Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVII

Zondag 6 vraag 16-19

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Waartoe is nu deze Middelaar geschonken aan de Kerk?

Die ons van God is geschonken tot wijsheid. rechtvaardigmaking, heiligmaking en tot eene volkomene verlossing.

Het is dus een geschonken Middelaar. De Vader gaf Hem als uit de armen Zijner liefde over. De Vader is, naar de oude onderscheiding, de bewegende, Jezus de verdienende en de Heilige Geest de bewerkende oorzaak onzer zaligheid.

Het is zonder meer duidelijk, dat hier het antwoord is ontleend aan 1 Corinthe 1 vers 30. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing, opdat het zij gelijk geschreven is: die roemt, roeme in den Heere.

Zoo zijn Gods kinderen voortdurend wat zij zijn door de kracht Gods. In Hem ligt de oorsprong van hun heil en leven en vrede. En zij zijn zalig alleen uit en in Christus; want die is hun dit alles van God geworden.

Jezus Christus is hun dit alles geworden, alles wat ze zijn en hebben.

Het gaat hier dus om hetgeen de Heere Christus, de Middelaar, voorwerpelijk (objectief) voor de gansche Kerk teweeg bracht en is. Maar dan zóó, dat de leerling met volle zekerheid des geloofs zich deelgenoot mag weten van dat heil door gemeenschap aan den persoon.

Hij is hun wijsheid van God. In Zijne wijsheid openbaart zich de goddelijke wijsheid. Hij , is onze wijsheid. Wij kennen God alléén door Hem. Gods wijsheid is ook daarin goddelijk, dat zij wijs mgakt tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. Tot zoolang zijn wij dwazen, beroofd van alle ware geestelijke kennis. Hij heeft ons het verstand gegeven, opdat wij den Waarachtige kennen en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijnen Zoon Jezus Christus. In Christus zijn wij wijs; kennen wij God tot zaligheid.

De zaligheid gaat uit van den Vader, die in alle werken van schepping en herschepping, naar de huishouding Gods, de Eerste is.

Al is het, dat de zaligheid uitgaat van den Vader, Hij besluit haar in den verordineerden Middelaar. In Hem zijn Gods gekenden uitverkoren en dierbaar. God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenend. De zaligheid is in geen ander.

In Hem alleen zijn zij Gode dierbaar en bemind. Voor en na. hunne toebrenging

kan God alléén met hen van doen hebben i in den Middelaar, zonder hen te verderven. Dit geldt niet alleen van de verlossing, maar ook van de ontdekking en de heiligmaking.

Als de Vader Zijne hand uitstrekt om den verloren zondaar te grijpen, doet Hij dit door Christus heen, want anders zouden zij vergaan. Wij kunnen het ook zóó zeggen: de ontdekking is eene weldaad des verbonds; komt op uit het liefdesweibehagen in Christus onzen Heere. Zeker, de zondaar ziet dit niet wanneer Hij in den nood zijner ziel gedaagd wordt voor Gods vierschaar, als het recht Gods hem wordt ontdekt; maar daarom is het toch wel zoo, gelijk zij allen van achteren leeren verstaan.

Het was eeuwige liefde, dat wij kennis maakten met het strenge recht.

Ontferming was het, dat God ons niet liet voortdolen in eigen gekozen wegen, maar zeide: tot hiertoe en niet verder.

In Hem alleen kunnen zij voor God bestaan, en wij moeten toch weten, bevindelijk weten, waartoe Jezus ons noodig is. Alleen door toepassing des Geestes kunnen wij dit alles verstaan en genieten in het geloof; de kenvorm van den waren christelijken godsdienst. Het orgaan des Geestes om God en Christus te kennen en lief te hebben.

Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want wij waren van nature vijanden gelijk ook de anderen. Wij waren verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven Gods door de onwetendheid, die in ons is.

Op Jezus rustte de Geest der wijsheid en des verstands.

