Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eenige Troost IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenige Troost IV

Zondag 1 (De drie stukken)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag 2: Hoevele stukken zijn u noodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Antwoord: Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijne zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van alle mijne zonden en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulk eene verlossing zal dankbaar zijn.
W i j zagen hoe noodzakelijk de kennis der ellende is en blijft. Z ó ó alleen leeren wij ook Gods deugden recht kennen en onszelven veroordeelen vanwege onze zonden. Later, als de catechismus de beteekenis der wet behandelt, dan wordt er ook op gewezen, hoe hare prediking bij voortduur noodzakelijk is: Eerstelijk, opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leeren kennen, en des te begeeriger zijn om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer zoo meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken.

Het tweede stuk:

Hoe ik van al mijne zonden en ellende verlost worde.
De vraag wordt niet gesteld aan den ontdekten zondaar. Stel u eens voor, dat ik een benauwde van hart vroeg: waarom zou dat nu alles zoo bij u zijn? Kan hij dan antwoorden: dat is nu om mij op de verlossing voor te bereiden? Zeker zou hij dat niet zeggen, want de kennis onzer ellende zonder het heilvattend geloof beneemt ons alle uitzicht op redding. Is het dan niet waar, dat de kennis der ellende voorbereidt op de verlossing? Ongetwijfeld, maar dat kan de ontdekte zondaar toch niet zien. Een benauwde van hart maakt van zijn bevindingen geen rekensom en kan dat ook niet.
Neen, hier antwoordt de christen, die weten mag het eigendom van Christus te zijn.
Weer merken wij op. dat bij de leer der verlossing de eerste reddende daad Gods in het licht gesteld moet worden. W i j kunnen wel met Gods gemeente beginnen, maar letten toch ook op de toevergadering tot Gods gemeente, op de ware inlijving in Christus. Maar gij gevoelt hoe dan een andere weg wordt gevolgd dan veelal geschiedt in onzen tijd. Het gaat ons hier slechts om de groote lijnen en wij weten zeer wel, dat in menige gemeente het wel uiterst moeilijk is van Gods gemeente uit te gaan, als er nauwelijks kinderen Gods te vinden zijn. Daarover spreken wij echter nu niet.
Van de verlossing dan van mijne zonden en ellende moet ik eene bevindelijke kennis hebben, zal ik den eenigen troost kunnen smaken in leven en sterven. Verlossing, bevrijding, verzoening, genade moet ik kennen. Daarbij mogen de verdiensten van Christus niet worden samengevoegd met eenig werk van den mensch.
Ook ons geloof mag geen nieuw werk worden, maar Christus alléén door het geloof als instrument des Geestes, is Jezus. Zaligmaker.
Het geloof is geen franje van een humanistisch kleed, of sjerp om den mantel der vroomheid. Hoeveel stukken zijn u noodig te weten?
Ten andere: hoe ik van al mijne zonden en ellende verlost worde.
Ons is noodig de kennis Gods in het aangezicht van Christus Jezus. De zaligheid is in geen ander. Het is even dwaas te zeggen: aan de prediking der wet heb ik genoeg, als: ik wil slechts het Evangelie hooren en geen wet.
i j kunnen alleen onze zaligheid in Christus Jezus hebben wanneer wij geleerd hebben, dat in ons de dood is, de zonde en de ellende. Het is daarbij niet genoeg de beloften des Evangelies aan te grijpen. Niet genoeg te overleggen, dat Jezus toch gekomen is voor zondaren en zoo ons te troosten, dat Hij ook ons deel is.
Alleen een niet verlichte conscientie kan dit rust geven en door dwaze inbeelding hoop verwekken in zijn hart. Ons is noodig door het geloof met den Zaligmaker vereenigd te worden om niet meer onszelven, maar Gode toe te behooren. Wij hebben te weten den bovennatuurlijken weg der verlossing. Vleesch en bloed kan ons dien niet openbaren, alleen de Geest van Vader en Zoon kan hem bekend maken.
W i j kunnen veel van den weg der verlossing weten en hem toch niet kennen door er op te wandelen. Zoo schreef eeuwen geleden een hoogleeraar een boekje over de genade (gratia victrix), volkomen zuiver in de leer. Maar toen God hem ontdekte aan zijne zonden en ellende, kermde hij: o God, is er nog een weg van ontkoming, maak Gij mij die dan bekend. Zoo gaat het allen, die, hoewel bij de waarheid levend, geen genadeleven kennen. Al onze kennis vergaat. W a t wij wisten, althans schenen te weten, ontvalt ons, opdat God zal verheerlijkt worden in de vrije genade zijner zondaarsliefde.
