Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een koninklijk priesterdom (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een koninklijk priesterdom (2)

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Petrus 2 vers 9: Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

De apostel Petrus, onfeilbaar geleid door den Geest des Heeren, werpt in onzen text licht over de wording van het geestelijk leven, het ingaan in de priesterschap. En zóó komt hij tot het doel der begenadiging, dat hem voor oogen stond, toen hij aanving te schrijven: Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.
Zij zijn geroepen uit de duisternis, tot Zijn wonderbaar licht.
Het zijn dus geroepen menschen. Wel zegt ge, dat zijn wij allen, die onder het Woord leven. Wij worden geroepen telkens weer. Gij hebt gelijk. En de Heere klaagt: Ik heb geroepen, doch zij hebben niet geantwoord... beaamt gij dit ook voor uzelven?
En die roeping door het Evangelie is diep ernstig, welgemeend*, wendt u naar Mij toe. Ons antwoord behoorde te zijn een daad des harten, bekeering tot God. Want de Heere roept tot bekeering. Hij doet Zijn Woord uitgaan, dat niet ledig tot Hem zal wederkeeren, maar doen wat Hem behaagt.
Die u geroepen heeft...
Bedoelt de apostel dat alléén? Neen, hij handelt hier niet over die roeping, waarvan Jezus zeide: Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Wat bedoelt Petrus dan wel, wanneer hij niet het oog heeft op die roeping. Hij bedoelt hier de krachtdadige roeping, die het antwoord Gods insluit. Want de roepende God spreekt met macht tot het uitverkoren geslacht. Door Zijn almachtig spreken zet Hij den mensch om door Zijn Geest, zoodat hij leert acht geven op den roependen God. Als ik op weg ben en iemand roept mij, keer ik mij om... om te zien wie mij roept. Zoo moet de zondaar omkeeren; hij blijft staan op zijn weg naar het verderf.
De Heere God doet hooren én... komen. Zijn woord is een machtwoord ten leven; een roepen uit den dood tot het leven en in het Teven. Hier heet het: geroepen uit de duisternis... Zij zaten in de duisternis, wandelden in een land van schaduw des doods. Duisternis, zonder lidwoord, om aan te duiden de duisterheid in al zijn omvang, beeld van alle verkeerdheid, verderf en ellende.
Laat ik enkele Schriftuurplaatsen geven over deze ontstellende werkelijkheid, waarin wij van nature verkeeren.
En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne wecken waren boos (Joh. 3 : 19). Zoo schrijft Johannes.
Paulus spreekt van de gekomenen tot het licht: De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabij gekomen, laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13 : 12),
En dan weer aan de gemeente van Ephese: Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere (Eph. 5 : 8).
Of wel dit woord: die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde.
Let ook nog op dit getuigenis: om hunne oogen te openen en hen te bekeeren van de duisternis tot het licht en van de macht des satans tot God (Hand. 26: 18).
Het Woord des Heeren spreekt dus van geroepen wórden uit duisternis tot het licht; van het getrokken worden uit de macht der duisternis; van het bekeeren van de duisternis tot het licht. Geroepen uit, getrokken uit, bekeerd van... de duisternis. Het valt u aanstonds op, hoe de Heilige Geest bij dat roepen uit, trekken en bekeeren van de duisternis... er onlosmakelijk mee verbindt het komen tot het licht. Hij ontdekt niet aan onze duisternis om er ons in te laten. Zijn bediening is eene bediening uit Christus, ten leven uit den dood.
Daarom mogen wij niet scheiden wat God heeft vereenigd en den zondaar vastzetten in zijn ontdekking, maar vragen: zijn wij kinderen des lichts geworden?
Toch is ons allereerst noodig te weten, dat wij in de duisternis zijn, ja de duisternis in ons woont. Kom, staan wij een oogenblik stil bij dit ontstellende feit, dat allen kinderen Adams geldt, ook den kinderen des Koninkrijks, zegt Jezus... die uitgeworpen zullen worden in de buitenste duisternis (Matth. 8 : 12).
