Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring (XXVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring (XXVII)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag 10. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Antwoord. Neen Hij, geenszins; maar Hij vertoornt zich schrikkelijk, beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen.

Wat ligt er al niet op den bodem der ziel verscholen? Het is noodig er iets van te verstaan, dan weten wij pas hoe gruwelijk ons hart is. Toch is het niet geoorloofd dat een ander door allerlei invloeden tracht het hart als uit te schudden, gelijk in de psycho-analyse geschiedt. Maar wij wijzen hierop slechts in het voorbijgaan. Dit opent diepten, die beter gesloten blijven. De Schrift is hier betere gids.
Alzoo zegt de Heere: uwe handelingen en uwe geboorten!* zijn uit het land der Kanaanieten; uw vader was een Amoriet en uwe moeder een Hethietische.
Hoe teekent Jezus de zondaarsziel! En dan dat wondere woord: Zalig zijn de reinen van hart. H o e zou ons hart rein kunnen zijn zonder de wassching met Zijn bloed? Anders is het een onzalige fontein.
Ons bestaan moet Gods toorn opwekken. Hij moet zich met Zijn gunst van ons afwenden, in Zijn toorn zich tegen ons keeren. Gij zegt: Ik gevoel dien toorn niet! Arme mensch, want die toorn is er en wanneer hij ingehouden wordt, is hij niet weggenomen. Ons harde hart is ongevoelig geworden als een steen.
Hij toornt schrikkelijk tegen de aangeboren zonde, tegen ons bestaan, onze natuur. Daarom moet die natuur worden veranderd, de vloek ook van haar weggenomen door het toegerekende werk van Jezus, toegepast door den Geest.
Dan zijn daar de werkelijke zonden, met gedachten, woorden en werken. De mensch vergadert zichzelven toorn als een schat, in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. Verdrukking en benauwdheid over alle ziel, die het kwade werkt.
T o t de dadelijke zonden nu behooren niet slechts de daad-zonden, maar evengoed die met gedachten en Woorden. Dit zijn voor God óók daden. Wie kent de sterkte uws toorns en uwer verbolgenheid naardat Gij te vreezen zijt? Leer ons alzoo onze dagen tellen, opdat wij een wijs hart bekomen.
Wanneer wij onze erf- en dadelijke zonden leeren kennen, weten wij waar Jezus voor noodig is. Hij is die Man, een verberging tegen den wind, een schuilplaats tegen den vloed. Het moet u niet bevreemden, dat wij telkens het Evangelie der genade voorstellen, al zijn wij bezig met het stuk der ellende. Stel u eens voor, dat het de laatste maal was dat gij Gods boodschap hoordet, zou het dan goed zijn, dat wel de donder der wet, de grimmigheid van Gods toorn u was verkondigd, maar gij niet hadt gehoord de harp des Evangelies? Ik stel voor ulieder aangezicht den weg des levens en des doods. Zoo kiest dan het leven, opdat gij niet vergaat onder Gods toorn.
De genade verschijnt in de schittering van het recht en de heiligheid.

3e. De straf als gevolg van Gods toorn.
God wil straffen door een rechtvaardig oordeel, zegt de onderwijzer.
Straf heeft de bedoeling het geschonden recht te wreken. Straf is vergelding, en vloeit voort uit Gods toorn. Het is de toorn in toepassing.
De mate der straf wordt bepaald door den aard Van het misdrijf. Dit geldt ook van de straf, die de overheid toedient in de handhaving van het recht. Wanneer echter het geloof aan de gerechtigheid Gods verdwijnt en het besef, dat de overheid dienaresse Gods is tot straf dergenen die kwaad doen, dan blijft er niet veel anders over dan willekeur, gemeten aan Gods wet. Veelal wil men dan ook van straf als vergelding niet meer weten en beroept men zich voor de straf op de eischen van de veiligheid van den staat en de orde der maatschappij.
Dan is er echter ook geen recht meer in de rechtszaal en gaan zelfs advocaten spreken, dat men genade voor recht moet laten gelden. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat men in de moderne strafwetgeving van geen schuld meer wil weten. Zoo wordt de zedelijke verantwoordelijkheid ondermijnd.
De mensch is immers, zoo leert men, het product zijner omstandigheden. En geleidelijk zoekt men ideeën ingang te doen vinden, die ontbindend moeten werken, omdat zij Gods gebod verachten en het recht des Heeren met voeten treden.
