wij dagelijks ontstoken zien. Er was geen sprake van een vuur, dat op de brandstapels diende om de kinderen Gods te martelen en te pijnigen. Zoo nemen deze leeraren positie tegen de verstoffelijking van het lijden, dat in het heidendom zulk een groote plaats inneemt en dat ook in de geschiedenis, met name der middeleeuwsche Roomsche Kerk, zulk een groote plaats heeft ingenomen en tot allerlei grillige en vreeselijke materieele schilderingen aanleiding gaf, waaruit alleen dit blijkt, dat het gruwelijkste, dat de menschen in hun vijandschap en haat en wraakzucht denken, is gebezigd om het helsche lijden in den strikt concreten, lichamelijken zin ons te schilderen. Daartegen nu stellen zich deze predikanten en trachten alzoo deze Favorlangers op een hooger ontwikkelingspeil te brengen door er hen op te wijzen, dat hierbij niet gedacht moet worden aan een werkelijk vuur, dat wij menschen ontsteken, maar aan het geestelijk vuur, dat het recht des Heeren over de zondaarsziel eeuwig ontsteken kan.
En zoo blijkt er uit, dat zij zich ook daarin van Rome verre hadden afgewend. Want al is het waar, dat de leer der Roomsche Kerk op de vraag wat dit „vuur" beteekent, geen besliste en duidelijke uitspraak heeft gegeven, toch heeft zij de gedachte aan een werkelijk vuur, dat dan natuurlijk wel van wat wij „vuur" noemen, onderscheiden is, vast gehouden. Niet alleen de middeleeuwsche Scholastieken, maar ook latere Roomsche theologen hielden daaraan vast. Zelfs Thomas Aquinas spreekt van een „ignis corporalis", van een werkelijk vuur dus, waardoor de lichamen der opgestanen worden gepijnigd. Tegen dit heidendom en mede tegen deze Roomsche leer namen deze leeraren stelling, want zij leerden, hoe daarbij van „een gelykenisse" sprake is, om het zoo den Favorlangers voor te stellen, dat „inder daad het lyden Christi in lighaam ende siele also swaar, hard, ende groot is, alsof Hy waarlik int helsche vier gegaan ware." Christus heeft dus in zijne nederdaling ter helle het lijden des doods gekend in den diepsten, geestelijken zin, den ganschen last der verdoemenis gedragen, al is daarbij van geen lichamelijke nederdaling sprake.
oo wordt dan ook de eeuwige straf door hen gepredikt, die naar schriftuurlijk voorbeeld als een kuil of poel des vuurs wordt geteekend en alzoo als de hemel zelve, wel aan een plaats gebonden wordt. En het lag voor de hand, dat zij, om de gemeenteleden los te maken van hun voorvaderlijken godsdienst, „haibos" als het hoofd hunner wereld van geesten en als het hoofd ook der booze geesten aan die eeuwige straf onderworpen voorstellen. „Haibos" was in dit licht als de duivel, die eeuwig aan Gods recht onderworpen, ook nimmer op verlossing hopen kon. Ook hieruit blijkt nu wederom, dat deze oude leeraren een klaarder en beter inzicht hadden en daarom ook hunne leer tot op den huidigen dag van onvergankelijke waarde blijft.
Zij deden niet, als velen in onze dagen, die veel barmhartiger willen schijnen dan God de Heere zelve, en die eene leer prediken, waaruit de prikkel van Gods recht is weggenomen door het voor te stellen als zal na dezen er nog een tijd van bekeering over blijven, als zal er, naar Roomsch voorbeeld, nog een louteringstijd komen om den goddelooze in dit leven van zijne bekeering af te leiden door hem de hope voor te spiegelen op een latere redding, nadat hij het aardsche bestaan in zonde heeft verkwist. Ach, hoe verre zijn wij in onze dagen afgedwaald van den weg der waarheid en hoe gaan duizenden zelfs onder de kennis des Evangelies voor eeuwig verloren door valsche leeringen en ijdele voorspiegelingen, die onder den schijn der liefde Gods worden uitgeroepen tot in de Kerk toe. Den schrik des Heeren trachten zij weg te nemen, althans de scherpe kanten er van af te slijpen om de menschen toch vooral niet wakker te schudden uit hun zondeslaap. Zoo wordt er gehandeld over een conditioneele onsterfelijkheid, over een namaals, waarin de bekeeringsmogelijkheid wordt voortgezet. Toch is het duidelijk, dat de zedelijke orde, waaronder de mensch geschapen werd, voor dit leven over hem ligt en dat hij daarom met dit zijn gansche leven in het eeuwig licht des rechts moet staan, waaronder de mensch door de hem eigen ingelegde, door hemzelven verbroken levenswet, krachtens Gods scheppende daden, voor eeuwig verschijnt. Voor dit van God ontvangen leven zijn wij Gode rekenschap schuldig en wij kunnen nimmer ons beroepen op een later leven, dat van andere orde is, om dit ons levensbestaan in deze wereld nog te reinigen van wat in deze orde des levens geschiedde.
