Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heidelbergsche Catechismus II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heidelbergsche Catechismus II

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Keurvorst interesseerde zich dus bijzonder voor een leerboek, tevens belijdenis, voor kerken en scholen. De geschiedenis van het ontstaan van onzen Heidelberger is echter ingewikkelder dan gewoonlijk wordt gedacht. Wie hebben den catechismus opgesteld? Urzinus en Olevianus op last van den Keurvorst, is gewoonlijk het korte antwoord. Toch zit hier veel meer aan vast. Daarom willen wij er iets meer van meedeelen, zonder nog in bijzonderheden te treden.
Omdat de protocollen in de archieven van de Paltz verloren gingen, moeten allerlei verspreide gegevens worden nagegaan om tot een zoo juist mogelijk beeld te komen van het ontstaan van onzen Catechismus.
Hebben Urzinus en Olevianus de hoofdtaak verricht, toch zijn zij volstrekt niet de eenigen, die meewerkten. Zeker heeft ook de Keurvorst, een grondig theoloog, zooals wij reeds hebben opgemerkt, zich voortdurend met de zaak bemoeid.
De theologische faculteit te Heidelberg bestond in het najaar van 1562 uit de volgende personen: Boquinus, een Eranschman, die de eerste was geweest om het gereformeerd protestantisme in Heidelberg ingang te doen vinden. De Italiaan Tremellius, een geleerde, die zich aansloot bij Calvijn en Butzer. Dan Urzinus, leerling van Melanchton. Tot de super-intendenten behoorde als eerste de uit Trier geboortige Olevianus, die sedert 1560 hoogleeraar was en o.a. de dogmatiek onderwees. Weldra droeg hij deze taak over aan Urzinus om zelf hofprediker te worden en een kerkorde samen te stellen. Kortom het heele kerkelijke leven te leiden in gereformeerde banen. Olevianus was leerling van Calvijn, vriend van Bullinger en Martyr.
In een brief aan Calvijn schreef hij (C.R. XLVII. Nr. 3925) dat meerderen aan de tot standkoming hadden meegewerkt. Ook de dienaren der kerk van Heidelberg hebben er zeker niet buiten gestaan. Wel echter is zeker, dat Urzinus en Olevianus het voornaamste aandeel in de bewerking hebben gehad. Ondanks hun betrekkelijk jeugdigen leeftijd ontbrak hun toch de rijpheid van geest voor zulk een werk niet. Olevianus was destijds 26 en Urzinus 28 jaar oud.
Urzinus had op aandringen van den Keurvorst reeds voorarbeid verricht in het opstellen van een tweetal catechismi, een groote en een kleine. Verder werd natuurlijk gebruik gemaakt van de werken, die op dat gebied reeds bestonden. Wij noemen: christelijke klare en eenvoudige inleiding in den wil en de genade Gods van Leo Judae (1534); diens korte catechismus. Het Huisboek van Bullinger; benevens andere werken van diens hand. En vooral niet te vergeten de catechismus van Genève van de hand van Calvijn (1545).
Verder eenige geschriften van Johannes a Lasco vervaardigd voor de vluchtelingengemeente in Londen. De kleine catechismus van Maarten Micron eveneens voor de vluchtelingengemeente bestemd. ,,Niet van één, maar van velen zijn de godvruchtige gedachten verzameld", schreef Olevianus aan Bullinger, toen de catechismus gereed was.
Wanneer wij nagaan stijl en teederheid van de geschriften van Olevianus, dan vinden wij deze in den Heidelberger terug, waaruit zeker wel mag besloten worden, dat hij daarop grooten invloed heeft gehad. Doch zijn medearbeid is volstrekt niet van formeelen aard alleen geweest, ook aan den inhoud heeft hij meegewerkt in nauw contact met verschillende anderen, vooral Urzinus.