En de wijsheid der kloekzinnigen is zijn weg te verstaan. Maar alle wijsheid is voor den dwaze te hoog en het blijkt, dat de roede en de bestraffing wijsheid geeft.

De wijsheid nu, die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeglijk, vol van barmhartigheid en ongeveinsd.

Jezus kon zeggen: Ik ben de wijsheid, mijne is het verstand.

Bij den profeet lezen wij: Door Zijne kennis zal Mijn Knecht de rechtvaardige velen rechtvaardig maken, want Hij zal hunne ongerechtigheden dragen.

In Hem liggen verborgen al de schatten oer wijsheid en der kennis. Daarom zijn al Zijne kinderen van den Heere geleerd.

De wijsheid wordt afzonderlijk genoemd, maar rechtvaardigheid en heiligmaking zijn verbonden. Zij gaan altijd tezamen en kunnen niet worden gescheiden. Paulus had gesproken van eene andere wijsheid dan die van Christus en zegt van haar: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en het verstand der verstandigen teniet maken. Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt?

De mensch moge wijs zijn in deze wereld, deze wijsheid moet vergaan als wij komen op het erf der religie. Want het Evangelie is de dwaasheid Gods, die wijzer is dan de menschen. En daarom is het dwaze Gods wijzer dan de menschen .

Wijsheid is het rechte gebruik der kennis tot praktikaal nut aangewend. Geen grooter dwaas dus dan een geleerde dwaas. De ervaring leerfnet. Hoe grooter geest, hoe grooter beest, zegt het spreekwoord.

In onzen tijd worden wij daaraan wel bijzonder herinnerd. Er wordt geniaal gedacht, maar ten verderve van zichzelven en de menschheid. God echter stelt ons in Jezus de ware wijsheid voor om wijs te worden tot zaligheid, om God onzen Maker recht te kennen als een verzoend God en Vader. Anders gaan wij met onze kennis verloren. Worden bevonden tegen God te strijden; wenden ons vernuft aan om Hem van den troon te stooten, die toch voor eeuwig zal regeeren. Het onderwijs van den Heere Christus maakt waarlijk wijs in het verstaan en bewandelen van den weg des levens en des vredes.

Alles wat gij moet weten, waarlijk weten, van God, leven, dood, zonde, oordeel, opstanding, eeuwigheid, verkiezing, verantwoordelijkheid, komt ons alléén toe uit Zijne wijsheid. Zoo gaan wij over uit den dood in het leven. Wie in Mij gelooft, komt niet in het oordeel. De zonde is teniet gedaan aan het kruis.

Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? De woorden, die Ik spreek zijn geest en leven.

Zoo zijn dan Gods kinderen leerlingen Christi en zitten neder aan Jezus' voeten, om van Hem te leeren, zoodat zij wijs worden tot zaligheid.

Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding.

Benijdt dus den wereldwijze niet en betaal hem geen tol.

Tot rechtvaardigheid.

Paulus laat aanstonds volgen op de wijsheid, dat Christus ons geworden is tot rechtvaardigheid. In Jeremia 23 heet Jezus: De Heere onze gerechtigheid. Door vereeniging met Christus in het geloof is Hij onze gerechtigheid voor God; voor ons persoonlijk.

Hieraan had de zondaar groote behoefte, ook al kende hij haar niet ten gevolge van zijne«ervreemding van God. De Middelaar beschikte haar als Borg in zijne dadelijke gehoorzaamheid als Wetsvolbrenger. Wij zijn van nature onrechtvaardig, dervende de heerlijkheid Gods én... worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade door de verlossing, die in Christus Jezus is.

Om Gode aangenaam te zijn en recht op het eeuwige leven te hebben is ons noodig eene volmaakte gerechtigheid. En het is openbaar, dat alle onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Hoe zullen wij voor een rechtvaardig God bestaan beide nu en als wij uit dit leven zullen gaan, naar ons eeuwig huis?

