Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XL

Zondag 7 waag 20-23

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Wie worden dan zalig?

Alleen degenen, die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijne weldaden aannemen, zoo luidt het antwoord.

Nu komt een andere opmerking. Goed, zegt men, ze kunnen allen zalig worden, doch of zij het worden, hangt af van het geloof des menschen. Zeker is het gelooven een daad van den mensch, maar dan toch alleen door de werking des Geestes. En laten wij bovendien niet vergeten, dat achter de daad des geloofs ligt het geloof als gesteldheid der ziel. En die gesteldheid der ziel is een werk van den wederbarenden Geest Gods, die herschept, levend maakt wat dood was. De onherboren mensch kan noch wil gelooven, omdat hij zoowel onmachtig is als onwillig. Zijne natuur is gekeerd in vijandschap tegen God en Zijn Woord. Neen, zegt Rome en de Remonstrant, dat gelooven wij niet. Gij moet het u zóó voorstellen: de mensch wordt door helpende genade, die aan ieder geschonken wordt, in staat gesteld te gelooven. Maakt hij misbruik van die genade dan is dit zijn eigen schuld. Zeker is het niet gelooven des menschen eigen schuld, evenals het bedroeven en smaden van den Geest in zijn algemeene werkingen in de harten der menschen, die leven onder het Woord in het bijzonder.

Maar wij ontkennen, dat de Geest in Zijn werk in Gods gekenden wederstandelijk zou zijn in Zijn werkingen. Hij roept met alvermogen, wekt den dooden zondaar op tot geestelijk leven.

Indien de genade niet onwederstandelijk werkte en de roeping en Verkiezing niet onberouwelijk waren, zoo werd niemand zalig. Daarom is die remonstrantsche en Roomsche leer zoo onbarmhartig,

want nu moet de tollenaar omkomen en de Farizeër wordt bedrogen. De barmhartigheden der goddeloozen zijn ook hierin wreed. Het blijft dus waar: zij hebben niet kunnen ingaan vanwege hun ongeloof èn ook: er geloofden zoovelen als verordineerd waren ten eeuwigen leven.

Hoe klagen Gods kinderen over de vijandschap en het ongeloof van hun hart. O, dat verdoemelijke ongeloof, die steen des harten! Wanneer zij gelooven kunnen, erkennen zij hierin alleen de genade want het geloof is Gods gave en evenzeer het gelooven.

Wij aanvaarden ten volle den eisch des Woords: bekeer u en gelooft het Evangelie en belijden evenzeer: bekeering en geloof zijn weldaden van het genadeverbond uit den schat van Christus' verdiensten. Door U, door U alléén om het eeuwig welbehagen.

Hoe vaak worden wij gezift als de tarwe, en weten ons behoud alleen afhankelijk van de vrije genade: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.

Zoo leven en sterven wij enkel op genade. Genade in den vollen zin des Woords, zonder iets van ons. Het is alles gegeven goed en hoe moeten wij het ondervinden: niemand kan iets aannemen, tenzij het hem van boven gegeven worde.

Neen, deze leer maakt geen zorgelooze menschen, noch minder goddelooze, maar afhankelijke menschen, die leeren: zonder Mij kunt gij niets doen en uwe vrucht is uit Mij gevonden. Zeker, de natuurlijke mensch verdraait de waarheid, misbruikt haar tot eigen verderf, doch dat is niet de schuld der waarheid, doch van ons bederf, van ons leugenachtig bestaan.

De vraag keert terug, wie gelooven dan met een oprecht geloof? Het is waar: alléén worden zalig, die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijne weldaden aannemen. Maar wie zijn dan die oprecht geloovigen? Of mogen wij die vraag niet stellen en moeten wij blijven staan bij den geloovenden mensch, zonder te vragen naar den achtergrond des levens? Dit kan niet zijn, want de Schrift heeft ons bekend gemaakt vanwaar de oorsprong des geloofs stamt. Degenen, die oprecht gelooven zijn Gods gekenden, van eeuwigheid verkoren in Christus. Zoo kennen wij den rijken troost der verkiezing Gods in Christus. Niet uit u, het is Gods gave.

Velen houden het ervoor, dat Christus ook hun Zaligmaker is, doch zij zijn niet met Hem verbonden. Zij staan op eigen beenen, op eigen levensgrondslag in hun natuurstaat. Om uit Christus te leven moet er toch op een of andere wijze vereeniging, gemeenschap met Hem zijn!

