Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lof aan den Bruidegom

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lof aan den Bruidegom

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

1

Als een appelboom onder de boomen des wouds, zoo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb grooten lust in Zijne schaduw, • .en zit eronder, en Zijns vrucht is mijn gehemelte zoet. Hooglied 2 : 3.

Daar is een bekend spreekwoord, dat zegt: liefde is liefdes wetsteen. Zoo ergens, dan wordt dat spreekwoord wel bevestigd in het liefdeverkeer tusschen Christus en Zijn bruidskerk. Wat verwakkert in het hart van Gods kinderen meer de uitgangen naar en de liefde tot Jezus dan de uitlating van de liefde Gods in Christus aan hun hart? Zijn liefde is de vonk, waardoor het hart wordt in brand gezet, dat in zichzelf zoo kille en liefdelooze hart. Nooit zouden we van de warmte dier ware wondere liefde geweten hebben en weten, indien niet de stroom dier goddelijke liefde uit de eeuwigheid afgedaald was in den Geliefde en Gegevene des Vaders, vol van genade en waarheid, en nog steeds afdaalt. Maar nu leert door genade een volk, wat liefde is, volle, ware en rijke liefde, liefde, die afdaalt, maar ook door die afdalende en indalende liefde ontvonkte wederliefde, die opstijgt, vermengd mef de wierook der aanbidding, wederliefde, waarin de ziel zich offerend overgeeft en als een brandende kaars lichtgevend verteerd wordt tot lof van den Bruidegom. Hoe bevruchtend is de liefde Gods des Vaders in Zijn lieven Zoon door den Heiligen Geest. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad; en dat wordt telkens weer bevestigd. Zoo moet die liefdegeur toch elk tot liefde nopen, als de olie, die, van Arons hoofd gedropen, zijn baard en kleederzoom doortrekt.

Van dat liefdeverkeer tusschen den hemelschen Bruidegom en Zijn bruidskerk wordt in het Hooglied, het Lied der liederen, gewaagd, of beter: dat liefdeverkeer wordt er vertolkt. En onze tekst is een moment ervan.

Wat doet ware liefde? Zij wekt het hart op, maakt de tong los, doet spreken woorden, die alleen door hem of haar verstaan worden, die ze aangaan. Hoort, daar komt Bruidegom Jezus om aan Zijn bruid een verheven lof te geven: gelijk een lelie onder de doornen, alzoo is mijne vriendin onder de dochteren. Daar staat de bruid verlegen en beschaamd. Want ze weet maar al te goed, hoe doornig haar bestaan is. En nu geprezen als een lelie onder de doornen! O, dat kan alleen, omdat Hij haar genomen heeft onder de vleugelen Zijner eeuwige liefde en nu haar aanmerkt in Zijn eigen blanke deugden, aan haar en in haar verheerlijkt.

Zie, Hij heeft haar gevonden, geheel onrein, zwart en vuil vanwege zonde en ongerechtigheid, maar zoo wilde Hij haar hebben. Juist toen zij zichzelf als een misdracht leerde kennen, kwam Hij om te wasschen en te reinigen en om te kleeden met een blank en rein bruidsgewaad, dat Hijzelf ten koste van Zijn leven op heuvel Golgotha geweven had. En Hij versierde inwendig de hartekamer met Zijn beeltenis, gaf een verbrijzeld hart, dat' Hem achteraankleeft en nu beziet Hij haar en roept uit: Gij zijt schoon, Mijne vriendin. Gelijk een lelie onder de doornen, alzóó is Mijne vriendin onder de dochteren.

En in verlegenheid en beschaamdheid daar staande, omdat ze weet, wie ze in zichzelf was en nog is, doorstroomt echter tegelijk een zalig besef en gevoel het hart: niet meer „rqijn", maar , , Zijn", aangemerkt in Zijne deugden, versierd met Zijn versierselen, liefelijk, omdat ik in Zijne liefelijkheid besloten lig; en verdwijnend in Hem, Die haar kocht, en Hij voor haar geloofsoog in haar verschijnend, roept ze uit: ik ben zwart, maar toch... liefelijk, maar alleen in U, door U, o algenoegzame, deugdenvolle, beminnenswaardige Bruidegom, mijn Een en mijn Al. O, laat mijn arm hart woorden vinden, laat deszelfs liefde, ontstoken aan Uw eeuwige liefde, de inkt zijn, waarin mijn pen gedoopt wordt, en laat mij schrijven, vertellen wie Gij zijt, laat mij al Uwe lofprijzing op U terugwerpen. Want Gij alléén zijt allen roem waardig. Waarmede zal ik U vergelijken? Als een... als een appelboom onder de boomen des wouds, zoo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb grooten lust in Zijne schaduw, en zit er onder, en Zijne vrucht is mijn gehemelte zoet.

