Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXV

Zondag 6 vraag 16-19

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Vraag 16. Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mensch zijn?

Antwoord. Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menschelijke natuur die gezondigd had, voor de zonde betaalde; en dat een mensch, zelf zondaar zijnde, niet konde voor anderen betalen.

Thans gaat de Catechismus nader toelichten de stelling in den vorigen Zondag voorgedragen over de vereischten, waaraan de Middelaar en Verlosser moet voldoen. Wij menschen zijn geneigd, krachtens onze redelijke natuur, te vragen naar het waarom der dingen. Oorzaak en gevolg hebben voor ons een zekeren samenhang.

Nu moeten wij echter in zaken des geloofs de rede als kenbron der waarheid het zwijgen opleggen. Wel denken wij met onze rede over de dingen na, maar in het stuk des geloofs is alleen de Schrift kenbron der waarheid. En alleen op dien grondslag kan en mag er van nadenken over hetgeen de Heere God ons heeft voorgedacht en geopenbaard, na-denken zijn. Ook het verlichte verstand, in de kennisse des geloofs, vraagt naar het waarom der dingen. Nu is er zeker veel, waarop wij geen antwoord kunnen geven, omdat God het niet openbaarde of wel, omdat Zijne openbaring het karakter der verberging draagt, gehuld blijft in het mysterie. De Schrift spreekt van de verborgenheid der godzaligheid in de vleeschwording des Woords.

De schepping door den almachtigen wil Gods is een feit, maar niet toegankelijk voor onze rede zonder meer. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen, die men niet ziet, geworden zijn uit geziene dingen. Denk ook maar aan de eeuwige verkiezing tot zaligheid. Het waarom ontgaat ons volkomen. Alléén voor aanbidding blijft hier plaats. '

Wanneer wij hier nu vragen: waarom moest de Middelaar waarachtig en rechtvaardig mensch zijn? dan moeten wij het motief dier vraag wel onderkennen.

Eveneens moeten wij er weer nadruk op leggen, dat het antwoord niet wordt ontleend aan onze rede en haar inzicht, maar uitsluitend aan Gods openbaring in het Woord.

Reeds hebben wij er met opzet meermalen op gewezen, dat wij hier dubbel op onze hoede moeten zijn, om niet in de wateren der scholastiek verzeild te raken, waardoor de theologie wordt ver-intellectualiseerd en de religie gedood.

Het gaat hier om hetgeen de Heere bekend maakte van den eisch Zijner goddelijke deugden. Ontdek mijne oogen, opdat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet, bad de dichter en wij met hem. Anders toch vermaken wij ons met ijdele speculatie, die geen nut doet, maar schade berokkent aan het geloof. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. Wees niet wijs boven hetgeen geschreven staat.

De bevelen des Heeren zijn rechtvaardig, verblijdende het hart; het gebod des Heeren is zuiver, verlichtende de oogen; de rechten des Heeren zijn waarheid, tezamen zijn ze rechtvaardig; zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud en zoeter dan honig en honigzeem.

Zóó naderen wij de vraag van onzen onderwijzer. Het moeten (waarom moet...) is gegrond in Gods recht en wil. En hoe weten wij dat recht en dien wil? Alleen omdat God het ons openbaarde.

En zoo kunnen wij de antwoorden van vraag 16 en 17 kort beantwoorden na al hetgeen reeds werd opgemerkt ter toelichting van vraag 15.

Omdat Gods rechtvaardigheid vorderde, dat de menschelijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betale, zoo luidt het antwoord.

Ook hier wordt gesproken van de menschelijke natuur. Natuurlijk bestaat die menschelijke natuur niet afgezien van een bepaalde drager dier natuur. De menschelijke natuur is geen grootheid, die op zichzelf bestand heeft. Adam was drager der menschelijke natuur, gelijk al zijne nakomelingen. En door den val is zijn natuur, datgene wat zijn wezen als mensch uitmaakte, verdorven, komt onder den vloek.

Op die menschelijke natuur rust Gods vloek en deze treft alle dragers dier na-. tuur in de personen. Nu vorderde Gods rechtvaardigheid, dat de Middelaar óók die natuur moest dragen, gelijk de Schrift ons leert. Want Hij die heiligt en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één. Aldus teekent ons de Schrift den Middelaar als het zaad der vrouw.

Hij is onzer natuur deelachtig geworden, opdat Hij waarlijk 'Middelaar zou kunnen zijn tusschen God en mensch. Hij is het zaad, opgesproten uit den afgehouwen tronk van Isaï; de telg uit Davids geslacht. Geboren uit eene maagd, geworden onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet zijn, verlossen zoude.

Hij moest dus aan dezelfde wet onderworpen zijn, waaronder de mensch stond. De wet is dan de uitdrukking van het ware wezen des menschen, eisch van het werkverbond. Zoo was de wijze der verlossing in overeenstemming met den aard der schuld. De zonde werd gestraft in dezelfde natuur, waarin zij werd bedreven.

^Ook eischte de rechtvaardigheid Gods volkomen gehoorzaamheid aan die wet. Alleen een waarachtig mensch voldoet aan deze voorwaarden des rechts, door God gesteld.