Hoe zal nu die verbinding tot stand komen en waarin bestaat zij?

Ziedaar twee vragen, die in het antwoord aan de orde komen.

De band der gemeenschap is het geloof, het oprecht-zaligmakend-geloof.

Door het geloof worden wij Christus ingeplant en... door het geloof nemen wij Zijne weldaden aan. Het zal u opvallen dat die inlijving voorop gaat in het antwoord. En die inlijving is geen daad van i den geloovenden mensch. Ik word den Christus niet ingelijfd door te gelooven, want dan blijft de vraag: vanwaar komt dan dit geloof. Neen, het is zóó: de Geest lijft in in Christus door den band des geloofs aan te brengen in het hart, de vernieuwing. Dus heb ik goed begrepen, dat in de wedergeboorte het geloof als grondgesteldheid der ziel mede is gegeven? Zeker, zoo is het. Maar dan kan dus een wedergeboren mensch niet verloren gaan? Ook dat is een waarheid. Alleen, maar wees niet te haastig. Want op de vraag: wanneer ben ik een wedergeborene, moet ik het antwoord kennen: ik geloof in Christus.

Hiermede wordt bij den wortel afgesneden elk streven om den xiiensch gerust te stellen op kenmerken der wedergeboorte, terwijl dan de zaak des geloofs nauwelijks aan de orde komt. Zoo is er geen geestelijk leven zonder geloof en geen geloof zonder geestelijk leven. Beide, leven en geloof worden gelijkelijk ingestort bij de wedergeboorte. Of daaruit dan niet volgt, dat wedergeboorte en rechtvaardigmaking samenvallen? Neen, dat niet. Soms wordt dit wel voorgesteld.

Doch hiertegen gaat ons protest. Want het geloof in knop is niet het geloof in de bloem. Bij de rechtvaardiging toch gaat het om het geloof in Christus en niet om hetgeen in Christus gegeven is allereerst. Dit is wel de achtergrond en de zijnsgrond, niet de toepassing. Doch genoeg int dit verband.

Het geloof is eene vrije gave der genade, zoodat wie zegt te gelooven en de vrijheid der genade in die gave niet erkent, liegt en niet weet wat geloof is.

Hierop moet wel worden gelet, want dit is mede een kenmerk van het oprechte geloof, dat het niets aan het schepsel "toeschrijft, niet duldt, krachtens zijn aard, dat de genade wordt verkort. En toch, hoevelen roemen van hun geloof, ja juist de groote schare roemers in hun geloof zijn gram aan de vrije genade, verwerpen de souvereine verkiezing en meenen in eigen kracht, althans met helpende genade, zeer wel te kunnen gelooven in den Zaligmaker en het heil door Hem verworven, te kunnen aannemen. Men zingt in hooggestemden jubelzang van de genade en... veracht haar.

Nu gaat, zooals ook uit het antwoord van den catechismus blijkt, de inlijving door het geloof vooraf aan het aannemen. De Heilige Geest toch werkt in de wederbaring des zondaars een inlijvend geloof in Christus, zoodat de zondaar Hem wordt ingeplant. Daarbij is hij uit den aard der zaak geheel lijdelijk. Het wordt hem niet gevraagd of hij dit goed vindt, nog minder doet hij dat zelf, zich inlijven in Christus, neen, hij wordt ingelijfd door den Geest, zoodat er van meet af een levensverband ontstaat met den Zaligmaker. Doch dit inlijvend geloof is tevens annemend geloof, dat wil zeggen, het raagt in zich den drang door Geestesediening om uit te gaan naar Christus, aar Hem te hongeren en te dorsten, geijk het pas geboren kind zoekend den gependen mond richt naar de moederborst.

Het inlijvend-geloof is een aannemendgeloof. het komt tot werkzaamheden op Christus, op Gods beloften in het Evangelie geopenbaard. Gelijk het uit Christus leeft, zoo kan het ook alleen in Hem rusten. Uit Christus tot Christus om zoo te weten en te ervaren in Christus te zijn.

Het geloof is als de duive Noachs, die geen rust vindt voor het hol haars voets alvorens zij rust in de hand van Noach.

