Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

LVIII

Zondag 8 vraag 24-25

HET ANDERE DEEL

Van des menschen verlossing.

De goedheid Gods.

Hebben wij over de liefde Gods iets gezegd, ook over de goedheid Gods maken wij enkele opmerkingen. Volgens de Schrift is God het inbegrip van alle volmaaktheden. Alle deugden Gods zijn in absoluten zin in Hem aanwezig. Enkele malen noemt de Schrift God goed in volstrekten zin, Gods Wezen is Gods goedheid.

Gij kent het Schriftwoord: iemand is goed dan één, namelijk God (Marcus 10 : 18). De Heere Jezus wees in dat woord zeker op den diepen zin van het woord goed. In vollen zin geldt het woord goed alleen van God. Van goed is geen vergrootende trap. Goed wil niet alleen zeggen: onder zedelijk gebrek, maar waar niets hoogers of beters mogelijk is. Toen God de hemel en aarde geschapen had, zag Hij alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed. Het beantwoordde volkomen aan de scheppingsgedachte Gods. God is goed, dat wil zeggen, volmaakt in elk opzicht, niets hoogers of beters is denkbaar of bestaanbaar.

Goed geldt in den vollen zin des woords alleen van God. Dat bracht één van twee mee, voor dien man, die gezegd had tot Jezus: goede Meester. Wanneer hij in Jezus alléén een goed mensch zag, moest hij maar niet van goed spreken, en dit was toch het geval. Jezus zegt niet, dat Hij niet goed was, maar wijst uit dien mond het woord: goede Meester af. Welke deugd ook aan God wordt toegeschreven, de Schrift gaat altijd uit van de onderstelling, dat deze Hem toekomt in volstrekten zin. God is goed, goedheid is God. Kennis, liefde, wijsheid, gerechtigheid, komen Hem toe op gansch eenige, dat is op goddelijke wijze. Zijne goedheid valt samen met zijne volstrekte volmaaktheid. God heeft geen doel buiten zich, maar is zelfgenoegzaam. Hij is het hoogste goed. God is de volstrekt goede, de volmaakte God, en mitsdien kan Hij in zichzelven volkomen bevrediging vinden en bemint Hij zichzelven in en om zichzelven. Zoo is God goed in zichzelven. Hoe zou het dan anders kunnen of Hij is óók goed voor Zijne schepselen. Ja, voor Zijne schepselen is Hij het hoogste goed. God is het goed dat men moet genieten, schepselen zijn goed, die men moet gebruiken, zegt Augustinus. In Hem is alles en in Hem is alleen, wat alle schepselen zoeken en noodig hebben. Het schepsel vindt geen rust dan in God alleen.

Als hoogste goed is God de fontein aller goeden (Ned. Geloofsbelijdenis art. 1).

Er is geen goed in eenig schepsel, dan uit en door Hem. Al het natuurlijke en zedelijk en geestelijk goed heeft zijn oorsprong en bestand in den Heere God. De Heilige Schrift is een lofzang op de goedheid des Heeren, zoo is opgemerkt.

Uit die goedheid wordt de schepping afgeleid en alle leven en zegen voor mensch en beest. Die goedheid Gods breidt zich uit over alle zijne werken.

De Heere is aan allen goed en zijne barmhartigheden zijn over al zijne werken.

(Ps. 145 : 9). Hij vergunt zelfs zijnen vijanden te leven. De lippen dergenen, die Hem lasteren, worden geopend door zijne goedheid. Hij voorziet zijne tegenstanders van voedsel en de zon schijnt over hen als waren zij rechtvaardigen. Goedheid is een wet van Gods heelal. Wij verblijden ons in de verkiezende liefde des Heeren, maar belijden ook de heerlijke waarheid: e Heere is aan allen goed. Ja, zij duurt in eeuwigheid. Geen wonder, dat de heele schepping telkens opgeroepen wordt om Gods goedheid te loven. De goedheid Gods is als de zon, die alles verlicht. Looft den Heere, want Hij is goed.

Nog één vraag moeten wij ter sprake brengen bij de goedheid Gods.

Velen hebben in de goedheid Gods het motief der schepping gezien. God kan de wereld niet geschapen hebben om iets te ontvangen, maar enkel om te geven. Zijne goedheid is daarom de reden der schepping, zoo is gezegd door velen. God schiep de wereld niet uit behoefte, maar uit goedheid en niet voor zichzelven, maar voor de menschen. Maar even vaak werd geleerd, niet in tegenstelling, maar in verbinding met het vorige, dat God en zijne eere de oorzaak en het doel der schepping is. Men is er toe gekomen, in later eeuw, om te leeren, dat God zelfzuchtig zou zijn als Hij zijn goedheid niet meedeelde aan schepselen, waardoor dan de schepping eene noodzakelijkheid wordt voor God. Het einddoel is dan het geluk der schepselen.

