Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET ANDERE DEEL

Van des menschen verlossing.

Zondag 6 vraag 16-19

XXXVI

Vraag 18. Maar wie is deze Middelaar, die tezamen waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mensch is?

Antwoord. Onze Heere Jezus Christus, die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot eene volkomene verlossing geschonken is.

Jezus Christus is de eenige èn de ware Middelaar. Dit is het eerste, waarop hier nadruk moet vallen. Een andere Middelaar dan Jezus kent de Schrift niet. Want daar is ook onder den hemel geen andere naam gegeven door welken wij moeten zalig worden dan de naam van Jezus. Waren er dan geen andere middelaars? Wordt Mozes, de man Gods, niet met dien naam genoemd?

Ja, maar dan toch in afgeleiden zin, niet in deze beteekenis, dat hij verzoening zou kunnen aanbrengen of hebben aangebracht tusschen God en het schuldige volk, wiens leidsman hij was naar Gods bestel. Dit wist Mozes zeer wel. Immers hij profeteerde van dien Profeet uit het midden zijner broederen, die na hem komen zou en dien zij zouden hooren. Jezus Christus wordt aan Mozes tegenover-gesteld.

Mozes heeft wel Israël geleid uit Egypte; was wel middelaar der bevrijding van de slavernij van Farao en ook middelaar der wetgeving, omdat hij stond tusschen God en het volk, maar ook Mozes is niet anders dan door Jezus Christus zalig geworden en dankte zijn leiderschap aan Hem.

Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis als een dienaar, tot getuigenis der dingen, die daarna zouden gesproken worden, maar Christus, als de Zoon over Zijn eigen huis; wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vasthouden (Hebr. 3:5).

Christus is de eenige Middelaar, want

Hij alleen kan zeggen: niemand komt tot den Vader dan door Mij.

Wie is deze Middelaar? Niet, als zouden wij Hem kunnen ontdekken, maar God openbaart Hem. Deze vraag is vol beteekenis óók voor het bevindelijke leven. Wij hebben noodig ontdekking aan zonde en schuld om God te kennen in Zijne deugden en onszelven in onze volstrekte verlorenheid. Maar niet minder behoeven wij ontdekking van den Middelaar, want anders kennen wij Hem niet.

Zeker, wij weten wel hoe veelvuldig het Woord over Hem spreekt; dat Hij als de ziel de gansche openbaring doordringt, maar daarom kennen wij Hem nog niet als voor onze ziel als Middelaar. Alléén door het geloof kunnen wij Hem kennen. Ja, en dan nog als dc Geest Hem aan het geloof ontdekt en nader brengt, zoodat wij Hem omhelzen als onzen Middelaar en Verlosser.

Het is niet de vraag wat Hij geeft en doet, maar wie Hij is. Velen zeggen: het gaat er maar om wat Jezus doet, de wil Gods werkt in Hem, de liefde Gods drijft Hem, het gaat om het werkwoord en niet om het zelfstandig naamwoord. Ten onrechte, want het werkwoord moet toch een onderwerp hebben en juist het onderwerp bepaalt beteekenis en kracht van het werkwoord.

Wie is deze Middelaar? En het antwoord vloeit van de lippen van een bevestigd christen, wiens eenige troost in leven en sterven is: „het eigendom van Christus te zijn".

Wie is deze Middelaar en Verlosser? Een deur der hope wordt geopend voor den zondaar, die het leven zijner hand verliest, die waarlijk een Borg noodig heeft. En wel een Borg, dien de Heere teU in zijn ondoorgrondelijke genade beschikt. Jezus Christus heeft alle eigenschappen van den waren Middelaar.

Ziehier het tweede punt in de toelichting van de vraag, die ons bezig houdt. Hij moest zijn waarachtig en rechtvaardig mensch, tegelijk waarachtig God, gegevene des Vaders, vol van genade en waarheid.

Hij is waarachtig, rechtvaardig mensch. Geboren uit een maagd, zooals Jezaia reeds profeteerde, is Hij onzer natuur deelachtig. Aangezien de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zijn, is Hij ook derzelve deelachtig geworden (Hebr. 2:4).

In zijn gansche leven op aarde, van krib tot kruis, heeft Hij zich als waarachtig mensch geopenbaard. En is den menschen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mensch... (Fil. 2:7).

