Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Wijsgeerige argumenten voor de onsterfelijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Wijsgeerige argumenten voor de onsterfelijkheid

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Thans willen wij de lezers in kennis stellen met de z.g.n. bewijzen voor de onsterfelijkheid der ziel. Evenals voor het bestaan Gods verschillende bewijzen zijn bijeengebracht, niet aan de Openbaring ontleend, maar aan de menschelijke rede, zoo is dit ook het geval met de onsterfelijkheid der ziel.

Men gaat daarbij van bepaalde opvattingen uit, die nu door bewijsvoering vanuit de rede wordt gestaafd.-Evenals die zgn. Godsbewijzen overbodig zijn voor hem die in God gelooft, is dit ook het geval met de bewijzen voor de onsterfelijkheid der ziel. Wij slaan dan ook deze bewijzen niet hoog aan. Toch kan het goed zijn er althans een idee van te hebben, voor onze lezers.

Deze bewijzen worden dus niet ontleend aan de Schrift maar aan het wijsgeerig denken. Immers, de Schrift geeft geen bewijzen, maar gaat van de persoonlijke onsterfelijkheid uit. Een viertal argumenten worden in den regel bijgebracht voor de onsterfelijkheid der ziel, die wij hier zeer in het kort willen samenvatten.

Ie. Het ontologisch bewijs.

Aan eiken mensch, zoo zegt men, is het begrip der onsterfelijkheid eigen. Het is den mensch als ingedrukt, niemand ontkomt aan de kracht van deze innerlijke overtuiging. Het is geen verschijnsel van den zieken menschelijken geest, maar doet zich voor bij den normalen mensch. Omdat dit begrip der onsterfelijkheid eigen is aan den menschelijken geest, moet derhalve ook de zaak er zijn. Dit bewijs maakt dus den sprong van begrip naar zijn. Hiertegen zijn zeker wijsgeerige bezwaren in te brengen, al is het toch ook waar, dat wij in tal van opzichten op dezelfde wijze den overgang maken van denken tot zijn en overtuigd zijn, dat in het begrip het element, dat er een werkelijkheid aan beantwoordt, aanwezig is.

Maar het is ons nu niet te doen om critiek op deze bewijzen, alleen bedoelen wij een idee van die bewijzen te geven; vooropgesteld, dat het geen eigenlijke bewijzen zijn, maar meer argumenten, waarmede de tegenstander van de onsterfelijkheid der ziel toch wel rekening moet houden en zich erop bezinnen.

2e. Het metaphisisch bewijs.

Hierbij wordt uit de natuur der ziel besloten tot hare onsterfelijkheid. Op drieërlei wijze argumenteert men daarbij.

Men zegt, dat de ziel als beginsel des levens, en met het leven samenvallend, onaantastbaar is voor den dood.

Verder wijst men erop, dat uit de eenheid van ons zelfbewustzijn moet volgen, dat de ziel een ondeelbare eenheid vormt en daarom voor geen ontbinding, voor geen doo< £ vatbaar is.

Of wel, men leidt de onsterfelijkheid der ziel af uit het feit, dat de ziel bij alle veranderingen van het lichaam, blijkens het zelfbewustzijn, toch steeds met zichzelf indentisch blijft, en dus een van dat lichaam onafhankelijk en zelfstandig bestaan moet hebben. Hiertegen moet echter worden opgemerkt, dat de ziel wel het beginsel van het leven is, maar er niet mee samen valt. Verder, dat niet gezegd kan worden dat de ziel aan geenerleï verandering is onderworpen.

3e. Het antropologisch bewijs.

Het psychische leven van den mensch is hooger dan dat der dieren, daarom moet de mensch opk onsterfelijk zijn. De mensch heeft verstand en wil; gaat met het verstand boven de stoffelijke wereld uit; hij haakt naar eene eeuwige gelukzaligheid en dus moet hij ook voor de eeuwigheid bestemd zijn.

4e. Het moreele bewijs.

Hier op aarde zegeviert telkens het onrecht. Zoo rijst dan de vraag: Blijft dan het kwaad eeuwig ongewroken? Hierop antwoordt het binnenste des menschen ontkennend en dus moet er een leven na dit leven zijn, waar vergolden wordt naar verdienste.

Wij willen hier ook weergeven de argumenten, die Prof. Seeberg in zijn Dogmatik voor de onsterfelijkheid der ziel geeft, of beter voor het persoonlijk voortbestaan na den dood. Eerst legt hij er nadruk op, dat in dit leven de geest gebonden is aan de functies van het lichamelijk zijn, hart en verstand. Maar ondanks dit alles blijft het Ik met zijn zelfbepaling en zelfbewustzijn behouden.