Op duizend vragen kunnen wij niet één antwoorden. Als God ons ter verantwoording roept moeten wij zwijgen in den dood. Want Hij weet onze brutaliteit te bedwingen en door genade te overwinnen. Zalig, wien dit te beurt valt, zoodat wij als een goddelooze voor God staan, des eeuwigen oordeels waardig. Zóó juist kan de Middelaar en Verlosser ons tot rechtvaardigheid worden en zijn. Hier is Zijne gerechtigheid, die ons wordt toegerekend, zoodat wij weten hetgeen wij in Christus hebben.

Maar die gerechtigheid wordt ons niet toegerekend als een zaak, die buiten Christus bestaat, afgezonderd van Zijn Persoon. Neen, maar door gemeenschap met Hem in het geloof. Hij is ons van God geworden tot rechtvaardigheid. Hij persoonlijk toch is de Heere onze gerechtigheid. Daarom, als wij in en met Hem staan voor God is Hij onze gerechtigheid. Dan is de Vader bevredigd met ons persoonlijk in en door Hem. Lezer, is deze zaak u bekend. Weet gij, wat het is in Christus voor God te staan?

In Christus ben ik alléén rechtvaardig voor God en is het als had ik alle straf gedragen en alle gerechtigheid volbracht. Ik ken een mensch... in Christus.

Als de Vader ons Zijn Zoon schenkt en deze zich geeft aan ons neemt de Vader ons aan in Hem. Wij weten wel, dat vaak anders wordt geredeneerd. Men zegt dan: Christus is onze gerechtigheid voor God, dat móéten en mógen wij gelooven.

Zoo krijgt het geloof tot voorwerp niet Christus, maar een idee, een abstractie en daarom blijft die mensch buiten Christus met al zijn inbeelding van geloof. Men zegt te gelooven in het voorwerpelijke werk van Jezus en alle toepassing ontbreekt; men blijft vreemdeling van God en Christus beide. Gij moet het er voor houden, zoo leert men dan, dat Christus uw Zaligmaker is. Even goed zou ik kunnen zeggen tot een drenkeling: gij moet het ervoor houden, dat gij uit het water getrokken zijt en inmiddels zinkt hij dieper weg, want hij wordt geen toegestoken hand gewaar, hij gevoelt niet de armen van den man, die erbij moet springen om hem wezenlijk te redden. Nu zal het bij zulk een drenkeling wel niet voorkomen, die elk oogenblik kan verdrinken, dat hij waant op het droge te zijn. In het geestelijke komt dit veelvuldig voor. Men moet leeren gelooven, las ik onlangs in een meditatie, in de leer van het Evangelie en zoo zalig worden.

Het is klaar als de dag, dat zelfbedrog hier den Joon aangeeft en blindheid in de wegen des hemels zóó doet spreken.

Maar, als hier werkelijkheden worden doorleefd, dan ervaren wij: Zoover het Westen verwijderd is van het Oosten, zóó ver doet Hij onze overtredingen van ons. Rechtvaardig voor God in Christus.

Deze bewustheid des geloofs is een kostelijk goed, genoten in gemeenschap met den Middelaar. Want, en daarop moet niet minder nadruk worden gelegd: zij zijn niet zalig doordat zij weten bekeerd en gerechtvaardigd te zijn, maar door gemeenschap des geloofs met den Middelaar; het is en blijft leven des geloofs.

De rechtvaardige zal door zijn geloof leven.

De catechismus vervolgt: en heiligmaking.

Tot heiligmaking is Hij geschonken. Dat wil zeggen: in Hem hebben zij hunne zaligheid voor God. Al die weldaden des heils liggen in Hem besloten.

Maar nu niet zóó, alsof deze weldaad uiten hen bleef en zij er alleen door het eloof op betrokken waren. Neen, het eloof heeft een zielkundig bestand in hun even. Het geloof is geen acte des ver-

stands, terwijl zij dezelfde blijven als alle andere menschen van nature zijn, dan was wedergeboorte geen innerlijke vernieuwing. Door de wederbarende werking des Geestes wordt onze natuur vernieuwd, hoewel onvolmaakt in de trappen, toch in alle deelen van ons zielsbestand. De heiligmaking is geen werk van toerekening alléén, doch van uitwerking in het hart.