De formuleering van vraag 27 over de voorzienigheid Gods schijnt geheel van Olevianus te stammen. Zeker is zijn aandeel aan het schoone antwoord op vraag 1 groot geweest. De toon toch, de diepte van geloofsleven schijnt ons bij Olevianus, op grond van hetgeen wij van hem lazen, dieper dan bij Urzinus.
Frederik de derde nu had de gewoonte zijn superintendenten, benevens den kerkeraad en de theologen een- of tweemaal per jaar bijeen te roepen. In Januari 1563 wordt dan op zulk een vergadering onze catechismus behandeld en aanvaard. Enkele weken na de eerste uitgave verscheen reeds de tweede. Een groot aantal kleine wijzigingen werden aangebracht. Maar een geheel nieuwe vraag is ingelascht over het Avondmaal en de paapsche mis. Ook deze vraag met het antwoord is zeker wel van Olevianus.
Hij schreef toch 3 April 1563 aan Calvijn (C.R. XLVII Col. 683 sqq.) „in de eerste Duitsche uitgave was de vraag uitgelaten over het onderscheid tusschen het Avondmaal en de paapsche mis; op mijn aanraden heeft de Vorst (Frederik) gewild, dat in de tweede Duitsche uitgave en de eerste Latijnsche dit werd toegevoegd."
Het is niet onwaarschijnlijk dat hiertoe heeft meegewerkt het bekend worden van de besluiten van het concilie van Trente over het misoffer. De banvloek werd geslingerd tegen de Protestanten en daarop antwoordt Olevianus nu in vraag 80, dat de paapsche mis eene vervloekte afgoderij is. Frederik wist, dat de andere Protestantsche Vorsten er niet anders over dachten. Trouwens Luther en Melanchton hadden de mis niet minder sterk als afgoderij afgewezen.
Het kan niet anders of ook vooral dit antwoord is een doorn in het oog van Rome. Ten onrechte echter beklaagt Rome zich, die in het uitspreken van banvloeken over de protestanten op het concilie van Trente zeer overvloedig is geweest. Wie niet gelooft enz die zij vervloekt, is een op den duur eentonig klinkend vloekwoord, waarvan geldt wat Salomo in zijn Spreuken zeide: Gelijk een musch is tot wegzwerven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzoo zal een vloek die zonder oorzaak is niet komen (Spr. 2 6 : 2 ) . Het ligt voor de hand, dat Rome zeker deze vraag geschrapt zou willen zien, ja, den ganschen catechismus verboden te leeren en te prediken, indien het daartoe slechts de macht had. Als merkwaardigheid deelen wij hier mee, dat in 1719 tijdelijk door de politie de catechismus in beslag is genomen, juist in het land waar hij ontstond, in Saksen, toen er een Roomsch regiment was.
Weldra verscheen de derde druk, die sindsdien onveranderd bleef. Een heftige strijd ontbrandde vooral tusschen Lutherschen en Gereformeerden over hetgeen van het Avondmaal werd geleerd. In het voorjaar 1564 schreef Urzinus een drietal verhandelingen om hetgeen in den catechismus dienaangaande werd geleerd, te verdedigen als op de Schrift gegrond.
Hoe Frederik voor den Rijksdag stond om zijn catechismus te verdedigen, hebben wij reeds opgemerkt. Voor de zaak der Gereformeerden in Duitschland kan de beteekenis hiervan worden vergeleken met hetgeen Luther deed op den Rijksdag te Worms, voor het Protestantisme in het algemeen.
Na de vuurproef te hebben doorstaan vond de catechismus weldra ingang ook buiten den Paltz in vele Duitsche gebieden. Wij kunnen dat hier laten rusten.
Buiten Duitschland vond de catechismus zijn weg ook in andere landen, Hongarije, Zwitserland, Polen, Oostenrijk, Bohemen, Amerika en Afrika. Frankrijk. Engeland en Schotland behielden hun eigen catechismus, ook al schatten zij den Heidelberger zeer hoog. Tallooze uitgaven zagen het licht, verklaringen van verschillenden aard werden geschreven. Berijmd en onberijmd werd het leerboek verbreid. De innerlijke waarde was hiervan de oorzaak en nog is de catechismus een kostelijk leerboek.