Kom, laat ons tezamen onderzoeken, wat de bruid wil uitdrukken in dit beeld, hetwelk die liefde, die sterk is als de dood, haar ingeeft.

Over wien heeft de bruid het telkens weer? Over hagx Liefste. Een andere naam voor haar ziele-bruidegom, waarin zij meer haar ziel en hart zou kunnen leggen, kan zij niet vinden. Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, Mijn Liefste is mij een tros van Cyprus. Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste! ja, liefelijk. Daar luistert het door liefde gescherpte oor: Dat is de stem mijns Liefsten; ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen. Dan weer mag zij merken op het zegel Zijner ondertrouw, het getuigenis Zijns Geestes in haar hart: mijn Liefste is mijn en ik ben Zijne. En voor het oor der dochters van Jeruzalem bezingt ze Zijn deugden: mijn Liefste is blank en rood; Hij draagt de banier boven tien duizend... zulk een is mijn Liefste, ja, zulk een is mijn Vriend, gij, dochters van Jeruzalem. Merkt ge wel, Hij is haar ziel alzoo liever geworden, dan alles, wat op haar hart aanspraak maakt. Zoo legt zij al haar brandende en ongeveinsde liefde tot Jezus, haar Zielevriend, in deze naam. Ja, wat merken we verder nog? Dat ze aldoor maar spreekt over haren Jezus met „Hij" of „Hem". Hij leeft zoodanig alleen voor haar hart en zielsoog, dat het voor haar vanzelf spreekt, wien ze daarmede bedoelt. — Mag ik vragen, over wien hebt ge het steeds? Met groote oogen van verbazing is het wederwoord: wel natuurlijk over Hem, Die mij kocht met Zijn dierbaar hartebloed, Die mij opvoerde uit de ruischende kuil, uit modderig slijk, en op een rots stelde, dien Gezegende des Vaders, Die mij loste als de meerdére Boaz en Die mij ondertrouwde. Het spreekt toch vanzelf, dat het mij om Hem gaat.

Zie, hier hebben we een toetssteen. Spreekt zoo de bruid naar ons hart? Ver-

staan we haar hierin? Kennen we die innerlijke harteliefde tot Hem, tusschen Wiens oogen de eeuwige liefde woont. Indien we daarvan niet weten, zijn we vreemd aan de genade. Waar Gods Geest het hart bearbeidt in ontdekking aan zonde en schuld en heenleiding naar Christus, daar wordt toch deze ons beminnelijk. Misschien voelt ge nog scheiding, zoodat dat , , mijn" niet over de lippen kan komen, maar moogt ge toch over de scheiding heen op Hem zien nu en dan, en met tranen in de oogen uitroepen: Hij is toch de Liefste; ongeveer, zooals Petrus getuigde: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Dan ziet ge in Hem wel veel begeerlijks. Ja, alles wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Hoor dan, hoe Sulamith Hem aanprijst. Laat het u tot jaloerschheid verwekken, opdat ge toch u laat inwinnen voor Hem, en over moogt gaan in huwelijksvereeniging met Hem, na door Hem ondertrouwd te zijn in gerechtigheid, in gericht en in geloof.

