Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een brief van Bradford

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een brief van Bradford

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes Bradford is den marteldood gestorven voor het geloof. Hij schreef een brief aan zekere vrouwe M. H. om haar te vertroosten over de zwarigheden die het gevoel der zonde in Gods kinderen wekt. Voetius nam dezen brief op in zijn werkje, getiteld: Geestelijke verlatingen.
De meeste lezers zullen dit werkje wel nooit hebben gelezen en toch kan dit zeer nuttig zijn voor aangevochten en bestreden zielen in hun geestelijke nooden. Hieronder volgt het gedeelte van dezen brief van den martelaar Bradford, voor zoover als Voetius hem opnam.
— Ik bid ootmoedig en van harte den eeuwigen God en Vader der genade, dat Hij u zegene en uw hart en gemoed beware in de kennis en liefde zijner waarheid en in de kennis en liefde van Christus, door de werking en ingeving des Heiligen Geestes. Amen. Hoewel ik er niet aan twijfel, dat gij dagelijks vordert in den weg der godzaligheid, meer en meer u uitstrekkende naar de volmaaktheid, en dat gij niet van noode hebt eenig ding, dat ik u zoude kunnen schrijven, zoo heeft mij echter de wensch, dat gij bij voortduring moogt ijveren en tot den einde toe volharden, gedrongen, u iets te schrijven. Ik bid u, wil het toch dikwijls en naarstig gedenken als een middel, om u op te wekken en (hetgeen God u ernstig bevolen heeft) te gelooven, dat gij van God bemind wordt en Hij uw lieve Vader is in, door en om Christus en om zijns doods wille. Deze liefde en teedere gunst Gods jegens ons in Christus is hierin overvloedig betoond, dat Hij, na het goddelijk werk der schepping, ons, naar zijn beeld gemaakt, ook verlost heeft, toen wij verloren waren, en geroepen in de Kerk, verzegeld met zijn merk, en het teeken zijner hand, den Doop; dat Hij alle dagen onzes leven ons behouden, bewaard, behoed, beschermd en ook vaderlijk gekastijd heeft, en nu in ons hart heeft ontstoken de sprankjes zijner vreeze, des geloofs, der liefde en de kennisse Christi en zijner waarheid.
En daarover klagen wij nu, dat onze droefheid over ondankbaarheid, broosheid, ongeloof, en twijfelmoedigheid in dingen, waarvan wij zeker moesten zijn, niet grooter is.
Dit alles moeten wij gebruiken als middelen om ons hierin te versterken, dat God onze God en Vader is en om ons te verzekeren, dat Hij ons bemint als onze Vader in Christus. Tot dien einde, zeg ik, moeten wij de reeds genoemde dingen gebruiken, voornamelijk, wijl God dit geloof en vertrouwen op zijne vaderlijke goedheid boven alles van ons eischt, als zijnen meest bijzonderen dienst.
Want voor dat Hij iets van ons eischt, zegt Hij: „Ik ben de Heere uw God" gevende zoo zichzelven en al wat Hij heeft, aan ons, om de onze te zijn.
En dit doet Hij uit eigen genade en waarheid en niet om onzentwille, want anders ware genade geen genade. Zoo spreekt Hij dan: Gij zult geen andere goden hebben dan Mij, gij zult Mij beminnen met geheel uw hart, enz. En hoewel wij nu plichtshalve reeds behooren te doen, alles wat Hij begeert, ja, schuldig staan, indien wij het niet doen, nochtans begeert Hij deze dingen alleen van ons, om des te meer te sterken in de liefde en in het verbond, dat Hij onze Heere en God is.
Ter verzekering waarvan Hij niet alleen ons deze gansche wereld heeft gegeven tot onzen dienst en ons gemak, maar Hij heeft ons boven alles gegeven zijnen Zoon Jezus Christus en zichzelven in Christus, waarvan ons de Heilige Geest nu en dan eenig gevoel en zoete werking geeft, tot onze eeuwige vreugde.