In 1887 waren in Japan twee zendingskerken van gereformeerde belijdenis, die hem eveneens aanvaardden als leerboek en belijdenisgeschrift. Zelfs in het Maleisch is hij vertaald, evenals in het Hebreeuwsch, benevens in alle Europeesche talen.
Hoe wij den catechismus kregen willen wij in een volgend artikel bespreken.
Thans nog enkele opmerkingen over het karakter van den Heidelberger. Het is niet juist den inhoud van ons leerboek te betrekken op één bepaalden theoloog uit den reformatietijd, het is de practische leer der reformatie in het algemeen, bepaaldelijk dan in zijn gereformeerde lijn.
Het is zeker onjuist hem het stempel van Melanchton op te drukken. Hij gaat terug in alles op de Schrift; in het beeldenverbod in de kerken schuwt hij zelfs de puriteinsche strengheid niet.
De opstellers van ons leerboek eerden Calvijn als hun zeer lieve vader (carissimus pater) en zonden hem onmiddellijk een exemplaar toe.
Het is dan ook in strijd met de feiten, dat de catechismus een leertype zou vertegenwoordigen, dat niet streng gereformeerd is. Het practische doel echter geeft aan den catechismus een eigen cachet, de nuttigheid en troost der leer staat daarom op den voorgrond en minder de dogmatische uiteenzetting, ook al ontbreekt zij allerminst. Het beslist gereformeerde standpunt komt aldoor tot zijn recht. Denk maar aan het teruggaan van de leer der schepping en voorzienigheid op den raad Gods (vr. 26), het handhaven van de erfzonde als schuld (vr. 10). Dit geschiedde in de Zwingliaansch getinte geschriften juist niet, zooals bekend is. Let op de leer der verzoening als die van rechtvaardig- en heiligmaking.
Het is waar, dat de leer der verkiezing niet afzonderlijk wordt ontwikkeld en de leer der verwerping op den achtergrond treedt, wat in den catechismus van Genève niet geschiedt. Er was geen aanleiding toe in dit practische leerboek hierover uit te weiden. Men rekene er echter mee, dat Urzinus in zijn Schatboek ter toelichting op den Heidelberger een breede verklaring geeft van die zinsnede over de verkiezing in vraag 54.
Zelfs is wel beweerd, dat vraag 37 naar de algemeene verzoening zou overhellen: dat Hij den toorn Gods tegen de zonde des ganschen menschelijken geslachts gedragen heeft. Doch hier is onkunde van de bedoeling, want deze gedachte is zuiver schriftuurlijk, mits goed verstaan. De toorn Gods rust op het menschdom, op de menschelijke natuur, zoodat, al werd maar één mensch zalig, toch de Heere Jezus de menschheidszonde had moeten doordragen. Het offer moest genoegzaam zijn voor de zonde der geheele wereld, zooals de Dordtsche Leerregels het zeggen. Doch deze kwestie vraagt een afzonderlijke behandeling bij vraag 37 zelf. Urzinus beantwoordde haar aldus: als Christus voor allen voldeed, moeten ook allen behouden worden. Hij antwoordt: Hij voldeed voor allen wat het genoegzame offer betreft, maar niet wat de toepassing betreft. In hoever dit antwoord juist is, zou afzonderlijk moeten worden onderzocht in verband ook met de algemeene aanbieding des Evangelies. Daarover is een vrij heftige strijd gevoerd, waarop wij afzonderlijk hopen terug te komen bij gelegenheid.
De catechismus is een kostelijk leerboek én om de zuivere uiteenzetting der waarheid, niet minder omdat de ware practijk der godzaligheid (zoo is juist opgemerkt) steeds zoo treffend en juist met het belijden verbonden wordt. Het is een gouden kleinood, dat in kerken, scholen en gezinnen een eereplaats verdient.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Heidelbergsche Catechismus II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's