De Schrift leert ons en de Geest prent het ons in, dat wij duisternis zijn door de onwetendheid, die in ons is. Vervreemd van het leven Gods.
Hebt gij er ooit over geweend? Zijn u de haren te berge gerezen... in dezen stikdonkeren nacht? Die duisternis teekent zich ook af in onze vijandschap tegen God en den naaste. Hoe, zegt de verlichte, mensch, wij duisternis... ja zelfs'het licht dat gij in u meent te zijn is duisternis, hoe groot zal de duisternis zelve zijn. Een donkere en duistere diepte is het menschenhart.
Wanneer de vensters zijn gesloten, ziet gij geen stof, maar laat een zonnestraal vallen door een kier en ge ziet het stof dwarrelen en vraagt u af: dat ik daar niet meer last van heb, mijn longen worden aldoor ontreinigd. Er is licht noodig om onze duisternis te zien. Achter den drempel van het bewuste leven is de diepte van nacht en dood, verderf en angst. W a n t de kinderen der duisternis zijn toch al hun bravour ten' spijt, angstig... Wij mogen erover heen leven, maar angstig zijn wij toch. En wanneer wij leven onder het Woord, scheert het licht over ons geweten gelijk de zwaluw over het watervlak. We schrikken van tijd tot tijd.
Om hunne oogen te openen en hen ,te bekeeren van de duisternis... Dus onze oogen worden geopend door den roependen God, wiens woord een daad is gelijk in den beginne: En God zeide: er zij licht en er was licht.
Zeker, dit kan geleidelijk gaan, zoodat wij niet kunnen zeggen: op' dien datum werden mijne oogen geopend... het roepen Gods is zeer wonderbaar... een verborgenheid, die het licht schept in onzen duisteren nacht, ook al noemen wij dat niet het licht, waarheen we getrokken worden uit de duisternis. Door dit ontdekkende licht zien wij onze duisternis in den spiegel der wet. Nu schrikken wij weer, maar anders, met overtuiging van zonde en schuld. In die wet schittert het deugdenbeeld Gods, zien wij wie en hoe wij moesten zijn, maar... niet zijn. Door de wet is de kennis der zonde. Maar de wet geeft niet het licht des levens, doch besluit ons in de duisternis van onzen dood.
Wij wandelen in de duisternis. Alles rondom ons wordt nacht en binnen in ons. Het wordt avond, wij dwalen in het donker, roepen en... hooren de echo van onze eigen stem. W i e in de duisternis wandelt weet niet waar hij heen gaat.
Wij zijn onder de heerschappij van den vorst der duisternis, die een menschenmoorder is van den beginne. De vorst der duisternis, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid.
Geroepen uit de duisternis... getrokken uit de macht der duisternis...
Dit roepen is een krachtdadig trekken. Wij kunnen niet verder, wij moeten omkeeren. W i j waren op den rand van den bodemloozen put, het rijk der eeuwige duisternis. Aldaar zal zijn weening der oogen en knersing der tanden.
Ach, heden zoo gij Zijne stem hoort, verhardt u niet... Hoor naar Mij, en uwe ziel zal leven. De zonde heeft ons gescheiden van Hem, die het licht is. Maar God zond Zijnen Zoon, die het licht der wereld is, de Zonne der gerechtigheid.
Onze ziel is in verwarring gelijk een chaos, toen de duisternis was op den afgrond.
Geroepen uit duisternis tot Zijn wonderbaar licht...
Onze text wijst ons dus op plaatsverandering, om de gedachte van algeheele vernieuwing te aanschouwelijker voor te stellen. Uit het eene gebied in het andere.
Stel u voor, gij zit in een pikdonkeren kerker op klaarlichten dag. En daar op eenmaal gaat de gevangenisdeur open... het licht stroomt binnen... kom naar buiten, verlaat uw cel, gij hebt gratie verkregen. In het licht!
Tot Zijn wonderbaar licht...
Wonderbaar, dat wil zeggen hier: om te bewonderen; bewonderenswaardig licht, zoo groot en heerlijk, zoo vol luister en schittering. Dit licht gaat alle menscheliike voorstelling te boven.