De heiligmaking is een voortgaand proces in het leven des geloofs. Later zullen wij dit nader bezien als de bekeering aan de orde komt, in het afsterven van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch.

Ik heilig mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid.

Deze heiligmaking komt tot stand door den Heiligen Geest, die het uit Christus neemt, in de kracht van Zijn dierbaar Middelaars-bloed.

Op den grondslag der verkiezende genade, die rust in het welbehagen Gods, verrijst het gebouw der zaligheid. De steenen worden levend gemaakt, gelegd op het eenige fundament Christus, om zóó op te wassen tot een heiligen tempel in den Heere.

In ons is het nieuwe leven, heilig, onnoozel en onbesmet, ook al ligt het midden in den dood van den ouden mensch. Wat uit God geboren is zondigt niet.

De oude mensch wordt niet tot Christus gebracht om genezen te worden, doch ter kruisiging. Hij moet sterven en begraven worden.

Wie in Christus is, is een nieuw schepsel, het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.

Het is een vreemde, ja, zonderlinge zaak tot Christus te vluchten om gerechtigheid en tot Mozes om heiligheid. Maar, weet gij dan niet, dat Mozes in Christus is? De wet is toch gelegd in de ark onder het verzoendeksel? Dan leven wij ook het leven naar Gods geboden uit de kracht van Christus, die Wetsvolbrenger, buiten ons was, Wetsvervuller in ons wordt door den Geest.

De liefde van' Christus dringt ons, als die dit oordeelen, dat, indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat zv niet meer zichzelven, maar dien, die voor hen gestorven en opgewekt is, zouden leven. Welnu, hij die deze hoop op zich heeft, reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.

Zoo is dan deze Middelaar hen geworden tot heiligmaking. Hij is de bron hunner heiliging, want de Heilige Geest neemt het uit Christus, verbindt hen met Hem, opdat zoo de oude mensch gedood en de nieuwe tot opstanding kome.

Zonder heiligmaking toch zal niemand den Heere zien.

Ten slotte wordt nog toegevoegd: en 'tot eene volkomene verlossing.

Dit woord verlossing wordt gebruikt van het loskoopen van gevangenen of slaven door de betaling van een losprijs (Matth. 20:28).

Zoo worden wij er bij bepaald, hoe Christus verlost. Hij moet er zichzelf voor overgeven in den kruisdood om den losprijs te betalen.

Hij betaalt dien prijs den Vader, door Zijn bloed en leven te geven, terwijl Hij den satan den kop heeft vermorzeld. Want zij waren in de slavernij des duivels, geklonken in de boeien der zonde. Hij heeft ons Gode (voor God) gekocht met Zitn bloed uit alle volk en tong en natie, juicht de triumpheerende Kerk hierboven en de gemeente op aarde zingt: „Wij steken het hoofd omhoog; door U alleen om het eeuwig welbehagen."

Zoo is het woord verlossing de alpha en de omega des Evangelies. De verlossing van wereld en zonde, eigen ik en dood, satan en graf.

De toepassing geschiedt echter niet op éénmaal, maar neemt zijn aanvang in de wedergeboorte en wordt voleindigd in den jongsten dag, bij de verrijzenis uit het graf.

Verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing des lichaams.

Niets in ons, alles in Hem, zóó reist men naar Jeruzalem.