Waarom zou er als het ware nog een sluier hangen over de teere geloofs-en liefdegemeenschap van u met Hem in het verborgene, waarom zou zoo vaak beklemdheid de mond verhinderen over dezen Liefste voor het oor der wereld te spreken, ook al zijn er tijden, dat het doorbreekt als een waterstroom? Is Hij het niet waardig? O ja, zegt ge, alleszins, maar... We begrijpen al. Laat ons dan de vraag stellen, waarop alles vast zit: waarom zijt ge de Zijne nog niet geworden, zoodat ge vrijmoedig moogt belijden: Hij is mijn en ik ben Zijne? — Zou het niet zijn, omdat Hij u nog niet is geworden in onbeperkte zin de Liefste onder de zonen? O, zeker, Hij neemt vaak uw hart in, is u lief, doet u zeggen: de Liefste is Hij, en toch... als het er op aankomt en ge moet er alles voor overgeven, wat u zoo na aan het hart ligt, uw pareltjes, ja uzelf, uw leven, dan valt ge terug in uw ouden gang. — Ja, wel wordt bevestigd het woord uit de mond van dezen Bruidegom: Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar wie het zal willen verliezen om Mijnentwille, die zal het vinden.

Wat gelukkig is het toch, dat er ergens staat: die Man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe. Hij weet zulk een schuwe en telkens weer terugschrikkende ziel toch tot Zijn Sulamith te maken. Hij spreekt: Ik zal... en zij zullen. En zoo breekt de stroom der eeuwige liefde in Hem zich baan en keert door de ziel heen, weder. Nu moet alles terzijde voor Hem. O, wat is Hii de liefste onder de zonen. Wie er ook dingt naar haar hand in het land, haar hand rust in de Zijne, die geteekende hand, die zegenende hand, in welker graveerselen ze haar eeuwige verkiezing lezen mag. Jezus is 't alleen, waar haar hart henengaat. En zoo prijst zij Hem. Zalig Hem zoo te kennen, Hem zoo te noemen in.de vergaderingen Israëls, Hem zoo 4 er wereld aan te prijzen. Ach, helaas is liet vaak anders, ook bij Sulamith. Wat luistert ze toch weer vaak naar den een of anderen verleider.Wat ziet haar oog vaak langs Hem heen. Wat laat ze zich soms medetronen van achter Hem weg. Met diepe smart wordt het erkend.

Maar daar nu niet van. We hooren haar nu haren Jezus prijzen, terwijl haar hart zwelt, de perskuipen overloopen. En die meenen met wat over den dood te praten zich bij haar te kunnen voegen, zullen beschaamd 'staan en straks wel stilletjes henengaan. Neen, neen, daar is hier geen leven voor u meer mogelijk, die in ruste uw oor leent aan één der zonen des lands, misschien wel aan meester wettische vroomheid, die u op eigengerechtigde gronden van vrome gestalten en wat ervaringen doet bouwen. Of klopt meester wereldzin bij u aan om te trachten u over uw gewetensklopping en uw zielsuitgang naar Jezus te doen heenleven?

O, worde toch Immanuël u heden nog de Liefste onder de zonen, opdat gij allen , leert verfoeien en Hem alleen noodig krijgt, en zoo niet meer kunt rusten voor ge Hem, al moet het dan ook langs een weg van sterven voor uw eersten man, de Wet, als Man gekregen hebt en als uw wettigen Echtvriend bezitten moogt. •

Luisteren we nu naar de lof, die de bruid haar Liefste geeft, opdat Hij ook ons, die gelooven, dierbaar zij, en wij met haar mogen instemmen.

Als een appelboom onder de boomen des wouds, zoo is mijn Liefste onder de zonen. — Stel, ge dwaalt reeds een ganschen dag door een uitgestrekt bosch. De lachende morgenzon wekte u op, en wierp haar stralen door het loover, de vogels kwinkeleerden. Alles ademde feeststemming. En frisch en gemoedigd wandeldet ge voorwaarts, uw oogen verzadigend aan de wonderen der schepping: hoe groot zijn Uwe werken, o Heere! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uwe goederen. Met bewondering beschouwdet ge de geweldige woudreuzen, die voor u oprezen, dien eeuwenouden eik daar, die pyramidale rechtlijnige sparren, en wat daar zoo meer zich aan uw oog vertoonde. Het was voor u, vooral de eerste uren, een en al genot: die veelvormige en veelkleurige rijkdom. — Maar de dag is voortgeschreden. Gij zijt hongerig en dorstig geworden, ge zoekt naar een plaats om u neer te vlijen en tegelijk u te verkwikken. En ziet, hoe ook de schoonheid der onderscheidene boomgewassen uw oog heeft geboeid, ge vindt onder al deze groote en schoone natuurwonderen geen gelegenheid om uw pijnlijke honger te stillen en uw kwellende dorst te lesschen.