De Heere laat zich in met den mensch. Hij roept Hem krachtdadig door Woord en Geest, wederbaart hem en leidt hem tot den Zaligmaker. De rust ligt niet in de belofte, maar in den Belover. Hij, Jezus Christus, is de rust des geloofs, omdat het daar alleen kan aannemen hetgeen wij in Christus hebben, Hem en alle Zijne weldaden.

De Geest des Heeren overreedt niet alleen den ontdekten zondaar om het God gewonnen te geven, zijn vonnis te onderteekenen met zijn bloed, maar óók om in Christus te gelooven als den eenigen Zaligmaker, tevens den algenoegzamen Zaligmaker.

In dezen zin kan gezegd worden: wie den Heere Jezus waarlijk zoekt, naar Hem hongert en dorst is van Hem gevonden.

Doch, en hier is weer een toetssteen des geloofs, zij zullen Mij vinden wanneer zij naar Mij zullen vragen met hun gansche hart.

Daarom ligt juist in het vinden de echtheid van het zoeken verklaard. Daarop moeten wij nadruk leggen om den mensch niet te paaien met allerlei werkzaamheden, die niet voeren tot Christus, dan zouden wij de breuk op het lichtst genezen en niet getrouw zijn aan het Woord des Heeren. Leg den mensch geen kussens onder de okselen, maar jaag hem op uit zijn rustlegers, leg er de noodige doornen in opdat hij uitgedreven worde buiten zichzelven om te rusten in Hem, die de ware Silo is.

De gemeenschap van het goed komt na de echtvereeniging tusschen man en vrouw, al heeft het uitwisselen van geschenken tevoren plaats gehad.

Het aannemen van Christus en alle Zijne weldaden veronderstelt geloof in het hart zoodat geloofskracht uit Christus wordt betrokken om in Hem te gelooven. Uit geloof — tot geloof.

In de aanneming wordt de echtheid des gefoofs bewezen, dat wij niet werkzaam waren uit onze vrome natuur, maar door den Geest der genade leefden.

Het goud des geloofs moet het stempel des hemels dragen. Het moet worden gemerkt en in de daad des geloofs wordt het Gode ter stempeling als aangeboden om Zijn waarmerk te ontvangen, vandaar dat nu vrede in het hart daalt, Christus als de onze wordt gemijnd.

Juist in onzen tijd met ingezonken geestelijk leven is het moeilijker dan ooit om de menschen te benaderen in de prediking. Er dient zich zooveel aan als werkzaamheden des geloofs, terwijl de eigenschappen des geloofs wórden gemist.

De ware Godskennis en Christuskennis ontbreekt maar al te zeer, zoodat er ook

van echte zelfkennis nauwelijks sprake kan zijn.

Laten wij nu enkele opmerkingen mogen maken over de inlijving door het geloof.

Zalig worden zij, die door een oprecht geloof Christus zijn ingelijfd. Deze inlijving is geestelijk, innig en eeuwig.

Zij is geestelijk van aard.

Het is geen stoffelijk gebeuren, maar een geestelijke werkelijkheid. Het is eene geestelijke vereeniging met Christus, zoodat wij niet meer van Hem gescheiden kunnen worden. Tevens is deze inlijving zeer innig, want wij leven nu uit Hem en de kracht Zijner opstanding. Ook is zij eeuwig want deze band kan niet meer worden verbroken. Ten spijt van de wereld, den duivel en eigen vleesch blijkt het, dat Hij eeuwig vast houdt hetgeen Hij grijpt, met zich vereenigd houdt wat Hem werd ingelijfd.

Zoo is er geen afval der heiligen, want Gods roeping en verkiezing zijn onberouwelijk. Om nog nader deze zaak der inlijving te onderzoeken willen wij enkele algemeene gedachten over vereeniging en verbinding hier invoegen.

We onderscheiden samenvoeging van zaken en personen.

De drie Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest zijn vereenigd in het zelfde goddelijke wezen, God bestaat drie-persoonlijk. Deze vereeniging is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hier, bij de inlijving door het geloof gaat het om de vereeniging met Christus en door Christus met God-Drieëenig. Een onlosmakelijke band tusschen Herschepper en schepsel. Uit den aard der zaak draagt deze inlijving een eigen karakter. Zij is niet zóó, dat de mensch in God overvloeit of God in den mensch invloeit. Het wezensonderscheid tusschen God en mensch wordt niet opgeheven. Hoe innig de vereeniging ook moge zijn. wij blijven menschen, óók als de tijd niet meer zal zijn en het geloof verwisseld met aanschouwen.