Licht is beeld van leven, heerlijkheid, kennis, reinheid, zaligheid...
Toen de Zoon kwam in ons vleesch op onze donkere aarde, uit de gewesten des eeuwigen lichts, was Hij het waarachtige licht. Het licht der wereld, de zon der gerechtigheid, in wier stralen genezing is. Een lichtbad geneest onze kranke ziel, brengt leven in den dood. Wonderbaar licht! Ja, wonderbaar. Drie uren mocht de zon niet over Hem schijnen aan het kruis, waaraan Hij de duisternis van onzen nacht overwon. Hij daalde af in de diepten des doods en voerde Zijne Kerk op in het licht, in Zichzelven. Ik ben het waarachtige licht... die Mij »volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben.
Het wonderbaar licht, dat de Vader ontstak in de gave Zijns Zoons, is het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde.
De duisternis der zonde, de tyrannie van den vorst der duisternis wordt doorbroken. Door het geloof in Hem komen wij in het licht. De Geest toont ons niet alleen den spiegel dér wet, maar ook dien der genade in Christus. Geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. Geroepen tot Christus. Want God, die gezegd heeft, dat het licht zou schijnen in de duisernis, is Dezelfde, die in onze harten geschenen heeft om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus (2 Cor. 4 : 6).
Denk aan den blindgeborene. Hij werd door Jezus genezen, zoodat hij kon zien. Hoe zal hij hebben bewonderd hetgeen hij nooit had gezien. De schepping werd hem zichtbaar en met heerlijkheid overgoten. Zoo worden wij binnengeleid in die. wereld van de wonderen der liefde Gods. Geroepen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.
Die wereld der liefde wordt ons geopend, zien wij in de onuitsprekelijke volmaaktheid en schoonheid van den Zone Gods in het vleesch. Door die liefde worden de geborenen in Sion met vertroosting en blijdschap vervuld.
Dit licht is wonderbaar, dubbel wonderbaar door de voorafgaande duisternis. Stel u een mijnwerker voor. die met zijn lamp werkt in de donkere mijn en opkomt uit de donkere onderwereld, waarin hij werkt... en de wereld aanschouwt in het zonlicht!
Welk een wereld van licht, liefde en leven opent zich voor den voet van den geroepen en getrokken mensch uit de duisternis. Nooit gedacht... zelfs niet vermoed.
Wonderbaar licht... naar zijn oorsprong.
Wat is Gods licht? Kunt gij u voorstellen hoe het licht bestond vóórdat het werd saamgebonden in zon, maan en sterren en ging stralen in de schepping, vanuit lichtbronnen? Er is altijd licht in God, Hij is licht en leven en heeft ook den Zoon gegeven het leven te hebben in zichzelven. Maar het licht in de schepping' heet toch nooit wond-erbaar licht. Het is het licht Zijner genade en liefde en des levens, waarvan Jezus de Zon is. Het heeft God behaagd, dat in Hem al de volheid wonen zou. En uit Zijne genade hebben wij allen ontvangen ook genade voor genade.
In Hem is al Zijn welbehagen. Zoo komen wij in Hem uit de duisternis; in het welbehagen des Zoons, als het wonderbaar licht, geconcentreerd in deze Zon, die licht uitstraalt. Dit licht is uit God, door Jezus Christus onzen Heere.
Wonderbaar licht, om Zijne voortreffelijkheid boven alle licht, dat in de schepping straalt en zijn wondere werking doet, van ultra-violette tot infra-roode stralen.
De schepping wordt doorgolfd van licht, voor ons zichtbaar en onzichtbaar. Maar ook die onzichtbare stralen in de zon, die ons oog niet kan waarnemen, werken genezend en vruchtbaarmakend in het scheppingsleven.
Wonderbaar licht, Jezus de star uit Jacob, de blinkende morgenster. Zij, die in duisternis zijn gezeten in een land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen.
Zacharias zong ervan in zijn schoonen lofzang:
Voor elk, die in het duister dwaalt,
Verstrekt deez' zon een helder licht,
Dat hem in schauw des doods bestraalt.
Op 't vredepad zijn voeten richt.