Ja, de giftige bes of andere vrucht schijnt met u te spotten. Steeds minder gaat ge zien van de heerlijkheid, die u daarstraks zoo'n genoegen verschafte. — Maar daar ontdekt uw speurend oog plotseling onder al die boomen een appelboom, nederig vergeleken bij al de anderen, maar prijkend met haar heerlijke saprijke vruchten. Hoe zal nu al uw belangstelling alleen zijn voor die boom en haar vrucht. Haar nederigheid is u welkom, want daardoor is de vrucht voor u bereikbaar. En gaarne zult ge u onder haar neervlijen om met zijn vrucht u te verkwikken en te sterken. — Zoo nu, als een appelboom onder de boomen des wouds, prijst de bruid Jezus voor de Zijnen. Waar zielehonger en zieledorst is gewekt naar vrede met God, kan niets meer verzadigen en verfrisschen dan Jezus en Zijn gerechtigheid. Welke schoonheid en rijkdom er ook in ue wereld zijn mag, welke grootschheid en pracht het oog der wereld ook moge boeien, Gods kinderen kunnen er buiten Goa en Zijn Christus niets begeerlijks, niets tot stilling van de honger en dorst hunner ziel in vinden.

Wat kan ons hart nog verkwikken in ons en rondom ons, sinds we zijn gaan roepen in beleving: mijn ziel dorst naar U, mijn vleesch verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Gelijk eên hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Mijne ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? We hebben misschien van de vrucht van schier alle boomen in de hof der wereld geproefd, maar het waren giftige vruchten, in den mond wel zoet, maar alsem in de buik. Daar hebben we vruchten als zondeleven, wereldzin of ook deugden en wetswerken, het tranenbrood en welke al niet meer. Maar ze brachten ons niet dan den dood. En doodelijk krank in het stof neergebogen werd het geroep van den verloren zoon overgenomen: ik verga van honger! De wereld en hare godsdienst gunden ons tenslotte het licht in de oogen niet meer. Zijn zoo niet alle boomen in het woud der wereld ons onvruchtbaar geworden ten eeuwigen leven? Niets kon het hart, dat samenkromp van weedom en onvrede, verkwikken, behalve... die eene vruchtdragende appelboom, waarvoor juist nu in deze donkere tijden het zielsoog geopend werd.

O, welk een schoonheid en heerlijkheid werd in dezen appelboom Jezus ontdekt. Hij geeft Zijn vrucht van maand tot maand en is tot genezing der heidenen; dat zijn: van God vervreemden, van God afgevallenen, van God vervloekten. Dat is juist een vrucht voor zulke ellendigen. Ja, alleen Jezus kan met Zijn Persoon en werk het hart verzadigen. Hij schenkt vrede voor onvrede met God. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven, de Weg tot den Vader in de verzoening door Zijn bloed, de Waarheid, die vrijmaakt, het leven, dat over den dood triümfeert. Wat is reeds een gezicht op Hem hartinnemend en verzadigend voor dat oogenblik, hoeveel te meer dan, als Hij gekend wordt in de kracht van Zijn dood en van Zijn opstanding in toepassing aan het hart, als we door een levend geloof Hem ingelijfd mogen zijn. Zijn vrucht blijft zoet, verkwikkend en verfrisschend. Ja, Hijzelf, Zijn Fersoon, is ons algenoegzaam deel. De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, een schoone erfenis is mij geworden. En altijd weer geeft Hij Zijne vrucht op Zijn, d.i. op de gewenschte, tijd, ten tijde, dat onze ziel versmacht. — Ge moogt alles houden, als ik mijn Jezus maar bezitten mag en Zijne liefde smaken, ingaande in Hem door het geloof: weg wereld, weg schatten, niets kan het bevatten, wat Jezus mij biedt.

Is dat ook uw hartetaal, lezer en lezeres? Geeft ge in uw hart alles weg voor Jezus? Hebt ge aan de wereld, de zonde, de wet u den dood gegeten? Let wel, het gaat

niet om een algemeene beschouwing, maar om waarheid in het binnenste.