Hij maakt het verstand der verstandigen teniet en doet wijsheid der wijzen vergaan. Ook onze Christus-yoorsfeffing' verdwijnt; dan zien wij den Christus der Schriften door den Heiligen Geest ons ontdekt als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt. Zie het Lam Gods...! Geen Jezus in de kracht onzer verbeelding kan ons baten. Hoe dit alles zich nu voltrekt in de zondaarsziel is thans nog niet aan de orde. Hier gaat het slechts om het aanwijzen van de drie stukken, die geweten moeten worden om in den eenigen troost zalig te leven en te sterven.
Wanneer nu de zondaar zijn aandeel aan Christus en alle zijne weldaden mag kennen door het geloof, blijft toch de zonde en de ellende, althans ten deele. Daarom mag hij dagelijks toegaan tot den troon der genade om te ervaren, dat in dezen versehen en levenden weg een vrije toegang hem is geopend. Zoo mag hij schuilen in het werk van Christus. Dit behoort óók bij de verlossing van zonden en ellende. Hij mag Christus kennen als bron zijner levenskracht, om duivel, wereld en zonde te overwinnen.
Voor het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem is eene fontein geopend tegen de zonde en de onreinheid. Niet, dat hij telkens opnieuw wordt gerechtvaardigd, maar hij mag aldus zijne bezittingen bezitten en leven uit de Middelaarsverdiensten van zijn trouwen Zaligmaker. Indien hij vast zit op zijn rechtvaardiging en niet leeft door gemeenschap wordt hij aanstonds onvruchtbaar. Zwerft af en om.
Gods kind zwerft vaak af en om, maar de Heere wordt altijd weer begeerig naar het werk zijner handen en blijft de Eerste in opzoekende en wederbrengende genade. Zoo leeren wij ook dit heilgeheim: Hij zal zwijgen in zijne liefde.
Kennis der ellende blijft noodzakelijk, opdat wij ook de roemtaal van Paulus leeren in het stuk van heiligmaking: ik dank God door Jezus Christus onzen Heere.
Doch er is meer. Zal dit altijd zoo blijven, dat ik hijg onder den last van den ouden mensch? Neen, Gode zij dank, neen! De toekomst wenkt en nä dit leven zullen wij tot de volkomenheid geraken, den beeide des Zoons gansch gelijkvormig. Maar dan gaat toch ons lichaam naar het graf? De dood blijft; het gewormte zal mij overdekken, mijne huid, ja, beenderen doorknagen. Maar het geloof mag zien op den jongsten dag en zoo den dood volkomen overwonnen in de zalige verrijzenis.
Hoe ik van alle mijne zonden en ellende verlost worde. In het stuk der verlossing ligt ook besloten de zalige toekomst tot den jongsten dag toe.
Dit stuk is noodig te weten, te leeren aldoor, om zoo wakende en biddende te verwachten de toekomst onzes grooten Gods en Zaligmakers Jezus Christus.
Zoo is dan het stuk der verlossing veel omvattend en is ons noodig toe te nemen in de kennis en genade van onzen Heere Jezus Christus.
Laat ik ook hier enkele aanteekeningen uit het Schatboek overnemen:
De kennis der verlossing is noodzakelijk,
le. Opdat wij niet tot wanhoop zouden vervallen: want als wij onzen ellendestaat zonder een middel tot verlossing kenden, het ware te duchten, dat wij van droefheid zouden moeten bezwijken.
Dit stuk maakt onderscheid tusschen een kind Gods en een kind des duivels. Want Gods kinderen, als zij uit zwakheid in zonde gevallen zijn, staan door de goddelijke genade weer op en troosten zich met het verlossingsmiddel, waardoor hunne zonden om Christus' wille vergeven en bedekt zijn. Gelijk blijkt uit exempelen van David, Hiskia, Petrus en anderen; daar integendeel de kinderen van satan met groote verschrikkingen aan hunne zonden gedenken en met droefheid en vertwijfeling dezelve belijden als in Kaïn, Saul en Judas gebleken is.
2e. Opdat wij de verlossing ernstig zouden zoeken en begeeren: want een goed, dat men niet kent, zal men niet naar uitzien. En dus ook niet deelachtig worden.
Ja, schoon het ons voorgehouden en aangeboden wierd, onze begeerte zou door onze onkunde er toch niet naar uitgaan.