Laat ik een uitspraak, waarin zulk een theorie is vastgelegd, den lezer meedeelen, want het is noodig dat wij weten in welke wereld wij leven; hoe de Westersche volken zijn vervreemd van God en Zijn dienst. Zeker, men zorgt wel in het populariseeren zijner ideeën gesluierd voor den dag te komen om ze geleidelijk in te dragen.
„De ontwikkeling van de nieuwe regelen en nieuwe instellingen voor de praktijk van het strafrecht schijnt mij toe op meer dan een punt haren aanvang te zullen nemen bij de behandeling van jeugdige personen en zich geleidelijk in dezelfde richting tot de behandeling van volwassfenen te zullen uitstrekken."
En die nieuwe ideeën zijn dan deze, dat de misdadiger door en door ziek is; terwijl een ander toevoegt: „elke gedachte aan vergeldingsstraf moet worden prijsgegeven." En een ander, die in het zelfde zog vaart: ,,wat gebeurt, moest gebeuren, hij heeft geen schuld." Zoo moeten Gods recht, straf, oordeel, vervallen. Dan kan een rechtsgeleerde zeggen: in de zonde van Sodom (homosexualiteit) is niets geheimzinnigs, niets schandelijks (Stomps 1935 in zijn oratie: de mutatie-theorie).
In de 19e eeuw werden staat en maatschappij verheerlijkt, alle zedelijke en rechtsbegrippen vervalscht. Nu mogen de theorieën veranderen, de vraag blijft toch of het goddelijke recht in staat en maatschappij wordt gehandhaafd voor overheid en onderdaan. De overheid toch is naar Schriftuurlijk beginsel dienaresse Gods tot straf dergenen die kwaad doen. Laten wij den lezer niet vermoeien met nog meer theorieën over den aard van het recht en de straf, genoeg op deze dingen te hebben gewezen, nu wij handelen over recht en straf.
Tot de wet en tot de getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben.
Keeren wij terug naar de straf op de zonde door God in Zijn toorn geëischt. De geschonden gerechtigheid Gods, die toorn oproept, vordert straf.
Straf nu bestaat altijd in zeker lijden, in berooving van eenig goed, hetzij aan vermogen of vrijheid, aan lijf of leven. Door de straf drukt God den zondaar neer op de plaats waar hij behoort te staan. De straf is een machtig bewijs, dat alleen de gerechtigheid en de waarheid recht van bestaan hebben, dat God alleen goed is en groot.
Gods toorn is geen hartstocht, de straf geen willekeur, al kunnen wij de groote verscheidenheid ook over de enkele personen niet nagaan. Neen, de toorn Gods is billijk ontstoken en Zijne straf door een rechtvaardig oordeel bepaald over het menschelijke geslacht in het algemeen, over ieder sterveling in het bijzonder.
De dood is de bezoldiging der zonde, het zonde-loon. En de prikkel des doods is de zonde; de kracht der zonde de wet. Naar uw ongeloovig en onboetvaardig hart vergadert gij u toorn ols een schat in den dag des toorns en der rechtvaardige vergelding Gods, die een iegelijk vergelden zal naar zijn werk, want daar is geen aanneming des persoons.
Reeds daarom kan er van verstaan der straf over de enkele personen in dit leven geen sprake zijn, omdat in den oordeelsdag pas ten volle ieders doen vergelding ontvangen zal. Wacht op het einde van des Heeren wegen. Doch nu reeds moet aller mond worden gestopt en is de gansche wereld voor God verdoemelijk.
Daarom treft ook de dood, in welk woord alle zondestraffen samen gevat zijn, het gansche menschelijke geslacht zonder uitzondering.
Tijdelijke en eeuwige straf naar lichaam en ziel.
Geweldig is het lijden, dat als straf der zonde de menschheid treft, al is het lijden niet voor allen gelijk, noch voor den tijd, noch in de eeuwigheid.
Hoeveel tranen worden geschreid van de wieg tot het graf? Een stroom van lijden golft over en door de menschheid.
Ten deele vloeit de straf onmiddellijk uit de zondedaad. Zonde brengt krachtens haar aard scheiding van God en dus duisternis, onkunde, dwaling, leugen, vreeze, onvrede, schuldbesef, ellende en slavernij.
