Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXI

Zondag 5 vraag 12-15

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Daarom moeten wij aan haar, óf door onszeluen, óf door eenen anderen volkomenlijk betalen.

Opgemerkt werd: hier is een uitspraak, die indruischt tegen de rechtsorde van ons menschenkinderen. Want, naar Gods geopenbaarden wil voor ons menschen is het niet mogelijk, dat ik de zedelijke schuld van een ander betaal, daarvoor boet.

Ieder zal zijn eigen pak dragen. Al zoudt gij gaarne voor uwen zoon in de gevangenis gaan, het is niet mogelijk; al wildet gij voor hem sterven: het mag niet. Alléén een geldschuld kunt gij overnemen, maar niet de zedelijke gevolgen van de schending der wetten.

Als een ander betaalt, dan gaat dit naar het Evangelie, dat niet is naar den mensch, ook hierin. Maar daarom ook ligt het volkomen buiten het bereik onzer rede en van ons zedelijk bewustzijn, dezen weg uit te denken. Dit kon niet en nooit in het hart eens menschen opklimmen, want het ligt buiten ons bereik. Wij zouden zoo iets stellend, aanstonds zeggen: neen, dat kan niet, dat mag niet, een ander lijden voor mij, gaan in den dood; de eeuwige straf dragen; de wet voor mij vervullen. En toch hier is nu het wonder des Evangelies: door een ander. Door U, door U alleen om het eeuwig welbehagen.

De Heere heeft deze overdracht van schuld en straf gewild, naar Zijn eeuwig, ondoorgrondelijk welbehagen. Hier is de rechtsorde, waaraan God zich houdt voor zichzelven, die echter niet behoort tot de rechtsorde, die Hij stelde voor den mensch.

Daarom is het Evangelie gansch bovennatuurlijk; alle bevatting te boven gaande en moet de rede er zich aan ergeren; kan alléén het geloof hierin rusten zonder te begrijpen. Hier is ook Gods grondelooze liefde. God heeft God voldaan, wie kan dat verstaan? God in Christus brengt voldoening aan. De beleedigde neemt de overtreding van den beleediger op zich. Plaatsvervangend lijden en sterven, plaatsvervangend aanbrengen van gerechtigheid en leven en vrede.

Want voor een goede zal mogelijk iemand bestaan te sterven, maar God bevestigt Zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

Zeker is deze restitutie niet willekeurig en met het Wezen Gods bestaanbaar, mede ter opluistering Zijner deugden, zoodat in den weg der verlossing nog andere diepten in het wezen Gods worden ontsloten dan in de schepping mogelijk was. Daarom zeggen wij echter volstrekt niet, dat het Evangelie in verband met den val noodzakelijk was voor God. Wij rusten ook hier in Zijn welbehagen en souvereinen wil, en het geloof aanbidt de liefde Gods, die zich alzóó wilde verklaren aan den gevallen zondaar, zonder schending des rechts. Want in God zijn alle deugden één, dewijl Hij een eenvoudig geestelijk wezen is. Door een ander... door een ander! Had de Heere zelf dezen weg niet uitgedacht van eeuwigheid en open gesteld voor den zondaar, geen behoudenis ten leven ware mogelijk geweest. Door een ander! Dit was nu het poortje, dat christen, beladen met zijn zondepak, op aanwijzing van Evangelist in schemerlicht in de verte zag. Daarheen moest de weg leiden, wilde hij worden gered uit nood en dood.

De opmerking is wel gemaakt, dat de Catechismus in de vragen 12 tot 17 het bijbelsch standpunt verlaat en een scholastische theorie ontwikkelt over de verlossing. Dit wil zeggen: de onderwijzer volgt een te verstandelijke weg in navolging van hetgeen in de Roomsche theologie gangbaar was om het dogma redelijk te maken, af te leiden uit het verstand. Wie de waarheid construeert uit de rede is scholasticus.

En dan wil Rome leeren, dat hetgeen in de Schrift staat, met hetgeen uit de rede kan worden afgeleid, overeenstemt. Nu is het duidelijk, dat uit de rede het Evangelie nooit kan worden afgeleid, omdat het menschelijk-onredelijk is. Rome maakte dan ook bij zijn ontwikkeling dezer leer gebruik van hetgeen zij uit de Schrift wist. Dit maakt echter hare methode niet minder verderfelijk. Het kan ook niet worden ontkend, dat de Gereformeerde theologie door toepassing der scholastieke methode is ontaard en tot een leerstelsel werd, ontwikkeld, dat nifct opkwam uit het geloof, dat alléén put uit de Schrift. En helaas, nog is deze wijze van construeeren in trek, zelfs daar, waar men haar allerminst zou verwachten.

De Catechismus heeft echter zóó niet

gehandeld, al ware het beter geweest met het Schriftbewijs te beginnen en dan 200 te komen tot een ontwikkelde stelling. God heeft geopenbaard:0/ door onszeiven of door een ander.