Een sprankel van dit wonderbare licht maakt ons wijs tot zaligheid, al weten we overigens weinig. In uw licht zien wij het licht.
Wonderbaar licht... ook om hetgeen ons erdoor wordt ontdekt.
Het ontdekt ons Gods ontferming, genade en liefde. Wij zien terug op de voorbijgegane eeuwen en eer de bergen warer geboren en God de wereld had voortgebracht... kende Hij ons in Hem, die spelende was in de wereld Zijns aardrijks Zijne vermakingen zijn met de menschenkinderen. Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde en heb u getrokken met goedertierenheid.
Zoo verschijnt onze verkiezing van eeuwigheid in het licht van Hem, in wien wij een uitverkoren geslacht zijn. Wij zien hemel en hel, eeuwigheid en onsterfelijk leven.
Dit wonderbare licht schijnt in het graf en het wordt een slaapstede. Schijnt in den dood en wij zien den prikkel uit den dood weggenomen; straalt over den saffieren troon en wij aanschouwen den regenboog van smaragd.
Bij dit wonderbaar licht zien wij onzen levensweg bepaald en mogen met Paulus zeggen: alle dingen moeten medewerken ten goede, dengenen, die naar Gods voornemen zijn geroepen. Wij zien Abraham, Jezaia en Mattheus in diezelfde lichtwereld en hebben gemeenschap met den onzienlijken God, al is het, dat wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen. Ja, wij merken niet aan de dingen die men ziet, maar die men niet ziet... onze wandel zij in den hemel," vanwaar wij ook den Zaligmaker verwachten.
Wonderbaar licht om wat het voortbrengt.
Het ontdekt een nieuwe wereld, brengt een groote verandering in ons teweeg. Zij hebben hun leven niet lief gehad voor zichzelven. Wiens ik ben en dien ik dien.
Wonderbaar licht ook hierom, wijl het nimmer wordt gebluscht.
Duisternis... licht! Ziedaar, de beide uitersten van het menschelijke leven, die Petrus ons voorstelt. De middenste term verbindt beide, anders zouden de uitersten eeuwig van elkander gescheiden blijven. Die middenterm is de roeping Gods.
En wat is nu het levensdoel van Gods gemeente?
Opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u uit duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht.
Ziedaar de bestemming van het uitverkoren geslacht, het verkregen volk.
De volzalige God kan geen ander doel hebben met Zijn werk en Kerk, dan Zijne zelfverheerlijking. Opdat het zij tot prijs der heerlijkheid Zijner genade.
Tot prijs van... driemaal herhaalt Paulus die gedachte in Ephese 1.
Is dit het doel Gods, dan mogen wij geen ander stellen. Wij zijn er om God en niet omgekeerd. De bevinding is geen doel, maar middel ter verheerlijking van Gods deugden. Zoo blijven wij in onze diepste levenservaring, in het drinken uit de beek van Gods wellust, toch gericht op God en niet op ons inwendig zijn.
De deugden Gods, Zijne volmaaktheden. Zij zijn God zelf.
Het zijn in het licht vernieuwt naar Zijn evenbeeld. En daarop schijnt het licht, dat wordt weerspiegeld in het geloof en zich uit in den lof Gods.
Die verkondiging is een zalig werk.
Verkondigen, naar buiten boodschappen, wijd en zijd bekend maken, door woord en heiligen levenswandel.
Heere, stel mij tot datgene waartoe Gij mij verkoren hebt.
Wij doen een greep uit de volheid dezer verkondiging, die... vaak zoo arm is, zoo ver beneden de maat... zoo koel... Alleen door Hem te aanschouwen in het geloof wordt telkens weer de lof geboren.
Mijn lezer, kent gij dien lof, dat verkondigen van Gods deugden? Den lof aan recht en genade. Ach, van nature deert ons dien lof niet; bezingen wij de deugden van het schepsel. En toch dit is het recht des Heeren!
O, onze levensroeping gemist... onzen Maker niet erkend!