Nog iets anders. Wij spreken van persooneele-vereeniging, tusschen de goddelijke en menschelijke natuur van Jezus. Op het concilie van Chalcedon (451) werd geleerd, de de God-mensch Jezus twee naturen had, de goddelijke en de menschelijke. De verhouding dezer beide naturen wordt bepaald met behulp van vier ontkenningen: in twee naturen, zonder vermenging, zonder verandering, zonder verdeeling, zonder scheiding. Met behoud van de eigenschappen van elke natuur zijn zij verbonden tot den Eenen Persoon Jezus Christus onzen Heere. De wijze der vereeniging, met afwijzing der dwalingen, blijft echter eene verborgenheid, de verborgenheid der godzaligheid geheeten door Paulus: God geopenbaard in het vleesch.

Daar hebt ge dus weer een vereeniging. die verborgenheid is en blijft. Een vereeniging waarmee geen tweede kan worden gelijk gesteld, hoedanig ook.

Wij zijn niet met Christus vereenigd door de inlijving, zooals God en mensch in de vleesch wording. Op dit alles t# letten is toch wel van belang om den band met Christus in zijn aard te benaderen en zijn eigen karakter te handhaven.

Geheel anders is de vereeniging bij zaken. Denk aan een hoop steenen. Er is wel aanraking tusschen die steenen en het gewicht van den eenen steen drukt den anderen, doch er in geen verbinding: gij kunt die steenen weer één voor één wegnemen zonder de andere steenen te beschadigen.

Worden zij nu echter vereenigd in een gebouw door specie dan spreken wij van eene werktuigelijke vereeniging. Nu is de verbinding vaster, maar het is een zakelijke-stoffelijke-verbinding.

Verder spreken wij van een burgerlijke vereeniging der menschen, gebonden door dezelfde wet en plicht. Ook is er een kerkelijke vereeniging in de kerkgemeenschap. Denk ook aan de huwelijksvereeniging, om niet meer te noemen.

Nu heeft de vereeniging, de inlijving met Christus door het geloof, iets van dit alles en is toch ook weer iets anders, iets geheel eigens.

De Schrift vergelijkt de Kerk in hare gemeenschap met Christus bij een gebouw van levende steenen, waarvan Jezus Christus fundament en hoeksteen is.

Vereenigd, bij elkander gebracht, blijven echter de geloovigen hoe nauw vereenigd toch afzonderlijke personen met hun eigenaardigheden en persoonlijk karakter.

Het blijkt ons dus wel, hoe elke vergelijking een rest laat, die niet vergeleken kan worden.

Wanneer, wij nu trachten een stap verder te komen in de bepaling van het wezen dezer inlijving door het geloof, dan moge het dus met klaarheid voor ons besef staan, dat van een eigenlijke verklaring geen sprake kan zijn. Wij kunnen hier slechts benaderen, vergelijken, want het geldt toch een verborgenheid.

Tevens moeten wij er wel op bedacht zijn, dat wij niet door een zekere theorie, meer of minder kunstig in elkaar gezet, zalig worden, maar door de zaak der woorden.

De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar weet niet vanwaar hij komt, noch waar hij henen gaat, alzoo is een iegelijk die uit den geest geboren is. Maar zijn geluid hoort ge dan toch, ook al blijft oorsprong en wezen verborgenheid.

Daarom moet de prediking zich ook niet verliezen in allerlei theoretische beschouwingen, die het vleesch, óók het vrome vleesch, wellicht streelen of kittelen, maar practicaal-Schriftuurlijk te werk gaan en den samenhang der waarheid zoeken te verstaan in het geloof. Dan blijven wij teer en godvruchtig met Gods waarheid omgaan.

Waarom wij dit ook hier opmerken?

Omdat het gevaar — de ervaring leert het helaas — niet denkbeeldig is, dat wij door allerlei verstandelijke redeneeringen het geloof en het leven schade brengen, de zielen verwarren, ja, zelfs verhinderen in te gaan onszelven en anderen. Wat nu deze inlijving aangaat, wij staan hier voor een verborgenheid, waarover de Schrift sober spreekt.

Enkele dingen echter kunnen wij op grond van de Schrift er toch wel van. zeggen. Bij deze inlijving wordt de persoon van Christus op ondoorgrondelijke wijze met den persoon van den zondaar vereenigd door het geloof.