Dit niets in ons moet echter niet worden misverstaan, dan toch zou men komen op een lijn, die niet schriftuurlijk is. Niets in ons in dezen zin, dat wij niets voortbrengen uit onze natuur; noch lichtdragers zijn afgescheiden van Christus, maar wel iets in ons, wanneer wij letten op het werk des Geestes, die de natuur vernieuwt en de weldaden van Christus overbrengt in het geloof als ontvangend instrument, zoodat zij in het geloof worden gekend en bezeten. Niet zóó natuurlijk als werden deze weldaden daardoor losgemaakt van den Zaligmaker, doch wel zóó, dat wij een waarachtig levensbezit kennen en omhelzen in het geloof.

Niet slechts een soort verticale blikseminslag der genade in één oogenblik en dan weer gelijk aan alle andere menschen, doch een in de historie ingaand heil, ook in den enkelen mensch. In welken wij hebben... zoowel op het in welken als op hebben ligt nadruk. Niet slechts: het ligt in Hem buiten ons, maar wij zijn ermee verbonden door het geloof, zoodat Paulus kon zeggen: ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij. Deze zijde der waarheid mag niet uit het oog worden verloren, willen wij den troost des Evangelies niet wegnemen. Maar óók niet: het heil is in ons overgebracht, zoodat het nu buiten Christus in ons is. Neen, wij staan hier voor de mystieke unie tusschen Christus en Zijne Kerk, die eene levensgemeenschap is, door het geloof mogelijk en werkelijk. In welken wij hebben de Verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving onzer misdaden. En die vergeving onzer misdaden vastliggend in den verrezen Zaligmaker is eene-gekende-weldaad-in-hethart door den Heiligen Geest, die met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.

De Heere zal mij verlossen van alle boos werk en bewaren voor Zijn hemelsch Koninkrijk. Dit alles geeft de Middelaar weder, zegt onze leerling.

En dit geschiedt op andere wijze dan in het werkverbond werd verkregen en bezeten. In den Middelaar uit G< jd. Gelijk een pas geboren kind zijn melkvoeding bezit in moeders borst en daarom zijn moeder hem is gegeven tot voeding en drenking. zoodat de moeder het heeft eer dan het kind en het kind het alléén uit de moeder ontvangt, zóó is in den Heere Christus onze levensdrank en voeding, maar door het geloof wordt dit alles gekend niet alleen, doch óók in bezit genomen en genoten. Menigeen roemt op dit bezit in Christus en... bezit er toch niets van door gebruik, omdat hij geen levensbehoeften kent, doch zich vermaakt met zijn geloof in den rijkdom en hij vergaat van geestelijke armoede, al pocht hij op zijn bezit.

Ook zóó kunnen wij het zeggen: het werk van den Heiligen Geest als Toepasser des heils wordt, zoo niet geheel uitgeschakeld, dan toch ten zeerste beperkt. Zoo speelt de een met de verkiezingsidee en de ander, die hiertegen fel fulmineert, leeft óf liever sterft van zijn verbondsidee, of geloofsidee.

Ook hier moet het snoode van het kostelijke worden onderscheiden. Dan worden wij bewaard voor doorvloeien eenerzijds, voor een ledig bezit anderzijds.

Ik kom terug op het beeld van kind en moeder. Vóór de geboorte ontvangt het kind zijn leven en voeding geheel van zijn moeder. Zóó is het hier: want uw leven is met Christus verborgen in God.

Wie nu niet gelooft is aireede veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in den eeniggeboren Zoon van God. En deze heeft geen leven in zich blijvende.

Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven en Hij zal hem opwekken ten uitersten dage. Zoo roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. Daarom belijdt de Kerk: Wij zullen Uwen roem vertellen en het zal den Heere zijn tot een eeuwigen naam.

Zoo is Hij ons van God geworden tot rechtvaardigmaking en heiligmaking en eene volkomene verlossing.

Kennen wij Hem aldus, is Hij ons één en al? Buiten Hem zijn wij verloren menschen, door en ih Hem geredde menschen, erfgenamen Gods, medeërfgenamen van Christus.

Als niets hebbende, nochtans alles bezittende. Want Hij doet overblijven een arm en ellendig volk, dat op den naam des

Heeren vertrouwt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's