In plaats van als God kwam Hij zich openbaren als een dienstknecht.

Den menschen gelijk geworden, zonder gedaante of heerlijkheid. Hij had ook mensch kunnen worden in kracht en heerlijkheid; de menschelijke natuur kunnen aannemen in macht en glorie, zooals Hij die nu bezit in den hemel. Maar neen, Hij kwam in de gestalte eens dienstknechts. Drager onzer zonde, was Hij de ontluisterde, vernederde dienstknecht.

Hij kwam in menschen-gedaante, als mensch, in bestaan, leefwijze, houding, op aarde verkeerende en onder de menschen rondwandelende, onzer één zijnde; en door de menschen als mensch aangezien. En Hij was den menschen ook waarlijk in alles gelijk, uitgenomen de zonde. Naar lichaam en geest doorliep Hij eene ontwikkeling. Hem hongerde en Hij kende dorst, vreugde en smart. Hij werd vermoeid en sliep.

Hij had, zoo merkten wij op, eene menschelijke ontwikkeling. Het kindeke wies op... en Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade, bij God en de menschen (Luc. 2:40, 52).

De Heere bleek een waarachtig mensch, hoewel niet enkel mensch, toch óók mensch; geen schijn-mensch. Gelijk Hij naar het lichaam groeide als ieder ander kind, in statuur toenam, zoo nam Hij ook toe in kennis, inzicht, wijsheid, dus in geestelijke bekwaamheid. En Hij openbaarde zich in spreken en doen, in Zijn gansche gedrag zóódanig, dat God er Zijn welbehagen over openbaarde en dat de menschen het aangenaam vonden. Hier wordt ons een enkele mededeeling gedaan van Zijn levensopenbaring in woord en daad in al de jaren tot Zijn openbare optreden. Hij kende behoefte aan spijs en drank gelijk wij. En ten laatste hongerde Hem (Matth. 4:2). En sommige vrouwen dienden Hem van hunne goederen (Luc. 8 : 23). Tot de Samaritaansche vrouw zeide Hij: eef Mij te drinken.

Hij had menschelijke ervaringen van droefheid en vreugde, kende toorn en medelijden.

Jezus dan, als Hij haar zag weenen en de Joden die met haar kwamen ook weenen, werd zeer bewogen in den geest en ontroerde in zichzelven... Jezus weende (Joh. 11).

Hij kende zielsontroering', gevoelde van tevoren het op Hem aankomende leed en lijden. Ik moet gedoopt worden met een doop en hoe word Ik geperst totdat het volbracht zij (Luc. 12 : 50). Hij heeft zulk een angst en benauwdheid doorgemaakt, dat Hij groote droppelen bloeds zweette (Luc. 22).

Zooeven merkten wij op, dat Hij toorn en droefheid kende. En hen van rondom aanziende, met toorn, meteen bedroefd zijnde over de hardigheid hunner harten. Stervende riep Hij: Vader, in Uwe handen beveel Ik mijnen geest. En de krijgsknechten verwonderden zich, dat Hij aireede gestorven was. Een waarachtig mensch was Jezus.

Jezus was ook rechtvaardig mensch. Wij hebben er reeds aandacht aan geschonken bij vraag 16. Hij was zonder zonde. De engel Gabriël kondigde zijne geboorte aan met de woorden: de Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen, daarom ook dat heilige, dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden.

Hij kon vragen: wie uwer overtuigt mij van zonde? En de apostel getuigt van Hem: Die geen zonde heeft gehad en geen bedrog is in Zijnen mond geweest. Christus heeft voor onze zonden geleden aan het kruis; Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen.

En dan weer: Hij is in alles verzocht geweest gelijk als wij, doch zonder zonde.

Een rechtvaardig mensch, zóó alleen kon Hij Middelaar zijn.

Jezus Christus is waarachtig God.

Hij is van eeuwigheid. Hij kon zeggen: eer Abraham was ben Ik. En in het hoogepriesterlijk gebed roept Hij den Vader aan, biddende: Verheerlijk Mij, Vader, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was.

Johannes de apostel voert Hem in in zijn Evangelie als het Woord, dat bij God was, Zelf God. In den beginne was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God. Het Woord is de Zoon, de tweede Persoon in het goddelijke wezen, éénswezens met den Vader en den Heiligen Geest.