Als een appelboom onder de boomen des ivouds, alzoo is mijn Liefste onder de zonen. De bruid wil Hem ook niet anders hebben dan Hij is. Juist, zooals Hij is, zoo is Hij haar een appelboom onder de boomen des wouds; dierbaar, algenoegzaam en liefelijk. Zie daar die appelboom staan tusschen die geweldige woudreuzen. Wat een nietige boom. Ach, neen, daar is geen gedaante noch heerlijkheid in Jezus, dat wij Hem zouden begeerd hebben: de onwaardigste onder de menschen, slechts als een rijsje is Hij opgeschoten. — Maar Zijn Geest, Die ook de Geest des Vaders is, kwam als de Geest der ontdekking en der uitbranding plaats maken juist voor Hem, zulk een Jezus, en als de Geest der genade en der gebeden Hem dierbaar en begeerlijk maken voor het hart en om dat hart over Hem te doen rouwklagen als over een eenigen zoon. Die Geest kwam als de Geest des geloofs om met Hem de ziel te vereenigen, en komt nog steeds als de Geest der vertroosting, om alles uit Hem te nemen en der ziele te verkondigen. En nu, nu mag de wereld zich vergapen aan die hooge eiken en beuken, wij staren op Jezus als onze appelboom, die juist in haar nederigheid vruchtbaar is gewordenvoor dezulken, die zich kennen als die onvruchtbare vijgeboom uit de bekende gelijkenis (Lukas 13). — Hij was veracht en de onwaardigste onder de menschen, een man van smarten, en verzocht in krankheid. Maar... eeuwig groote zegen! Want Hij is onj onze overtreding verwond, en om onze ongerechtigheid is Hij verbrijzeld. De Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen.

Zoo, zoo alleen is Hij de vruchtdragende levensboom voor Zijn Sion, dat nu hoort: Komt en ziet, dat de Heere goed is. Uw vrucht is uit Mij gevonden.

Als een appelboom onder de boomen des wouds... Is het niet een wonder, dat we die appelboom daar aantreffen. Zie het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoona. En... de verborgenheid der godzaligheid is groot: God geopenbaard in het vleesch. De Kerk zinkt in aanbidding aan Zijn voeten neer en bevochtigt Zijn voeten met haar tranen van verwondering en dankbare liefde: Hij is Immanuël, God met ons. Hem hier aan te treffen in deze van God afgevallen en wegdolende wereld, in dit aardrijk, waarvan geschreven staat als levende aanklacht tegen ons: het aardrijk is om uwentwille vervloekt, het zal doornen en distelen voortbrengen! Het ware recht en billijk en begrijpelijk, zoo we waren weggeslingerd uit de holligheid van Gods slinger. Maar neen, Hij daalde in deze wereld af in Zijn lieven Zoon, opdat Deze als een appelboom onder de boomen des wo"uds zou zijn voor al de Zijnen, Hem van den Vader gegeven, en opdat deze Hem ook zoo zouden vinden ten dage, als al hun troostbronnen zouden zijn opgedroogd.

God heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt; Dit slaan al 's aardrijks einden gade, Nu onze God Zijn heil ons schenkt.

En: Dit werk is door Gods alvermogen. Door 's Heeren hand alleen geschied. Het is een wonder in onz' oogen.

Wij zien het, maar doorgronden 't niet.

Mocht ge zoo op Hem stuiten als op de schat in den akker, lezer, lezeres? Dan noemt ge Hem uw Rustaanbrenger, uw Vredemaker. uw Schaduw aan uw rechterhand. Uw Troost in nood, uw vruchtdragende appelboom. En nimmer zullen we uitgedacht komen over het wonder, dat we in deze baaierd van ellende en Godsvervreemding, van vijandschap en veroordeeling Hem mochten aantreffen, dat Hij zich liet vinden op het onverwachts en ongedachtst: gevonden van degenen, die Hem niet zochten, roepende tot degenen, die naar Zijn Naam niet genoemd zijn: Zie, hier ben Ik, zie hier ben Ik. — Hier hebben we eeuwigheidsbezigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Lof aan den Bruidegom

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's