Opdat, gelijk door de ongehoorzaamheid van éénen velen tot zondaars gesteld zijn, alzoo ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot rechtvaardigen gesteld zullen worden.

Tot de straf der zonde behoorde toch het gaan in den dood, het komen onder de macht van satan. De menschelijke natuur kan sterven. Een engel kan niet sterven in den zin des menschen, als scheiding van ziel en lichaam, omdat een engel louter geest is. Daar kan wel de geestelijke dood intreden als scheiding van Gods gunst, maar van een lichamelijke dood kan geen sprake zijn.

De Middelaar, die God en mensch zal bijeenbrengen, moet waarachtig mensch zijn. Hij is gestorven den dood, ja, den dood des kruises.

Hij is gekomen in de gelijkheid des zondigen vleesches, opdat het recht der wet zou vervuld worden en opdat Hij de zonde veroordeelde in het vleesch; d.w.z. in dezelfde natuur, waarin hare overwinningen waren behaald, zou Hij de zonde overwinnen en verslaan. God de Vader heeft Hem ten toon gesteld in Zijn bloed, opdat God rechtvaardig zij en rechtvaardigende, die uit het geloof van Jezus is.

De Middelaar moest als Borg lijden in lichaam en ziel, in de menschelijke natuur. Daarom moest Hij naar Gods raad een waarachtig mensch zijn, ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Over Hem kwam het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.

Zoo werd, gelijk wij gezien hebben, het Middelaarsbeeld gepraefigureerd in den losser onder het Oude Verbond, die bloedverwant moest zijn van den te lossen persoon.

Gepraefigureerd ook in den Hoogepriester, om niet meer te noemen. Want elke Hoogepriester uit de menschen genomen, wordt gesteld voor de menschen in de dingen, die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven en slachtoffers voor de zonden; die behoorlijk kan medelijden hebben met-de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf met zwakheid omvangen is.

Om medelijden te kunnen koesteren met den mensch in zijn nood moest de Middelaar, naar dit getuigenis der Schrift, zelve mensch zijn. Waarom Hij in alles-den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hoogepriester zou zijn in die dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen; want in hetgeen Hijzelf verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulpe komen. Vooral ook de Brief aan de Hebreën legt op deze zijde der waarheid nadruk tot vertroosting der Kerk in haar nood en lijden.

Hij moest zijn en is waarachtig mensch. Doch, zoo voegt het antwoord toe: rechtvaardig mensch. Nu, dat is al zeer vanzelfsprekend. Want, hoe zou een onrechtvaardig mensch, een zondaar, een ander kunnen helpen. En even onmogelijk ware het, dat de goddelijke natuur zich vereenigde met» de zondige menschelijke natuur.

Terecht wordt dus opgemerkt: Waarom een rechtvaardig mensch? Omdat een mensch, zelf zondaar zijnde, niet konde voor anderen betalen.

Het is toch volkomen duidelijk, dat een overtreder geen overtreders kan helpen. Hij moest zijn heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Een Hoogepriester, die niet van noode heeft, voor zichzelven slachtoffers te brengen en daarna voor de zonden des volks.

De goddeloosheid zou, naar het woord der profetie, zijnen lippen een gruwel zijn; geen bedrog is in zijn mond en geen onrecht op zijn lippen geweest.

Om dit uit te beelden moest de priester, alvorens zijn offerdienst aan te vangen, zich reinigen en het offer zonder gebrek zijn. Een onbestraffelijk en onbevlekt lam moest worden gebracht.

Hier zien wij nu de volstrekte onmogelijkheid, zonder een goddelijk wonder, voor een Middelaar. Wie toch zal een reine geven uit een onreine? niet één. Hij moest onze natuur dragen, waarachtig mensch zijn, doch óók rechtvaardig mensch. En toch, God gaf een reine uit een onreine, want ook Maria was zondares, al het Roomsche gebazel ten spijt. Maar zooals de Schrift leert, door de overschaduwing des Geestes zou dat reine en heilige, uit haar geboren, Gods Zoon genaamd worden.

Kom, staan wij een oogenblik stil om een persoonlijke vraag te doen aan elkander. Wij zijn onrein en onrechtvaardig, schuldig voor God, en God is wraakvorderend over alle zonde en ongerechtigheid. Gaat u dit reeds ter harte? Want, God ziet de zonde niet door de vingers. Hij eischt voldoening der schuld, volbrenging der wet.

Mensch noch engel, noch eenig ander schepsel kan ons verlossen. Maar luister dan naar het Evangelie der vrije genade, want er is koren in Egypte, Jozef leeft! Gij behoeft in uwe ongerechtigheden niet te versmachten, daar is vergeving in het aangezicht van den door God verordineerden Middelaar.

Deze Middelaar is nu verder ook waarachtig God.

Vraag 17. Waarom moest Hij tegelijk waarachtig God zijn?

Antwoord. Opdat Hij, uit^kracht Zijner godheid den last van den toorn Gods aan zijne menschheid zou kunnen dragen en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.