Dit geldt óók voor de twee naturen van Christus: waarom moet Hij God en mensch zijn? En dan komt het antwoord: omdat, enz. Omdat de Schrift ons alzoo leert. Dan kunnen wij verder werken met die Schriftgegevens, ook al is het leerstuk daarmee volstrekt niet redelijk gemaakt, want het is en blijft kennis des geloofs. Doch, wanneer wij dit in het oog houden bij onze catechismusverklaring is er geen gevaar om in de waterén der scholastieken verzeild te raken en schipbreuk te lijden in het geloof.

Al het verstandelijk construeeren der waarheid bergt groote gevaren in zich om met een stelsel zich tevreden te stellen, terwijl het mysterie des geloofs wordt miskend. In onze dagen geschiedt dit ook met de verkiezing en de verdorring blijft dan ook niet uit. Gods waarheid, wij wezen er reeds eerder op, kan niet in een sluitend systeem der menschelijke rede worden ondergebracht. Wij behooren religieus te blijven, ook als wij nadenken over de gedachten Gods in de H. Schrift en die zoeken te formuleeren.

Dit wil dus niet zeggen, dat de menschelijke rede, verlicht door den Heiligen Geest, Gods waarheid niet'zou moeten indenken en formuleeren, maar omdat Gods waarheid zoo veelzijdig is, kunnen wij onmogelijk een sluitend systeem maken.

Twee dingen zijn dus noodig: nooit anders dan van de Schrift uit te gaan èn de daar geboden stof in te denken en geordend uit te spreken, zonder echter op het doolpad te geraken van de sluitende rede.

Het is en moet blijven kennis des geloofs, anders stompen de zielen af en wordt een volk gekweekt, dat het leven achter de leer terugdringt. De leer wordt daarbij meer stelsel dan beleefde waarheid Gods. Wij moeten dus den Catechismus zóó toelichten, dat klaar in het licht treedt hoe ook de eischen, die aan dien ander moeten worden gesteld, alléén gekend worden uit het Woord onzes Gods. Evenzóó, dat overdracht van schuld mogelijk is, ons alleen bekend wordt uit het Woord des Heeren.

De Heere heeft van oude tijden die gedachte van lossen, vrijkoopen, ingedragen in het bewustzijnsleven van zijn oude bondsvolk, gelijk Hij ook de heenwijzing naar den Christus erin opnam. De gedachte toch van een losser, iemand die een ander vrijkoopt, de Goël, is een bijbelsche figuur van groote beteekenis.

Over den persoon van den losser in Israël kunnen wij thans zwijgen, om er op te wijzen, dat Jezus borg is van een zooveel beter verbond naar Hebreën 7:22. a t

Het woord borg werd ook gebruikt door Juda als hij zegt: Ik ben borg geworden voor den jongeling bij mijnen vader, zeggende: Zoo ik hem niet tot u wederbreng zoo zal ik tegen mijnen vader gezondigd hebben alle de dagen. h t g l g

Daar is dus ook sprake van: in de plaats treden voor een ander. d d

De losser (Goël) in Israël, moest de verloren vrijheid van zijn broeder terugkoopen; zijn goederen lossen en in sommige gevallen de plaats innemen van den gestorven man. In het bijzonder werd in den dienst der schaduwen door de offers de plaatsvervanging gepredikt aan het volk.

Zii werd onderwezen, opdat ingedragen zou worden in het leven aes geloofs de gedachte en de beteekenis van den toegezegden Messias.

-.God, voortijds vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon.

Jezus is de Borg, de Goël, de plaatsbekleedende Borg en Middelaar.

Hij is Borg van het genadeverbond. De borgtocht van Jezus is ingeweven in het genadeverbond. Hij neemt in dat verbond een beslissende plaats in. En Hij is Borg van plaatsbekleeding (expromissor). Hij gaat in de plaats staan van den schuldenaar en neemt geheel diens schuld voor Ziine rekening. In Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid heeft Hij deze borgtocht ten uitvoer gelegd.

Dit alles komt nader aan de orde. Hier moest alleen de hoofdgedachte worden vastgesteld. Door een ander. Zoo heeft de Heere onze God het gewild. Hier is eene diepte, die wij niet kunnen peilen, eene hoogte, die wij niet kunnen beklimmen. Maar voldaan moet worden. Daarop gaat de onderwijzer nog nader in, om het onmogelijke aan de zijde des zondaars in het licht te stellen, dat hij zelf zou betalen.

Vraag 13. Maar kunnen wij door onszelven betalen? Antwoord. In geenerlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.