Hoe anders was het bij Abraham, den vader der geloovigen; Hij heeft aan de belofte Gods niet getwijfeld door ongeloof... maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eere. Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is. Hierin, zegt Jezus, zal Mijn Vader verheerlijkt worden, dat gij veel vrucht draagt..
Verkondigen Gods deugden...
Hij is de prijzenswaardige Heere. Engelen en zaligen brengen Hem de hulde Zijns naams. De schepping zingt; het nieuwe lied ruischt. Wie zingen kan. zinge mee.
Zouden dan de sterren in Zijn rechterhand achterblijven bij de sterren aan het uitspansel? Dit kan niet zijn. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen. Ik zal henengaan in de mogendheden des Heeren en Uwe gerechtigheid verkondigen, de Uwe alleen.
David had de deugden Gods geschouwd in eigen leven. Alle handelingen met ons kunnen het onderwerp zijn van een lied. Wij hebben de deugden Gods niet in het rechte licht gezien, zoolang wij er niet van kunnen zingen.
Gods kinderen behooren den Heere evenzeer te loven voor het recht, waarmede Hij onze zonden kastijdt, als voor de genade, waarmede Hij ze vergeeft. Er is even veel liefde in de slagen Zijner hand als in den kus Zijns monds.
Hoe meer licht hoe ootmoediger, temeer met heiligen ijver bezield om Zijne deugden te verkondigen. De zon verkondigt sprakeloos den luister van Hem, die haar gebood het heelal te verlichten. De Kerk, de gemeente dés levenden Gods, is de mond der schepping om in bezielden jubel den lof Zijner deugden te zingen. Den lof Zijner deugden in het aangezicht van Jezus Christus. Want alleen in Hem kunnen wij naderen voor den troon Zijner hooggeduchte majesteit. De engelen in Ephrata’s velden bezongen de deugden des Heeren, zooals die in de kribbe van Bethlehem waren belichaamd in het Kindeke, in doeken gewonden. Eere zij God in dc hoogste hemelen.
De bergen mogen vroolijk geschal maken, de boomen des wouds juichen, in Zijnen tempel geeft Sion Hem eere. De deugden desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Dus de aanbidding gaat door Christus heen, de biddende en dankende Hoogepriester. God in Christus... De deugden Gods zijn in Hem opgeluisterd door den val heen tot hooger glans. Breeder en dieper is de stroom, waarin de deugden Gods zich openbaren. Adam verkondigde de deugden Gods, zeer. zeker, beter dan Gods kinderen; alleen maar, hij kende vóór den val niet de gerechtigheid Gods in Christus; verstond niet de genade en vergevende liefde Gods, omdat de zonde hem vreemd was. Zoo heeft dan de Heere God toch gewonnen langs een weg, die ons noopt te zingen in aanbidding: o diepte des rijkdoms!
Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen mijnen lof vertellen. Zij zullen! De Heere staat er voor in! Daarom zal het geschieden! Maar, heb ik het dan goed als ik zeg; de verkondiging van Gods deugden, zooals de Schrift ervan gewaagt, is een kenmerk van genade? Inderdaad, zoo is het. Maar... moet ik dan... als ik dit niet doe, besluiten dat ik...? Dat het niet goed met u is, bedoelt ge? Vraag het den Heere, en hoor nog eenmaal: dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijnen lof vertellen!
Durft gij het aan, te naderen en te zeggen: Heere, doe met en door mij zooals Gij hebt gesproken? Zij zullen... Heere, doe zooals Gij gesproken hebt! Zonder Mij kunt gij niets doen, zeide de Opperzangmeester! In Hem is de lof van Gods deugden volkomen.
Volkomen waar; maar dit zegt niet, dat de Kerk nu kan volstaan met den Heere daarop te wijzen. Dan is zij slechts de helft van den weg gegaan door den Heere bepaald. Hij zal den lof des Heeren, den roem Zijner deugden vertellen in het midden Zijner broederen, dan hebben zij juichensstof. Alzoo, zij worden ontstoken tot de verkondiging tan Gods deugden in de tegenwoordigheid van Christus. Zijn lied ontsteekt hun zang. Een kool van het altaar steekt hun hart in brand. Verkondigen... de deugden desgenen, die ons riep uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht! De verkondiging ligt in de roeping besloten, is ermee verbonden en vloeit er uit voort. Immers, wij zagen, dat de overgang van de duisternis tot het licht werd beheerscht door deze goddelijke krachtdadige roeping.