God kan niet lijden, Zijn zaligheid en zelfgenoegzaamheid kan door niemand of niets worden gestoord. Hij is God en staat als zoodanig boven alle lijden, want dit zou Zijne zaligheid wegnemen. Al is het

dus, dat God geen onbewogen wezen is. noch eeuwige stilte in Zijn wezen heerscht, toch leert ons de Schrift wèl, dat God niet kan lijden, geen straf kan dragen, of iets van dien aard.

De menschelijke natuur is voor lijden en straf-dragen vatbaar. Wie kent de sterkte Uws toorns en Uwer verbolgenheid, naardat Gij te vreezen zijt?

Doch een eindig schepsel kan den oneindigen last van Gods toorn toch nooit doordragen; zóó dragen, dat men ermee klaar komt. De Schrift leert ons, dat juist daarom de Middelaar ook waarachtig God is. Hij is de eenige en eeuwige Zoon des Vaders. Ik zal van het besluit «verhalen: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd, aldus spreekt de Vader Zijn Zoon aan, wanneer Hij Hem als Middelaar toezegt heerschappij en eere.

Uit kracht nu Zijner Godheid kon Hij den last van Gods toorn tegen de zonde dragen, die rustte op Zijne menschelijke natuur. Wanneer gij een zware last bergt op een zolder, dan rust die last op de planken, doch de balken dragen weer de planken, die anders onder den last zouden breken. De last van Gods toorn rust op de menschelijke natuur, ondersteund door de goddelijke natuur.

Wij belijden echter hierin een verborgenheid en bedoelen allerminst te zeggen dat door een dergelijk beeld de zaak is verklaard voor het verstand. De zonde is op Hem aangeloopen als een stroom. Het oordeel trof Hem. Waarlijk, Hij heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt. Onze smarten heeft Hij gedragen.

Het Lam Gods draagt de zonde der wereld weg, zoo getuigde Johannes de Dooper, toen hij Jezus zag temidden der scharen bij den Jordaan. Hij droeg de zonde in al haar zwaarte, de straf in al haar omvang.

En Zijn Heerlijke zal uit Hem zijn en Zijn Heerscher uit het midden van Hem voortkomen en Ik zal Hem doen naderen en Hij zal tot mij genaken; want wie is hij, die met zijn' hart borg worde om tot Mij te genaken?

De last van Gods toorn was zeer zwaar en alléén doordat Zijne godheid de menschelijke natuur onderschraagde — het hoe blijft verborgen — kon Hij door-dragen en uithouden. Want, als Hij op weg naar Golgotha zich zijn kruis ziet afgenomen door Simon van Cyrene, blijft toch de last van Gods toorn op Hem.

Niet de last van het houten kruis woog Hem zoo uitermate zwaar, maar de last van Gods toorn drukte Hem neer. In den hof kroop Hij als een worm en geen man.

Hij was mensch om te kunnen sterven en God om te kunnen overwinnen óók in den dood.

Ten slotte voegt de Catechismus toe: en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.

De mensch had vóór den val gerechtigheid, beantwoordde aan den eisch der goddelijke wet. En zonder die gerechtigheid moet het vonnis ons treffen, hebben wij geen recht ten leven. Met het betalen der schuld is de redding slechts ter helfte volbracht. Een gesloten hel geeft nog geen open hemel. Alléén, wie volkomen gerechtigheid bezit, heeft recht op het leven, krachtens Gods recht en waarheid.

De Middelaar moet zoowel door lijdelijke als dadelijke gehoorzaamheid voldoen. Lijdelijke gehoorzaamheid is hetgeen Hij leed; dadelijke gehoorzaamheid is hetgeen Hij deed. Deze beide kunnen niet worden gescheiden, doch moeten wel onderscheiden worden. Gerechtigheid en leven, eeuwig leven, moet worden aangebracht. Zoo is in de toepassing des heils, de rechtvaardigmaking vrijspraak van schuld en straf en recht op het eeuwige leven. Dit alles moet de Middelaar verwerven om het ons te kunnen wedergeven, want wij zijn al deze weldaden kwijt door onzen val in Adam als ons hondshoofd. Persoonlijk hebben wij ze nooit bezeten, want wij zijn in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren. Maar in Adam bezat het menschelijke geslacht gerechtigheid en leven, hoewel nog niet het eeuwige leven.

Zijne godheid gaf aan zijne verdiensten oneindige waardij, zoodat zijn rantsoen overvloedig genoegzaam is voor de zonde der gansche wereld, gelijk onze Dordtsche leerregels het uitdrukken.

Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; die wel is gedood in het vleesch. maar levend gemaakt door den Geest.

Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. Deze twee naturen nu droeg Hij in eenigheid des persoons. Het geloof richt zich op de openbaring en onderkent in den Middelaar God èn mensch, zonder bij machte te zijn het mysterie der vleeschwording te doorgronden. De verborgenheid der godzaligheid is groot: God geopenbaard in het vleesch, gerechtvaardigd in den Geest... Zoo is Hij Heere en Broeder tevens.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's