Derhalve (gelijk ik zeg), overmits God onze Vader in Christus is en ernstig van u begeert, dit te gelooven, wees gehoorzaam, al doet gij het ook niet met zulk een gevoel, als gij wel begeert.
Wanneer het geloof vooraf gaat, zal het gevoelen volgen. Zoo de satan begeert, dat wij zullen twijfelen wegens onze onvolkomenheid en veel ellenden, laat ons dan, zooveel mogelijk, zoodanige ingevingen verwerpen.
Terwijl wij toch twijfelen, of God onze Vader is, kunnen wij hem niet danken. Wij kunnen dan niet hartelijk bidden, of iets doen, dat Gode welbehagelijk is; wij kunnen dan onzen naaste niet liefhebben en voor hem doen wat behoort.
Daarom is satan hierin juist zoo listig, zeer wel wetende, dat, indien wij twijfelen aan Gods eeuwige genade over ons in Christus, wij Gode niet kunnen behagen, of voor den mensch iets doen, zooals wij het behooren te doen. Gestadig brengt hij onze onvolkomenheid, broosheid, zonden en overtredingen voor ons, opdat wij aan Gods genade en gunst ten onzen opzichte zouden twijfelen.
Daarom, mijn geliefde zuster! moeten wij hierin niet nalatig zijn, maar, als de satan tracht ons geloof ten onder te brengen, zoo moeten wij ons er op toeleggen, om het vast te maken op de beloften en het verbond Gods in Christus bloed, namelijk, dat God onze God is met alles, wat Hij heeft, welk verbond alleen hangt aan Gods eigene goedheid, genade en waarheid en geenszins aan onze gehoorzaamheid en waardigheid; maar niet, dat wij daardoor zijne kinderen en Hij onze Vader worden zou, maar omdat Hij onze Vader is, en wij zijne kinderen zijn door zijne eigene goedheid in Christus, daarom eischt Hij geloof en gehoorzaamheid.
Nu, al is het ook, dat ons deze gehoorzaamheid en waardigheid, welke Hij eischt, ontbreken, zullen wij daarom twijfelen, of Hij onze Vader is?
Ja, dan zouden wij juist onze gehoorzaamheid en waardigheid tot oorzaak maken, en dat in plaats van Christus, om wiens wil God onze Vader is.
Laat ons liever, omdat Hij onze Vader is en wij in onszelven niet vinden, hetgeen Hij van ons eischt, beschaamd zijn, omdat wij niet zijn, zooals wij behoorden te zijn, en dies op de navolgende wijze in het gebed, tot onzen Vader gaan:
'Lieve Vader! Gij hebt mij door uwe genade verkoren tot uw kind in Christus Jezus en derhalve wildet Gij, dat ik tot uwe Kerk, en het getrouwe gezelschap uwer kinderen zou gebracht worden, waarom Gij mij tot nu toe bewaard hebt, waarvoor uw naam ook geprezen zij.
Nu zie ik, dat mij ontbreekt geloof, hoop en liefde, die uwe kinderen hebben en Gij ook van mij eischt. De duivel wil, dat ik twijfel en aan uwe vaderlijke goedheid, gunst en genade ganschelijk wanhoop. Daarom kom ik tot U, als tot mijnen genadigen Vader door uwen lieven Zoon Jezus Christus en bid U, lieve Heere! mij te willen helpen en mij geloof, hoop en liefde te geven en mij te vergunnen, dat uw Heilige Geest altijd bij mij zij en mij meer verzekere, dat Gij mijn Vader zijt, dat het genadeverbond. hetwelk Gij met mij gemaakt hebt, door uwe genade in Jezus Christus en om Christus wille en niet wegens eenige mijner waardigheden altijd voor mij vast en zeker is."
Ziehier dan dezen belangrijken brief, dien wij wegens den grooten omvang hier afbreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 september 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een brief van Bradford

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 september 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's