Doch de schuld maakt het lijden eerst recht tot straf. Alleen, wie dan ook zijne schuld kent en gevoelt, is zich bewust straf te dragen en dien is het geen noodlot, dat met blinde noodwendigheid heerscht. Neen, dan zien wij Gods hand in de slagen, in onze blindheid en vervreemding van God; Gods slaande hand; Zijn straffende en wrekende gerechtigheid. De schuld naakt het lijden recht tot straf der zonde, want als de schuld uit het lijden is weggenomen, verandert het geheel van karakter.
De onderwijzer onderscheidt de straffen naar dit en het toekomende leven, over lichaam en ziel. In dit leven zijn straffen, de smet der zonde, lijden, dood, heerschappij van satan. Er is een verhouding van schuld tusschen ons en onzen God. Daaruit wordt scheiding geboren, zoodat wij Gods vriendelijk aangezicht niet kunnen zien, want Hij toornt tegen ons. Geen wonder, wanneer wij deze schuldverhouding leeren kennen, dat die afwending van Gods aangezicht ons benauwt en kwelt. Want zonder verzoening met God kunnen wij nooit vrede hebben. Het is waar, daarover bekommert de mensch zich van nature niet. Juist daarom is ons noodig ontdekking aan de schuld der zonde voor God.
Schuld nu is de vanwege wetsovertreding op iemand rustende verplichting om aan de wet door een evenredig straflijden te voldoen.
Op het oogenblik toch dat de mensch de wet overtreedt, treft zij hem met haar vloek en bindt hem aan de bedreigde straf, ook al wordt die toebedeeld niet op eenmaal. De ontdekte zondaar verstaat dan ook hoe, hij in staat van beschuldiging en veroordeeling verkeert en gehouden is tot straf.
Hij moet den pijnigers worden overgeleverd.
God neemt het nauw met Zijn eer en naam. Niet straffeloos kunnen wij Zijne deugden aanranden. Wanneer wij inkeeren in hart en leven ontdekken wij een poel van zonde, die ons besluit onder den dood en er tevens de openbaring van is.
Want de smet der zonde is een straf Gods. De mensch denkt bij lijden vaak alleen maar aan het hiernamaals en zijn tijdelijk lijden, maar vergeet dat hij gestraft is geboren. Erfsmet is straf voor de erfschuld. Dervende de heerlijkheid Gods.
Daar is allerlei lijden om der zonde wil. De vrouw baart met smart kinderen, tot haren man is hare begeerte, zooals wij vroeger zagen. De man zal in het zweet zijns aanschijns zijn brood eten. Zoo is de lijdensgeschiedenis der menschheid geopend. Smart doorboort Adams en Eva's ziel, wanneer Kaïn zijn broeder Abel door manslag van het leven berooft. Alle lijden dat hier op aarde de menschen treft, stamt uit den vloek der zonde. Een kort leven, een plotselinge dood, hongersnood, pest, oorlog, kinderloosheid, smartelijke verliezen, ziekte in duizend vormen, werkeloosheid en overzwaren arbeid. Overvloed en toch onvrede, zorgen en kwellingen, moeite en verdriet. De mensch wordt tot moeite geboren.
Daarbij komen natuurrampen, misgewas en schaarschte, het verdriet dat de menschen elkander bezorgen.
Ook de redelooze schepping deelt in het lijden der menschheid, om wier wille zij is vervloekt en doornen en distelen draagt, zoodat het gansche schepsel zucht en als in barensnood is tot nu toe.
Ook de dierenwereld draagt de sporen van den vloek over de menschheid.
In de gansche schepping is een principe des toorns werkzaam, woelt en gist de dood. En die dood is tegennatuurlijk, in strijd met ons diepste wezen, anders was zij geen straf. En die dood neemt verreweg de meeste menschen weg voordat zij den volwassen leeftijd bereiken. De dood legt ons neer in het stof.
De mensch gaat naar zijn eeuwig huis. In het hart des menschen zijn onzinnigheden in zijn leven en daarna moet hij naar de dooden toe. W a t heeft de mensch na een leven vol lijden te wachten? Den dood in al zijn verschrikking. Met ijdele bespiegelingen kan deze werkelijkheid niet teniet worden gedaan. Elke polsslag sterft over het rond der aarde een mensch, geschapen voor de eeuwigheid, besloten van nature onder den toorn Gods, gehouden tot straf.
Hier staan wij voor de ontroerende werkelijkheid der zonde en hare straf door een rechtvaardig oordeel Gods, terwijl Zijn goddelijke toorn de stuwkracht Zijner oordeelen en gerichten is.