Nog op iets anders willen wij hier wijzen, wat wij licht voorbij zouden zien.
De Kerk in haar zijn en zoo-zijn is reeds een verkondiging van Gods deugden. Hare fundeering in de verdiensten van Christus proclameert Zijn recht en genade. Zijn wijsheid, macht en liefde. Hunne bewaring, ondanks hare zonden en ontrouw, verkondigt Zijn macht en trouw, evenals Zijne verdraagzaamheid. Heere, ik ben, ja ik ben uw knecht. Den roem Uwer deugden hebt Gij in mij verheerlijkt, want boven het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard.
Zij komen uit de duisternis tot het licht en in het licht waarin Hij is; ja, dat Hij is. Het is niet alleen: In Uw licht zien wij het licht, maar wij zijn in het licht gelijk Hij in het licht is. Ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij.
Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, wandelt dan als kinderen des lichts. Wat is dit anders dan de verkondiging van Gods deugden; de verwezenlijking in beginsel van de levensroeping, die uitmondt in eeuwigen lof en aanbidding. Alle verkondiging is weerspiegeling Zijner deugden en volmaaktheden. Wat in deze duistere wereld licht geeft, is slechts stof van diamant, microscopisch zichtbaar. Fragmenten van de machtige rots Zijner oneindige volmaaktheid. Zij verkondigen als de stroom den lof van de bron... maar de verborgen diepten der bron blijven mysterie, verborgenheid. Die bron is in Hem... de verborgenheid der godzaligheid is groot, God geopenbaard in het vleesch.
En in Hem is de diepte Gods. De Geest onderzoekt die diepten en... die Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. En indien wij kinderen zijn, zoo zijn wii ook erfgenamen, erfgenamen Gods, medeërfgenamen van Christus. Hij zeide: Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Gijlieden zult Mijne getuigen zijn.
Ja, dan zet dankbaarheid voor verkregen weldaden het hart in vlam. Als Zijn lof besterft op de lippen, is de erkentenis des harten toch wel dood, zou het niet?
Zet den kandelaar in het venster en voor het open raam. tocht hindert hier niet. De kracht der vlam is sterk genoeg, door den toevoer van de olijfolie des Geestes. Zet den kandelaar zichtbaar, wellicht moogt gij een verdoolde den Weg doen vinden en herbergen.
Slaan wij nog een blik op het geheel van onzen text en het zal een drang zijn tot verkondiging van Zijne deugden.
Een uitverkoren geslacht, een heilig volk, een verkregen volk, een koninklijk priesterdom! Een opeenstapeling van hooge waardigheden! Het kan niet zijn tot een gering doel, dat de Heere God zooveel wonderen verricht aan zijn gevallen schepsel. Zeker, wij weten het wel datdeze toetssteen veel gemeen metaal doet zien, waar goud werd' verwacht. Ach ja, het goud zelfs is verdonkerd! Maar het zal glanzen.
De deugden desgenen... dat is Hij. die in den braambosch zich openbaarde, die in vuur- en wolkkolom Israël leidde door de woestijn, van wien Jacob droomde en David zong. De volzalige verbondsgod, die tusschen cherubs woont en aldaar Zijn grootheid toont. Hij woont boven het gouden verzoendeksel, de God aller genade.
De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. De uitgestorte Geest, die in al de waarheid leidt.
Duisternis... wonderbaar licht.
En zij zongen een nieuw lied voor den troon. Uw zon zal niet meer ondergaan en uwe maan haar licht niet meer intrekken, want de Heere zal u een eeuwig licht zijn, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen, Hallelujah!
Een dag zonder avond... een nacht zonder dageraad!
Mijn lezer, zijt gij een kind des daags en des lichts, of des nachts en der duisternis?
Och, of nu al wat in mij is, Hem prees!
Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1945

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een koninklijk priesterdom (2)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1945

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's