Hij is de eeniggeboren Zoon des Vaders, die kon zeggen: wie Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien. Ik en de Vader zijn één.

Voor het geloof verschijnt de Middelaar, naar het onderwijs des Woords, als God en mensch. De Schrift nu geeft geen leerstellig onderwijs over de wijze waarop God en mensch vereenigd zijn. Zij predikt Hem ons in beide naturen, zonder ons te onthullen de verborgenheid hoe het Woord vleesch werd, hoe Hij God en mènsch is en toch de ééne Middelaar Gods en der menschen. Wij kunnen dit wonder niet verstaan en daarom het geloof aanbidt. Trouwens, wij kunnen ook niet verstaan, hoe.onze ziel en lichaam zijn vereenigd. Wij zeggen: ik heb een ziel en een lichaam, en toch weten wij niet hoe de band is, die beide vereenigt.

Veel minder nog kunnen wij dien band kennen wanneer het gaat om de eenheid des Persoons van den Middelaar. Hij is God van eeuwigheid tot eeuwigheid en mensch in den tijd tot in eeuwigheid, want Hij laat zelfs in den dood onze natuur niet los. Het lichaam onzes Heeren lag in het graf en zijn geest rustte in de handen Zijns Vaders. De worsteling der Kerk om te omschrijven den samenhang der twee naturen laten wij thans nog rusten. De gelegenheid zal zich later voordoen hierbij stil te staan. Nu xs het zaak vast te leggen dat Hij God én mensch is. Beide waarachtig.

Hij werd wat Hij niet was en bleef toch wat Hij was. Hij werd mensch en bleef God. God is geopenbaard in het vleesch. Van welken zijn de vaderen, uit welke Christus voortkomt naar het vleesch, die is God, te prijzen in der eeuwigheid (Rom. 9:5).

Deze Middelaar is tot Zijne ambten dcor den Vader verordineerd en bekwaam gemaakt. In de volheid des tijds heeft God Zijnen Zoon gezonden, geboren uit eene vrouw, 5:5.) geworden onder de wet. (Hebr.

Christus heeft Zichzelven niet verheerlijkt om Hoogepriester te zijn, maar die tot Hem gesproken heeft: , , Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd"; gelijk Hij ook op eene andere plaats zegt: „Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek."

Hij heeft dit Middelaarschap vrijwillig op Zich genomen.

Het is niet zóó, dat de Zoon Zijns ondanks de toegewezen taak door den Vader aanvaardt, neen. Hij biedt Zich aan als Middelaar.

Hij neemt onze natuur aan, verschijnt op deze wereld, lijdt en sterft.

Niemand neemt Mijn leven van , Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af, zoo sprak Hij.

Toch was Hij als Middelaar des Vaders Knecht, zoodat Hij in den hof bad: Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan, doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Vrijwillige Borg, zóó aanschouwen wij Hem door het geloof.

Wie is deze Middelaar? Onze Heere Jezus Christus.

Hij is bekwaam tot Zijne taak door de zalving met den Heiligen Geest. Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God heeft gezalfd met den Heiligen Geest en met kracht.

De vraag, die ons dus bezig houdt is deze: door wien komt de zaak tusschen

God en mensch in het reine? Hoe worden zij tot elkander gebracht? De vleeschwording zelf komt later in vraag 35 aan de orde. Wie is deze Middelaar? Onze Heere Jezus Christus. In dit antwoord is de ontroering des geloofs, de trilling der liefde. Want de leerling kent Hem. Doch niet alleen hij kent Hem. want hij zegt: onze Heere Jezus Christus. Onze. in gemeenschap met de gansche Kerk. De eene Zaligmaker van zondaren, die Zijne gemeente, Zijn lichaam behoudt. De, in het antwoord gebruikte, woorden komen later uitvoerig ter sprake in onzen catechismus, zoodat wij er hier over zwijgen. Hij is de Heere, Hij is Jezus, Hij is Christus. Hij is onze Heere Jezus Christus. De onderwijzer geeft een antwoord, dat de gansche Kerk insluit maar de gansche wereld tegelijk uitsluit. Het geloof strekt de open handen naar Hem uit, mag Hem aangrijpen als Borg en Middelaar. Zalig door Hem gegrepen, omhelsd, wederkeerig Hem te eigenen door omhelzing in het geloof, ten volle mijn; ten volle onze.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's