Maar daartegen zijn toch onoverkomelijke bezwaren. Natuurlijk wordt in de schepping ook wel Gods goedheid openbaar, maar dat Gods goedheid de schepping eischt, is niet waar. God heeft de wereld niet noodig om zijn goedheid of liefde tot ontwikkeling te brengen en God is ér niet om het schepsel, maar omgekeerd. God is Schepper en de mensch schepsel en reeds daarom kan de mensch het doel der schepping niet zijn. Daarbij komt, dat het lijden en de smart der wereld niet uit Gods goedheid kunnen worden verklaard. En het einddoel der schepping, ja, het scheppingsleven zelf, brengt ook andere deugden aan het licht dan Gods goedheid.

Het doel der schepping kan alleen in God zijn gelegen.

De eere Gods is het einddoel van al Gods werken.

De goedertierenheid Gods.

De goedheid Gods is nauw verwant met de goedertierenheid. Van deze goedertierenheid wordt wel in algemeenen zin gesproken. Doch als regel wijst zij aan de gunst tot Gods volk, de uitgaande liefde. Het woord wijst volgens den grondtext op de genegenheid Gods tot zijne gunstgenooten. Door die goedertierenheid is de Heere gebonden aan zijn gunstgenooten. Wij lezen ervan ten opzichte van Jozef, Israël, David, de vromen. e

Het ligt voor de hand, dat zij in verband staat met het verbond Gods. En daarom is zij beginsel van vergeving, van genade, van troost. Zij wordt ons ook geteekend als eeuwig en zij is beter dan het leven.

In al haar rijkdom heeft deze goedere o g a d d tierenheid zich geopenbaard in Christus, onzen Heere. Zij leidt tot bekeering.

Ook wordt het wel vertaald door goedigheid en goedgunstigheid.

De barmhartigheid Gods.

Slechts enkele hoofdtrekken van Gods deugden kunnen wij aanwijzen, zonder de vele texten, waarin zij worden vermeld, op te sommen of te verklaren.

Wij kunnen zeggen, dat de goedheid Gods bewezen aan ellendigen en armen, barmhartigheid wordt genoemd. De grondwoorden hangen samen met het woord ingewand. dus de innerlijke bewegingen van Gods liefdeswezen worden erdoor aangeduid.

Het aantal Schriftuurplaatsen, waar van deze deugd wordt gesproken, is zeer rijk. Zij wordt gesteld tegenover de onbarmhartigheid der menschen. Zij is veelvuldig, groot, teeder als van een vader, zonder einde, en wordt bewezen aan duizenden. Na kastijding wordt zij opnieuw bewezen, ja, in de kastijding is zij werkzaam. In het Nieuwe Testament heet God de Vader der barmhartigheid, want in Christus heeft Hij haar geopenbaard ten volle. God heeft een hart voor den arme. De Heere Christus is een barmhartig Hoogepriester. Den rijkdom zijner barmhartigheid betoont en vertoont God in de redding en zaliging zijner kinderen.

Zalig, deze deugd Gods te kennen voor ons hart en in ons leven, telkens weer.

De wereld is koud en onbarmhartig, maar de Heere God is vol van ontferming. Hij heeft een warm hart voor ellendigen.

Anders zouden wij verkwijnen, maar nu worden wij gelegd aan dat hart Gods in Christus, dat klopt van ontferming.

Het is duidelijk, dat vooral de deugden, die wij 't laatst achtereenvolgens behandelden, zeer nauw aan elkander verwant zijn, en vaak in elkaar overgaan.

De lankmoedigheid Gods.

Hier is weer een andere nuanceering van Gods deugden. Wat is eigenlijk lankmoedigheid naar de Schrift? Dit is de sparende goedheid. Vaak wordt van deze deugd in de Schrift gesproken en wordt zij hoog geroemd. Zij heeft zich betoond in heel den tijd vóór de komst van Christus. Onmiddellijk met dit woord lankmoedigheid hangt samen: geduld en verdraagzaamheid.

De apostel Paulus schrijft aan de gemeente van Rome, dat God den Christus heeft voorgesteld tot eene betooning van zijne rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die tevoren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods (Rom. 3 : 25).

Dit is het-zich-inhouden-van-God, zoodat Hij zich niet liet gaan, maar als bedwong, om niet met volle straf over de zonde, menschen en wereld los te breken n ze te verdelgen. Deze lankmoedigheid n verdraagzaamheid Gods is een genadige penbaring Gods. Anders zouden wij veraan. In Romeinen 2 vers 4 gebruikt de postel hetzelfde woord, tusschen twee anere: En denkt gij dit, o mensch, die ooreelt degenen, die zulke dingen doen? en ze doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? (vs. 3).

En dan volgt: Of veracht gij den rijkdom zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekeering leidt (vs. 4).

De mensch waant zich veilig tegen het oordeel Gods. Het oordeel komt op den mensch af om hem te grijpen, ter bestraf' fing. Ontleen nooit aan de verdraagzaamheid Gods een oorzaak tot valsche gerustheid.