Maar hét geestelijk bestaan des menschen, hoewel in dit leven onafscheidelijk verbonden met de lichamelijke functies, valt er niet mee samen, is geen product der bewogen materie, maar heeft een eigen bestaan. Zoo neemt Seeberg dus aan een geestelijke zelfstandigheid, die onvergankelijk is en na dit leven, zonder het orgaan des lichaams zal bestaan (Dogmatik. II. S. 580).

Hij zegt dan, dat de persoonlijkheid door God geschapen is en onvergankelijk. Blijkbaar is dit het geloof van Prof. Seebreg; een a priori des geloofs.

Ten slotte geven wij hier nog de Roomsche bewijsvoering. De lezers toch zullen wel weten, dat Rome meent het geloof en het dogma, rationeel te kunnen maken, het te kunnen bewijzen met de rede. Dit is het wezen van haar scholastiek-denken. Wij gelooven dit niet en houden staande dat het geloof zich betrekt op de godde-

lijke openbaring in de Schrift geschonken.

De Schrift geeft geen bewijzen, maar stelt de feiten zonder meer. En de theologie is een geloovig nadenken over en putten uit deze Openbaring, om zoo, in gebondenheid aan de J\erk, te komen tot schriftuurlijk belijden.

Maar geven wij nu de argumentatie van Rome, zooals die o.a. wordt uiteengezet door Dr. Beyssens (Algemeene zielkunde III, bl. 211—234).

Hij tracht op redelijke gronden de onsterfelijkheid der ziel aan te toonen en zegt, dat de vernietiging der redelijke ziel in strijd is met Gods goedheid, wijsheid en rechtvaardigheid. Bij den mensch is innerlijke onsterfelijkheid. De redelijke menschenziel is een geest, d.w.z. zij bezit een eigen werkelijkheid, onafhankelijk van hare verbinding met het stoffelijk organisme. Zulk een ziel zou alleen kunnen sterven als ontbinding of verandering van haar eigen zelfstandig zijn mogelijk was. Maar deze mogelijkheid is buitengesloten, omdat zelfstandigheidsverandering of ontbinding veronderstelt phisische samengesteldheid of deelbaarheid.

De ziel is echter ondeelbaar en daarom onsterfelijk. De onsterfelijkheid ligt in hare natuur. Deze redelijke zelfstandigheid is onvernietigbaar. Slechts' wanneer God zijn positieve en onafgebroken inwerking aan de redelijke ziel onttrok, zou zij vanzelf ophouden te bestaan, door gemis van den eenig voldoenden grond aller werkelijkheid.

Nu kan God dit echter niet doen vanwege Zijne wijsheid, góedheid en rechtvaardigheid. Deze eigenschappen verhinderen God met noodzakelijkheid ten opzichte van de ziel te doen, wat Hij, volstrekt gesproken, zeer zeker vermag.

Gods wijsheid laat de vernietiging der ziel niet toe. Dan had God iets nutteloos en ijdels voortgebracht. De ziel toch bevat in zich een onuitputtelijk en eindeloos geestelijk leven.

De vernietiging der ziel is onvereenigbaar met Gods goedheid. Want God werkte in iedere redelijke ziel het natuurlijk verlangen naar het volkomen geluk, of naar het bezit van het volstrekte goed. Zoo brengt Gods goedheid mee, dat dus in een leven na dit leven de verzadiging van dit noodzakelijke streven mogelijk moet zijn.

De vernietiging der ziel is ten laatste onvereenigbaar met Gods rechtvaardigheid. Deze toch vordert, dat den mensch moet worden vergolden naar zijn werk; het goede moet beloond worden en het kwade gestraft, naar verdienste.

In dit leven wordt aan dien eisch niet voldaan en zoo moet er dus een ander leven na dit leven zijn, waarin aan ieder loon naar werken zal toebedeeld worden.

Ook hier is duidelijk, dat de Schrijver uitkomt bij hetgeen hij bij het begin van zijn argumentatie geloofde. Ook is duidelijk, dat openbaringsgegevens zijn gebezigd in dit rede-betoog.

Bewijzen voor de persoonlijke onsterfelijkheid zijn niet te geven door de rede, evenmin kan deze de onmogelijkheid aantoonen, het geloof beslist.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Wijsgeerige argumenten voor de onsterfelijkheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's