Zóó belijden wij, op grond Zijner geopenbaarde waarheid als gemeente Gods, naar Zijnen naam genoemd, bevrijd van den vloek. De Kerk toch staat in het midden der wereld, wel deelend in haar lijden en geschiedenis, maar toch tegelijk van haar onderscheiden door de verkiezende liefde en genade, geschonken in Christus Jezus. Dit moeten wij nooit vergeten, dat de waarheid Gods in de gemeente Gods is bekend gemaakt en door den Geest als waarheid wordt onderwezen. Daarom heeft Gods gemeente een boodschap aan deze wereld ook in dezen tijd, dat zij zich zal bekeeren van haar heillooze paden, die hellen naar het verderf.
Bij de straf der zonde komt nu ook nog de heerschappij van satan. Sedert satan den mensch verleidde, is de wereld in zijn macht door een oordeel Gods en hij beinvloedt haar, drijft haar voort, prikkelt haar tot krachtsinspanning tegen God, houdt haar tegelijk in slavernij en ellende. De wereld ligt in het booze.
Hij is de overste dezer wereld en de god dezer eeuw.
De duivelen werken en heerschen op de aarde, hoewel gebonden door den keten van Gods toorn, bewaard onder de duisternis met eeuwige banden.
Satan heerscht in den natuurlijken mensch, terwijl hij ook Gods kind benauwt en kwelt, doch hem niet meer in zijn macht heeft, omdat de Christus Heere is, die hen uit alle geweld des duivels verlost en bij de verworven verlossing beschut en behoudt. Zeker zijn aan de macht en heerschappij van satan grenzen gesteld en blijft hij slaaf Gods en knecht van Jezus, evenwel. zijn macht en dwingelandij is groot.
De verzoeking echter geschiedt langs zedelijken weg, zoodat de eigen schuld des menschen blijft. Er zijn diepten des satans.
Met een enkel woord slechts wijzen wij hier op het lijden der vromen. Dit is geen straf-lijden in eigenlijken zin, ook al blijft alle zonde strafwaardig, maar de schuld is betaald door Christus, zoodat uit het lijden de vloek is weggenomen.
Wel kan er goddelijk misnoegen zijn en goddelijke censuur, want Hij kastijdt, beproeft en loutert de Zijnen. De beste vruchtschool is des Heeren tuchtschool.
Ten slotte wijst de catechismus op de eeuwige straf óók naar lichaam en ziel.
Zooals de boom valt blijft hij liggen. Er is geen verzinning noch wetenschap in het graf, waar1 wij henen gaan. De lichamelijke. dood doet den geestelijken dood overgaan in den eeuwigen dood. Eeuwige verstooting van voor het aangezicht Gods onder den vollen last van Zijn toorn en verbolgenheid.
En het zal de Kerk zijn, die God zal prijzen over dit eeuwige rechtvaardige oordeel over allen, die in ongehoorzaamheid leven en sterven. Johannes op Patmos hoorde het Hallelujah, toen de rook der pijniging opging uit den bodemloozen put. Gij hebt als Koning geheerscht! Hier zijn diepten, die ons doen huiveren.
Ga weg van Mij, gij vervloekten, in het helsche vuur, dat den duivelen en zijnen engelen bereid is. Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn. Welke zullen lijden de eeuwige straf van voor het aangezicht des Heeren en de majesteit Zijner sterkte.
Daar is het verwijt van het geweten. Een worm, die niet sterft en het vuur, dat niet wordt gebluscht. Vertwijfeling doorwoelt de zielen, dat aan dezen jammerstaat nooit een einde zal komen. Aldaar zal zijn weening der oogen en knersing der tanden; het teeken van onmachtige woede.
Vreeselijke verwachtingen voor den mensch, die geen Borg kent. Daarom haast u om uws levens wil, indien gij nog onbekeerd voortleeft. En indien wij Hem kénnen, die wilde ingaan in onze godverlatenheid, laat dan tong en mond Hem prijzen, want Hij heeft ons tot duren prijs gekocht.
Het gezelschap der duivelen zal het lijden verzwaren; de wroeging der ziel doorploegen, omdat de genadetijd is verzuimd. Welk een vooruitzicht van leed kent dan de ontdekte zondaar; het wordt werkelijkheid voor hem en waarheid tevens.
Naar lichaam en ziel, ten jongsten dage (hierover nader bij vraag 52).
Naar Gods rechtvaardig oordeel...
Uw oordeel, Heere, kan niet dan vreeselijk wezen...
Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1945

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring (XXVII)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1945

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's