De beleedigde majesteit Gods eischt voldoening. Zóó leert ons het Woord. Hij kan krachtens den aard van Zijn goddelijk wezen de zonde niet door de vingers zien. Dan zou Hij Zijn goddelijk wezen aanranden. *

De zonde toch is een aanval op Gods eer, jai wezen. God handhaaft zichzelven volkomen. Door een ander is het Evangelie van vrije genade. En in dit Evangelie wordt God niet onteerd; Ood opent geen weg des behouds met krenking Zijner deugden, doch tot verheerlijking daarvan. Het geloof alléén kan dit-bewonderen en aanbidden zonder echter te begrijpen. Want Gods weg is onnaspeurlijk. Zijn oordeel een diepe afgrond.

De zonde is een vergrijp aan God zelf. Dit vergrijp wordt met het woord schuld aangeduid. Wij zijn schuldenaars voor God en moeten betalen.

Daarom zegt de Catechismus, dat wij an de gerechtigheid Gods volkomen moeen betalen. Het ligt voor de hand, dat et woord schuld hier een bijzondere 6eeekenis heeft, naar den aard van het verrijp der zonde.

In het natuurlijke leven is in verschilenden zin sprake van schuld. Betaal, heteen gij schuldig zijt. Zoo werd oudtijds e pacht betaald in den vorm van een deel er opbrengst van het land. Het volk van

Israël was schuldig den stam der Levieten, die geen eigen erfdeel hadden in Kanaan, te onderhouden; daartoe moesten zij de tienden opbrengen. Soms zelfs verkocht men zich als slaaf en werd dan zelf betaalsom om de schuld, die men niet op andere wijze kon afdoen, te betalen. Ook was het geld middel om schulden, die gemaakt waren, te betalen.

Bij dit alles is echter geen sprake van schuld in zedelijken zin, waar het hier om gaat, tegenover God, die moet worden betaald.

Schuld tegenover een mensch ontstaat door overtreding van Gods gebod jegens den naaste en die schuld kan niet met stoffelijke middelen worden betaald.

Thans bepalen wij ons echter tot het schuldbegrip jegens God onzen Maker, die recht heeft op ons gansche leven en dienst. Onze verhouding is die van kind' knecht, krachtens onze schepping naar Gods beeld.

Wij zijn gehouden God te gehoorzamen; volkomen de wet te houden. De mensch echter bleef in gebreke Gode zijne gehoorzaamheid te betalen; hij komt zijne verbondsplichten niet na. Zoo ontstaat de schuld der zonde, terwijl de eisch der gehoorzaamheid blijft.

Het karakter dezer schuld is dus ongehoorzaamheid, schending van Gods geboden en eischt dienovereenkomstig betaling. En deze betaling is het dragen der straf. Door onrecht laden wij schuld op ons. Zoo wordt schuld: strafwaardig zijn. Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in alles wat geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Betaal, wat gij schuldig zijt.

Wie de zonde wel strafwaardig acht, maar ze niet als schuld verstaat, vat de verlossing eenzijdig op als heiliging en reiniging. Dan gaat de rechterlijke zijde der rechtvaardiging teloor.

Verder moeten wij er op letten, dat de schuld niet wordt bepaald door het schuldbewustzijn van den mensch, doch wordt beheerscht door het geschonden recht Gods.

God bepaalt wezen en maat der schuld, gelijk Hij ook alléén vaststelt de straf en hare voltrekking aan den zondaar. Wij vallen als schuldenaar in de handen van den levenden God. In Psalm 49 wordt gezegd: De prijs der ziel is te kostelijk. Het rantsoen zou in eeuwigheid niet ophouden

Opgemerkt werd, dat het betalen in overeenstemming moet zijn met den aard der schuld. Van Absalom lezen wij, dat hij tot zijn vader David zeide: Laat mij toch henengaan en mijne gelofte betalen, die ik den Heere beloofd heb, te Hebron. Want uw knecht heeft eene gelofte beloofd, als ik te Gesur in Syrië woonde, zeggende: Indien de Heere mij zekerlijk weder te Jeruzalem zal brengen, zoo zal ik den Heere dienen.

Hier was dus het dienen des Heeren in den offerdienst, betalen eener schuld, door eene gelofte ontstaan.

Neem weg alle ongerechtigheid, zoo schrijft Hozea (14 : en geef het goede, zoo zullen wij betalen de varrea onzer lippen.

Dc weldaden des Heeren leggen dus Gods Kerk onder verplichtingen, maken hun schuldenaar aan de liefde en deze wordt betaald in de varren der lippen. Het blijkt ons dus. dat schuld en betalen verschuilend zijn kunnen van aard, óók op geestelijk erf. Betaal den Allerhoogste uwe geloften.

Wanneer wij dit recht verstaan, is de vraag niet moeilijk te beantwoorden wat onze Catechismus bedoelt als gezegd wordt: Kunnen wij door onszelven betalen?

