Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. ALEXANDER COMRIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. ALEXANDER COMRIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII

Wij hebben thans een oogenblik te handelen over Comrie's opvatting van de rechtvaardigmaking.

In zijn dagen heerschte er een groote verwarring ten aanzien van dit gewichtige leerstuk en ook hier heeft Comrie getracht orde te scheppen in de chaos. Of dit altoos even goed gelukt is, valt te betwijfelen.

Lang niet al zijn stellingen zijn even duidelijk, misschien omdat zijn wijsgeerige scholing hem op sommige punten minder gunstige parten gespeeld heeft. Zijn methode is niet meer de zuiver reformatorische; het scholastieke element speelt een rol van beteekenis.

Comrie onderscheidt ten aanzien van de rechtvaardigmaking vier trappen, n.1. de rechtvaardigmaking van eeuwigheid, de rechtvaardigmaking in den dood en wederopstanding van Christus; de dadelijke rechtvaardigmaking en de rechtvaardigmaking in de vierschaar der conscientie.

Daarmee in overeenstemming ook vierderlei oorzaak van rechtvaardiging: de fundamenteele oorzaak, n.1. de eeuwige verkiezende liefde Gods; de verdienende oorzaak, de persoon en het werk van Christus; de formeele oorzaak, de sententie Gods op 't oogenblik van de levendmaking des zondaars; en de instrumenteele oorzaak, het geloof.

De le trap van rechtvaardigmaking is dus de z.g. rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Comrie heeft eerst de rechtvaardigmaking van eeuwigheid ontkend, maar is er later meer en meer toe geneigd, mede onder invloed van Holtius en door zijn positie nemen tegen zijn tijdgenooten, die de rechtvaardiging steeds meer grondden in de bevinding. Men had in Comrie's dagen vrijwel geen oog meer voor het voornaamste in het stuk der rechtvaardiging, n.1. de toerekening van Christus' gerechtigheid uit vrije genade, voorafgaande aan het geloof. Geheel dit stuk ging op in de rechtvaardigmaking in de vierschaar der conscientie. Er bleef slechts een rechtvaardigmaking door en op het geloof.

Comrie wil de rechtvaardigmaking weer zien als een vrije Godsdaad, geheel buiten den mensch om, al wordt deze daad Gods in den mensch uitgewerkt.

En om nu vast te houden dat de rechtvaardigmaking voortvloeit uit Gods eeuwig vrijmachtig welbehagen, komt hij tot een rechtvaardiging van eeuwigheid.

Wij weten hoe^ velen in de Gereformeerde Kerken, op het voetspoor van Dr. Kuyper, deze leer hebben overgenomen.

Anderen hebben er toch wel bezwaren tegen.

Ze ontkennen niet, dat al Gods gaven, en dus ook de rechtvaardigmaking, voortvloeien uit de eeuwige liefde Gods, waarmee Hij Zijn kerk verkoor, en dat God van eeuwigheid besloten heeft de Zijnen te rechtvaardigen. Maar ze ontkennen wel, dat dit een rechtvaardigmaking van eeuwigheid genoemd kan worden, zoomin als men kan spreken van een heiligmaking van eeuwigheid.

Op dit standpunt van de rechtvaardig-" making van eeuwigheid is het gevaar niet denkbeeldig, dat de rechtvaardigmaking door het geloof niets anders gaat worden dan een bewustwording van die eeuwige rechtvaardigmaking, waardoor de worsteling der ziel: Hoe word ik rechtvaardig voor God? haar klem verliest. Wat Comrie ermee bedoelt is overigens wel duidelijk en naar den zin ook schriftuurlijk.

Misschien is de uitdrukking „rechtvaardigmaking van eeuwigheid" niet bijzonder gelukkig en paste hier beter het woord „verzoening", naar het apostolisch getuigenis: „God was in Christus de weeld met zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende."

Wat betreft de 2e trap der rechtvaardigmaking, n.1. dat de kerk rechtvaardig verklaard is in den dood en opstanding van Christus, als Borg en Hoofd van het genadeverbond, daartegen wordt weinig bezwaar gemaakt. Hier is onmiddellijke aansluiting bij de Schrift (Rom. 4:25).

Moeilijker te begrijpen is de 3e trap: de dadelijke rechtvaardigmaking. Ook deze is een geheel eenzijdige, souvereine Godsdaad, waarbij niets aan menschenkant in aanmerking komt.

Deze dadelijke rechtvaardigmaking grijpt plaats op het oogenblik, dat een zondaar van dood levend gemaakt wordt, dus bij de wedergeboorte. Daar wordt de mensch immers terstond met Christus vereenigd, en daarbij spreekt God hem vrij van schuld en straf en rekent hem Christus' gerechtigheid toe. De mensch zelf is in dit stuk geheel lijdelijk. Ook gaat bij Comrie deze dadelijke rechtvaardigmaking geheel buiten het bewustzijn om. Ze is verborgen en Gode alleen bekend.