De vereeniging is geregistreerd bij God den Vader, die nu den zondaar kan naderen. De uitwerking der verkiezende genade nam een aanvang. Geen rechtvaardigende daad grijpt hier plaats, want deze draagt een rechterlijk karakter en de inlijving is van zedelijk-religieuzen aard.

Natuurlijk hangt deze inlijving door het geloof wel met de rechtvaardiging samen, zooals later zal blijken.

Wel komt de zondaar voor als in Christus aangenomen, maar de Schrift noemt dit nooit de rechtvaardiging des zondaars. Want dan spreekt de Vader van vergeving en verzoening en vrede tot den zondaar zelf en niet tot zichzelven. Krachtens de rechtseenheid van Christus met Zijn Kerk zijn ze in Hem gerekend, maar dit noemt de Schrift toch niet de rechtvaardiging des zondaars. Wel echter is bij die inlijving het geloof in zijn wezen gegeven, dat werkzaam wordt door den Heiligen Geest. Door dit geloof, waardoor zij ingelijfd zijn in Hem, die de weg, de waarheid en het leven is, komt de ontdekking des Geestes met de kracht van Christus bloed, opdat zij zich der gerechtigheid Gods zouden onderwerpen, om zóó door de uitgaande daad des geloofs Christus en Zijn heil te ontvangen en te omhelzen tot zaligheid der ziel.

Ingelijfd in Christus.

Gij weet, dat ons land in 1810 werd ingelijfd bij Frankrijk. Het kwam onder Fransch bewind; Franschen doorkruisten ons land. legden wegen aan, leerden ons hun zeden en gewoonten kennen evenals hun vloeken, die in Zeeland nog voortleven.

Door de inlijving komt uitwisseling van levensinhoud, innerlijk verkeer tusschen God en den zondaar. De Schrift vergelijkt deze inlijving bij hetgeen geschiedt bij het inenten van takkeri op een boom. Maar toch gaat ook deze vergelijking mank. Want wij enten een levend takje op een levenden stam. Nu is wel Christus levend als de ware levensboom, maar het stekje wordt levend door de inenting in den stam, want wij zijn dood van nature, in geestelijken zin, wel te verstaan.

Door de inenting ontstaat hier het leven. Zij worden genoemd ranken in den wijnstok. Zoo ontvangt de tak het leven uit den nieuwen stam. En toch, zóó eenvoudig is het ook weer niet, want Gods ingelijfde kind heeft ook zijn ouden mensch. Indien hij geheel uit Christus leefde, zou er geen zondebestaan in hem overblijven. Zoo blijkt ons wel klaar, dat met een éénvormige theorie hier niets is aan te vangen.

In die inlijving nu is de mensch geheel lijdelijk.

Nog een andere zijde der waarheid moeten wij voorstellen. Bij het kind, den idioot, enz, is die wortel des geloofs

hoofdzaak, maar bij den mensch, die tot zijn verstand is gekomen, leert ons het Woord, dat hij geroepen wordt tot het geloof en bekeering.

De nadruk valt nu op de daad des geloofs. In de behandeling van zielen onderwijzen wij geen theorie der inlijving, maar roepen op tot geloof en bekeering: gelooft in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden.

De Heere Jezus zegt tot Zijne discipelen: o, gij onverstandigen en tragen van hart om te gelooven alles wat in de wet en de profeten van Mij is geschreven.

De daad des geloofs veronderstelt het geloof als gewrocht des Geestes in het hart, achter het dadelijke geloof ligt de inlijving. De boom wordt aan zijn vrucht gekend. En wat 'is dan die vrucht? De daad des geloofs in den mensch, bij wien daarvan sprake kan zijn. De zuigeling kent geen daad des geloofs, maar daarom richt de Schrift zich ook verder tot den mensch tot zijn verstand gekomen en werpt slechts zijdelings licht op het kind en doet dat weer op practische wijze. Denk maar aan het woord van Jezus: laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods. Daar gaat het over kinderkens die den zuigelingen leeftijd te boven zijn en wier bewustzijn begint te ontwaken.

Als het kind van Jerobeam sterft, dan zegt de Schrift, dat er iets goeds in werd gevonden voor den Heere. Zoo predikt zij ons de zaligheid der kinderkens.

Op dit alles moeten wij toch wel letten willen wij niet te kort doen aan den rijkdom der Schrift.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's