De betaling moet in overeenstemming zijn met den aard van de schuld. Wij zijn schuldig, gehoorzaam te zijn aan Gods wet; door overtreding schuldig de straf te dragen op het misdrijf gesteld. God eischt volmaakte wetsvolbrenging en het dragen der straf. Want indien wij al in staat waren de straf te doordragen, zoo zouden wij hoogstens de hel sluiten, maar den hemel niet openen. Daarom zijn niet van elkander te scheiden wetsvolbrenging en strafdragen voor de overtreding; gelijk zij dan ook in het borgwerk van Jezus, in zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, onlosmakelijk zijn verbonden. In het natuurlijke leven kunt ge uw schuld in termijnen betalen, doch krijgt pas de kwitantie bij algeheele afbetaling. Dan is de rekening voldaan, gequiteerd. In het geestelijke kan hiervan geen sprake zijn krachtens den aard der schuld. De schuld is een som. niet in deelen te splitsen, ook al leert de Heilige Geest ons de rekening lezen met zijn vele posten, doch ten slotte komt het tot de eenheid van erfschuld en erfsmet, tot de eenheid van erfzonde en dadelijke zonden, als op eene rol geschreven, die óf tegelijk èn geheel óf niet kan worden voldaan.

Kunnen wij door onszelven betalen?

Na alles wat reeds is opgemerkt, kan het antwoord kort zijn.

Zijn er dan zulke dwazen, die meenen zelve de schuld te kunnen betalen? Zeker zijn die er, al is het dat zij niet alles zelf kunnen afdoen en daarom meer of minder helpende genade noodig meenen te hebben.

Hier zijn Roomschen en Remonstranten van allerlei slag elkanders bondgenoot. De mensch wat èn Jezus wat! Geen volkomen verloren zondaar; daarom niet enkel genade." De mensch heeft, geboren in het werkverbond, de gedachte aan doen en leven niet opgegeven, daarom verstaat hij niet, dat uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd wordt voor God. Hij beijvert zich, ontdekt aan zijn tekort, om het beter te maken en moet ervaren, dat de wet van geen toegeven of door de vingers zien weet. Zij eischt volkomen vervulling of moet dreigen met den vloek, want wie in één gebod struikelt, is schuldig aan de gansche wet.

De achterstallige schuld kan hij nooit meer betalen, maar hij zal dan althans zijn best doen voor de toekomst. Hieruit blijkt, dat de mensch het karakter van Gods gerechtigheid niet kent, want een zonde van het verleden houdt hem den eeuwigen dood onderworpen. Hij kan niets goed maken voor het verleden. En in het heden? Van oogenblik tot oogenblik maakt hij zijne zonde steeds meerder, zelfs in de bestrijding zijner ongerechtigheid. Oók ons treuren, zuchten en doen wordt maar al te veel een werk. dat wij in rekening zoeken te brengen voor God. Waardoor wij ons Gode aangenaam zoeken te maken. Is het niet waar, dat de zondaar, wanneer zijn gemoed verbroken is, meent, dat hij nu minder schuldig voor God staat dan wanneer hij zijn hart hard bevindt, hard als een steen? *

Het is waar, als zijn hart verbroken is, dan zijn er ook goedertieren gedachten van den Heere en moet het ongeloof meer zwijgen. Het is dus niet alléén, althans be-

hoeft dat niet te zijn, werkheiligheid, dat hij in zijn gebroken gestalte zich dichter bij den Heere gevoelt dan anders. Maar het snoode en het kostelijke moet ook hier worden onderscheiden, want al wat uit het geloof niet is, is zonde.

Echter bezit de mensch niet, — óók niet als zijn hart verteederd is — wat als betaalmiddel voor zijne schuld kan dienen. Nog op iets anders van het hoogste gewicht gaan wij elkander wijzen. In de genade is het een wet die niet kan gebroken worden, dat voor een plaatsvervangende borg geen ruimte is. tenzij volkomen vaststa, dat de schuldige zelf niet in staat is te betalen.

De volstrekte onmogelijkheid om zelf te betalen stond niet alleen voor God vast van eeuwigheid, doch Hij wil dat ook degenen. die door genade zullen zalig worden in den beschikten Middelaar dit óók weten en belijden voor Zijn aangezicht met zelfveroordeeling in ware boetvaardigheid. In het natuurlijke kunt gij iemands schuld betalen, al is hij niet onbemiddeld.

In de genade gaat dit niet. Vrije genade moet vrije genade voor ons zijn. Menigeen heeft nog wel een spaarbankboekje ergens in een verborgen lade opgeborgen. Hij moge zich nog zoo arm houden, in waarheid is hij het niet.

Ik weet, dat het zoo is, hoe zou een mensch rechtvaardig zijn voor God? Ga niet in het gericht met Uwen knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. En... het vleesch onderwerpt zich der wet Gods niet, wdnt het kan ook niet. Alle onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's