Hoeveel dieper niet alleen, maar ook hoeveel meer in overeenstemming met de levenswerkelijkheid is het Woord des Heeren, dat ons voorhoudt, dat de zonde niet zal heerschen in onze sterfelijke lichamen om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. En wat zal er nog van een straf der zonde sprake zijn, wanneer het woord vervuld is, dat de Geest desgenen, die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen heeft levend gemaakt door zijnen Geest, die in u woont? Laat u niet misleiden door valsche en ijdele voorspiegelingen, die een schijn hebben Gods liefde te prijzen, hoewel zij Zijn recht verloochenen en ontkennen, dat zelfs door de natuurlijke conscientie bevestigd wordt. „Want", zoo zegt de apostel, „wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad." Over dit aardsche leven gaat het recht des Heeren. Ook uit de vrucht van ons leven wordt dat leven gekend. En indien de boom kwaad was, zal de vrucht ook in de eeuwigheid niet een goede zijn, noch worden.
Daarop nu leggen ook deze dienaren nadruk, want zij brengen aan de heidenen den vollen Raad Gods, als zij de wonderheid Zijner genade prediken, maar ook de onkreukbaarheid van Gods recht. En 2ij denken er niet aan om valsche redeneeringen te zoeken om aan de klemmen van dat recht te ontkomen. Zij prediken de onverkorte waarheid van alle eischen Gods, maar stellen daar dan ook tegenover de volheid der gerechtigheid van Hem, die de Heere onze gerechtigheid is, en brengen ook de ontroerende boodschap, dat de ongehoorzamen en ongeloovigen zich maar niet moeten inbeelden, dat hem een uitzicht wachten kan, als de deur eenmaal werd gesloten. Zij wisten goed, wat het beteekent: ,.Die den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Daarom leggen zij er voor de Favorlangers nadruk op, dat het vuur. waarvan hierbij sprake is, niet wordt uitgebluscht, nu niet en in de toekomst niet, want „de verbolgentheid Gods ontsteekt geduerig het helsche vier". Dat is voor den goddelooze maar al te dikwijls zoo in dit leven. De ontwrichting der conscientie nijpt de zondaarsziel in de dagen zijns levens. Heeft niet een David gebeden: „Gedenk niet de zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen?" Dat is toch een getuigenis, hoe hij in latere levensjaren nog altijd weer opnieuw dezelfde beschuldiging zijns gewetens beluisterde over hetgeen voorheen was misdreven. Ja, de vloek der zonde vervolgt den mensch al de dagen zijns levens en hij ontkomt er niet aan, ook al tracht hij ze te ontvlieden. Het kan ons schijnen soms, als waren wij dit verleden vergeten, terwijl het toch plotseling, soms in een heilige ure, als wij het voor eeuwig zouden willen vergeten, toch nog weer voor ons komt te staan en onze ziel doorkruist met de herinnering, zooals in den donkeren nacht uit de donkerste wolken plotseling de lichtende vonk kan uitslaan, die de aarde verlicht. Zoo werpt plotseling Gods Heilige Geest door de herinnering aan een vloekwaardig verleden het licht van Gods recht over onze zielen, zoodat wij beseffen, dat er zelfs eene verzoening noodig is over onze heiligste dingen.
Zoo wordt het waarachtig, wat deze leeraren predikten aan de heidenen: ,,De verbolgentheid Gods ontsteekt geduerig het helsche vier" en wordt Mozes' woord vervuld: „Want wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt. Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws aanschijns. Zoo gaan onze jaren henen door Uwe verbolgenheid." En daarom leggen dan ook deze leeraren er nadruk op, dat Gods recht immer daar is en nooit nalaat zich te voltrekken „bewarenden tselve op dat alle boose eeuwiglik gestraft werden". Aldus leeren zij, dat het recht des Heeren doorgaat. Geen booze kan zich troosten met een gegrond uitzicht op redding en heil. Zooals zelfs Gods kinderen, gelijk ik daareven in Davids exempel aanwees, in de dagen huns levens altijd weer gevolgd blijken te worden door de schaduw hunner ongerechtigheden, zoo worden zij daardoor ook gevolgd, wanneer zij door de poort der eeuwigheid moeten binnentreden. De mensch staat met zijn gansche leven in het licht van Gods onkreukbaar recht, dat de Heere over ons laat opgaan, opdat wij ons tot Hem zullen bekeeren al de dagen onzes levens. Als wij die dagelijksche bekeering zullen deelachtig worden, dan zullen wij ook dagelijks als een verkeerd zondaar voor des Heeren aangezicht moeten verschijnen. Langs dien weg van dagelijksche bekeering leidt de Heere zijne kinderen en leert Hij hen Hem achteraan te kleven, maakt Hij de belofte waarheid: ..Ik zal maken, dat zij van achter Mij niet afwijken." Zoo komen zij met geween en voert Hij hen met smeekingen, worden zij geleid aan waterbeken in een rechten weg, waarin zij niet zullen stooten. De Heere is Zijnen kinderen tot een Vader. Daarom laat u niet misleiden door eene valsche leer, die in den grond der zaak het recht Gods ontkent en daarom ook wezenlijk Zijne genade loochent.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de kerk der zending XXI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 augustus 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's