3e. Opdat wij zouden getroost worden, want van een onbekend goed is geen troost te wachten.
4e. Opdat wij onszelven niet eene manier van verlossing versieren of van anderen versierd zijnde, zouden aannemen, tot groote smaadheid van God, en verlies van onze zaligheid.
5e. Opdat wij deze verlossing met een waarachtig geloof mogen ontvangen: nu een waar geloof is niet zonder kennis, maar sluit in eene zekere kennis, en vast vertrouwen. Nu de verlossing wordt alleen door een waarachtig geloof aangenomen.
6e. Opdat wij den Heere oprechte dankbaarheid mogen bewijzen: een goed, dat ons onbekend is, kan men met geen ernst zoeken en in zijne waarde schatten, veel min verkrijgen. Daarom is het onmogelijk, dat men daar dankbaarheid voor betoonen kan.
Nu, aan een ondankbare wordt de weldaad der verlossing niet geschonken, dewijl God die alleen aan zulken geeft van welke Hij het einde verkrijgt, dat Hij in de verlossing beoogde, namelijk de dankbaarheid. Om deze oorzaak is de kennis van de weldaad der verlossing principaal van noode tot een vasten troost; namelijk, dat wij weten de grootheid van dezelve, hoe, en door wien zij verdiend is en aan ons geschonken wordt, enz. Deze kennisse wordt alleen door middel van het lezen of hooren van het Evangelie geopenbaard en verkregen, als waarin alleen de beloften van de verlossing der uitverkorenen, die in Christus gelooven, te vinden is."
Wij zien dus, dat het geloof wordt gebonden aan den Christus der Schriften.
Het derde stuk.
Hoe ik Gode voor zulk eene verlossing zal dankbaar zijn.
Iedere ervaren weldaad vraagt dankbare erkenning. De mensch was geschapen om God recht te kennen, hem te verheerlijken. Welnu, het gansche werk der verlossing is daartoe strekkende, dat wij weer Gode dienstbaar worden en hem verheerlijken. De natuur kan dit niet, mist het vermogen en den wil om het te doen. De genade leert het verstaan en beoefenen.
Het doel van Gods genadewerk in Jezus Christus is de groot-making zijns naams. Door den band aan den Zaligmaker, door het leven des geloofs uit hem, worden wij ertoe gebracht glorie te geven aan zijnen naam.
Het geloof is voor die dankbaarheid onmisbaar, want alles wat uit het geloof niet is, is zonde. Zonde, omdat het niet uit Christus komt, noch door hem tot God wederkeert.
Wij weten ook niet uit onszelven welk karakter deze dankbaarheid dragen moet. Daarom is ons noodig dit stuk te weten: hoe ik Gode voor zulk eene verlossing zal dankbaar zijn. Offer Gode dank en betaal den Allerhoogste uwe geloften. Stelt uwe lichamen tot eene Gode welbehagelijke offerande. Betaal de varren uwer lippen.
De dichter van Psalm 116 zong: ik zal U al mijn geloften betalen; Uw Naam vermelden bij den kelk des heils.
Geworteld en opgebouwd in hem en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig in hetzelve met dankzegging.
In den weg der dankbaarheid wordt de zondaar van zijne zaligheid dieper verzekerd, want de Heere zegt: die Mij eeren zal Ik eeren, maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden. Toen Jezus een geraakte had genezen, lezen wij: En Hij zeide tot hem: Sta op en ga henen, uw geloof heeft u behouden (Luc. 17:19).
De regel daarbij is deze: wij doen niets om verlost te worden, maar alles omdat wij verlost zijn. In het houden van Gods geboden is grooten loon.
De catechismus behandelt het stuk der dankbaarheid uitvoerig en brengt er onder de goede werken, de bekeering, de wet en het gebed, waarin het voornaamste stuk der dankbaarheid ligt. Die ons uit zoo grooten nood en dood verlost heeft en op welken wij hopen, dat Hij ons nog verlossen zal. Hoe ik Gode voor zulk eene verlossing zal dankbaar zijn.
Hierbij moeten wij ook opmerken, dat de natuurlijke weldaden van voedsel, kleeding en deksel, een onderdak, allerlei zegeningen in gezin en beroep, ja, ook de zorgen en moeiten des levens ons nu toekomen als weldaden des verbonds.