Comrie heeft ook dit stuk zóó gesteld om vast te houden, dat de rechtvaardiging eenzijdig Gods werk is, en dus voorafgaat aan het geloof en aan de heiligmaking.

Maar waar hij deze rechtvaardiging doet plaats grijpen buiten het bewustzijn om, kan toch de vraag opkomen, waar de de Schrift van zulk een rechtvaardigmaking spreekt, en hoe ooit de ziel er werkzaam mee worden kan? Waarbij dan nog komt, dat Comrie toch deze rechtvaardiging in verband stelt met het geloof, dat immers bij de wedergeboorte terstond in de ziel gewerkt wordt, maar dan als geloofsvermogen, gelijk we zagen, dus niet altoos terstond dadelijk werkzaam. Hoe zulk een geloofsvermogen met Christus vereenigt en in betrekking gesteld kan worden tot deze „dadelijke" rechtvaardigmaking, is toch niet erg duidelijk. Voor deze 3e trap der rechtvaardiging is geen schriftuurlijke grondslag aanwezig, naar 't mij voorkomt.

Wel is duidelijk dat Comrie bedoelt

aan te toonen, dat deze rechtvaardiging een geheel eenzijdige daad Gods is, voorafgaande aan elke werkzaamheid aan s menschen kant, en dat het schepsel met al het zijne hier geheel buiten valt. Maar daarvoor is deze fictieve stelling niet noodig; zij kan slechts verwarrend werken.

Doch waar deze dadelijke rechtvaardiging zuiver en alleen een daad Gods is, buiten den mensch om, kan niemand eruit cóncludeeren, dat Comrie leeren zou, dat er in het geheel geen leven is, vóór de rechtvaardigmaking bewust is toegepast, zooals sommigen in vroeger en later dagen gedaan hebben.

Comrie heeft deze opvatting juist met met allen nadruk afgewezen, en wijst er steeds weer op, dat de overtuiging van zonden, het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, het schreien naar God vruchten kunnen zijn van het werk des Geestes, ook daar, waar de ziel soms langen tijd blijft staan vóór de toepassing van de groote zaak, de bewuste rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie. Hij is op dit punt altoos uiterst voorzichtig en teer ten aanzien van kleine zielen en bevreesd 't gekrookte riet te verbreken en alzoo den Geest te bedroeven.

Het aangenaamst en leerzaamst is Comrie, naar mij voorkomt, bij zijn beschrijving van de 4e trap van rechtvaardiging, n.1. die door het geloof.

Bijzonder schoone zaken zet hij daaromtrent uiteen in de 2e preek van de eigenschappen des geloofs, waar hij dit stuk verklaart met het beeld van een vierschaar in de ziel van den zondaar, een rechtsgeding, waarin God de rechter is, de zondaar de aangeklaagde, de wet, de satan en 't eigen geweten de aanklagers en Christus de advocaat, die 't voor den verloren en aan zichzelven wanhopenden zondaar opneemt bij den Rechter, met Zijn bloed en borggerechtigheid, op grond waarvan de groote Rechter den veroordeelden zondaar vrijspreekt van schuld en straf en hem de gerechtigheid van Christus toerekent uit enkel genade.

Hierbij is het geloof de instrumenteele oorzaak, waardoor de ziel Christus omhelst en Zijn gerechtigheid aanneemt.

Comrie merkt daarbij op, hoe de ziel in dit stuk niet geheel lijdelijk is, maar terstond dadelijk werkzaam en hij keert zich ook hierbij tegen degenen, die leeren dat de rechtvaardiging uitsluitend een Godsdaad is, die de ziel bewust ondergaat, en zeggen, dat het toeleidende geesteswerk, als hongeren en dorsten, reikhalzen naar Jezus alleen maar wettisch werk zou zijn.

In hoever Comrie bij zijn beschouwingen op het standpunt der belijdenis zich stelt, blijve hier buiten beschouwing. Dit te onderzoeken zou ons te ver voeren, in dit verband. Het lezen van de „Eigenschappen des geloofs", loont nog ten volle de moeite.

Van geheel anderen aard zijn de „Leer-, redenen". Deze handelen over de kranke, kwijnende en afgezakte staat van de geloovigen, en de wijze waarop ze te rechter tijd worden weer gebracht en wederkeeren tot hun vorigen man, met smeeking en geween. Deze predicaties zijn geheel practicaal, vol leerzaam onderwijs, en de lezing ervan kan ook in onze dagen, waarin Gods Kerk zoover van huis is, zijn nut hebben tot ontdekking, vermaning en wederkeer, gelijk Comrie zelf schrijft, dat sommigen in zijn gemeente, na het beluisteren van deze predicaties, werkzaam geworden zijn, om tot den Heere weer te keeren.

Een nieuwe uitgave van deze preeken, zooals , , de Banier" die verzorgde van de Eigenschappen des Geloofs, laat nog op zich wachten. Maar ze zijn 't ten volle waard.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Dr. ALEXANDER COMRIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's