Geldt van den mensch, die in de zonde leeft, onherboren zijn weg gaat: vervloekt zij zijn ingang en uitgang, zijn waterwel en zijn baktrog (staat gij daarbij wel eens stil?) thans mag het zijn: Ik zal u gewisselijk weldoen. Waarlijk zegenende zal Ik u zegenen. En van de aardsche behoeften heeft de Heere beloofd: uw brood is zeker, uw water gewis. Uw hemelsche Vader weet, dat gij alle deze dingen behoeft. Werp alle uwe bekommernissen op hem, want Hij zorgt voor u.
Weer geven wij enkele aanteekeningen uit het Schatboek:
,,Ten laatste is ook noodig tot een vasten troost, de kennis der dankbaarheid.
le. God wil alle zijne weldaden en inzonderheid de verlossing alleen aan zulken schenken, die hem dankbaar zijn. immers het einde, dat Hij voor had in het gansche scheppingsen verlossingswerk is geweest zijne eere en heerlijkheid, bestaande in eene gepaste dankbaarheid. Hij heeft ons uitverkoren in hem van voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor hem in de liefde: en heeft ons te voren verordineerd tot aanneming tot kinderen... tot prijs der heerlijkheid van zijne genade.
2e. Opdat wij zulk eene dankbaarheid zouden kunnen bewijzen, die Gode behaagt en hem aangenaam is. Want indien onze dankbaarheid niet geschikt wordt naar het Woord Gods maar voortkomt uit eigen hersenversiering. zoo zoude de Heere ons met recht tegenwerpen, hetgeen Hij eertijds den Joden verweet: Wanneer gijlieden voor mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uwe hand geëischt? (Jez. 1 : 12). En Christus den Farizeën: Te vergeefs eeren zij mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn.
3e. Opdat wij mogen weten, dat de dienst dien wij God en den menschen komen te bewijzen niet zijn verdiensten, maar alleen blijken van onze dankbaarheid. Nu, hetgeen waarvoor wij Hem danken, bekennen wij, dat 't niet om onze verdiensten maar uit genade geschonken is.
4e. Opdat ons geloof en onze troost door dankbaarheid mag bevestigd en versterkt worden. Want diegenen, die dankbaarheid bewijzen, bekennen met der daad, dat zij verzekerd zijn, dat zij het goed of de weldaad waarvoor zij danken, buiten verdiensten verkregen hebben. De ware dankbaarheid wordt wel in het algemeen uit het Evangelie geleerd, want dat eischt geloof en bekeering, van hen, die zalig zullen worden, volgens Marcus 1 vers 15. Maar bijzonder wordt dit uit de wet van God klaar ontdekt, als die aanwijst, hoedanige werken en gehoorzaamheid hem behagen. Waaruit wij besluiten de noodzakelijkheid van de leer van den catechismus aangaande de dankbaarheid."
Het is niet noodig uitvoerig aan te toonen uit de Schrift, dat deze drie stukken herhaaldelijk in onderlingen samenhang worden geleerd. Een enkele plaats slechts moge hier voldoende zijn. Roep mij aan in den dag der benauwdheid. Ik zal er u uit helpen en gij zult mij eeren. Laat de lezer maar eens zijn gedachten laten gaan, dan kan hij gemakkelijk een reeks van Schriftuurplaatsen vinden, die van deze drie stukken gewagen. Profeten en apostelen hebben deze drie stukken verkondigd. Eerst hebben zij de menschen over hunne zonden bestraft, en daarna getroost met de belofte van den Messias, daarna opgewekt tot dankbaarheid. Tot die bestraffing behoort natuurlijk ook onze ondankbaarheid, onze afkeerigheid van onzen Weldoener.
Johannes de Dooper heeft zijne prediking ook naar dezen regel geschikt, evenals de Heere Jezus zelf. Daarin zijn de apostelen hem gevolgd en zoo zal eene rechte bediening des Woords deze drie stukken altijd weer behandelen naar tijd en wijze.
Eén ding is wel duidelijk geworden, dat deze drie stukken niet achter elkaar liggen in dezen zin, dat eerst het eene wordt afgehandeld in het leven en dan het tweede stuk pas komt en dit afgedaan zijnde, het derde aan de beurt zou zijn en blijven. Tot den dood behouden deze drie stukken in onderlingen samenhang hunne beteekenis in het leven der strijdende kerk, totdat zij niet meer van noode zullen hebben hunne zonden en ellende te leeren kennen, wijl volmaakt rechtvaardig, noch ook verdere verlossing behoeven van de zonde, maar eeuwig in dankerkentenis voor den Heere staan, terwijl in het lied des Lams de gedachtenis der verlossing blijft bewaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De eenige Troost IV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's