Goedertierenheid is hier de vertaling van een woord, dat mildheid. vriendelijkheid beteekent. De goedertieren mildheid Gods in het schenken van allerlei zegeningen en weldaden dag aan dag aan de geheele wereld. Paulus gebruikt dan vervolgens een woord, vertaald door verdraagzaamheid. zich inhouden, verdragen, tegenhouden. God houdt zijn toorn in om hem niet vrij te laten branden. Maar wees voorzichtig met het tergen des Heeren, want die verdraagzaamheid kan plotseling overgaan in het uitgieten van zijn toorn.

Het derde woord, dat Paulus gebruikt is lankmoedigheid. Dit is een synoniem van verdraagzaamheid en drukt nog rijker gedachte uit, namelijk dat God het lang uithoudt, duldt en spaart, en goedertierenheid wil bewijzen.

Verachten geeft niet altijd aan een driest en spottend verachten, zooals in 2 Petrus 2 vers 20, maar kan ook beteekenen een niet tellen, een niet naar wezen en waarde opmerken en waardeeren. God heeft reden te over om te verdelgen en te bezoeken met zijn strenge oordeel en straffen, maar Hij wil tot bekeering leiden (2 Petr. 3:9). Wanneer nu de mensch meent veilig te zijn door die lankmoedigheid en verdraagzaamheid tegen het oordeel, dan vergrijpt hij zich juist aan deze mildheid Gods en tergt den Heere. Want de genadetijd moet worden gebruikt om met berouw den Heere te zoeken. Met verslagenheid des harten moet worden gevlucht tot de genade Gods in Jezus Christus.

De goedertierenheid is de wortel van zijn verdraagzaamheid en lankmoedigheid, daarom worden aan het slot van dit vers de drie genoemde deugden samengevat door goedertierenheid.

God wil bekeering, omzetting van denken en willen, hart en leven. Deze deugden zijn actief, werkzaam in de menschheid. Zij voeren of leiden tot bekeering. Daarvoor geeft God den genadetijd. God houdt nog het oordeel terug en spaart en geeft velerlei weldaden, om daardoor als te drijven en te dringen tot bekeering.

Anders komt er een schrikkelijke ophooping van schuld en zonde. De hardheid des harten komt uit in onbekeerdheid, waarvoor de mensch ten volle aansprakelijk is. Van de lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods gaan wij over tot de genade.

De genade Gods.

De goedheid kan worden bewezen aan ellendigen. maar ook aan schuldigen. Dan spreekt de Schrift dikwijls van genade. Genade is gunst tegen verdienste; den dood verdiend en het leven ontvangen.

Genade, in den rijken, diepen zin des woords, wordt bewezen op het schavot. Hiermee liep ik reeds vooruit op de behandeling en stelde het meest innerlijke der genade voor.

Het woord genade wijst in den grondtext op zich buigen, neigen. Wij spreken hier niet over gunst van menschen jegens menschen, maar van de deugd Gods. Het woord genade, van God gebruikt, heeft niet de menschen in het algemeen, maar zeer bepaald zijn volk tot voorwerp. Zij wordt bewezen aan Noach, Mozes, Job, Daniël, aan de zachtmoedigen en ellendigen en ook vooral aan Israël als volk. Zijne verkiezing en leiding, zijne uitredding, keer op keer, ja, alle weldaden, die het in onderscheiding van andere volken ontving, komen het toe door Gods genade. De genade wordt geroemd in allerlei toonaard, en het: Niet ons o Heere, niet ons, maar uwen naam geef eere, is de grondtoon van het levenslied van Gods volk. De genade wordt telkens genoemd, geroemd en verheerlijkt.

God vergeeft aan schuldigen en doet onwaardigen wel. In het Nieuwe Testament verschijnt de genade in den Persoon van den Middelaar, als de schatkamer der genade. God heeft gewild, dat in Hem al de volheid wonen zou, en uit zijne volheid hebben wij ontvangen ook genade voor genade. In God is de genade zijne vrijwillige, ongehoudene, onverdiende genegenheid, die bewezen wordt aan schuldige zondaren, die den dood hebben verdiend en het leven verbeurd.

Wij liggen onder het doemvonnis, onder het oordeel, maar genade, in Christus Jezus, heft niet alleen het vonnis op, doch schenkt ons de gerechtigheid en het leven. Zóó juist is zij een deugd of eigenschap Gods. In de zending zijns Zoons betoont God zijne genade, en Christus is vol van genade en waarheid.

Maar ook de geestelijke en lichamelijke weldaden, in zoo rijke mate geschonken, zijn alle gaven der genade en zelve genade.

Genade sluit verder, krachtens haar natuur, alle verdienste van den mensch uit. Als het is uit de werken dan is genade geen genade meer, leeraart Paulus.

De leer der genade werd in de christelijke kerk het eerst behandeld door Augustinus. Men dacht daarbij echter niet aan de genade als deugd Gods, maar meer aan weldaden, die door den zondaar worden ontvangen. Onder de eigenschappen Gods wordt de genade gewoonlijk niet behandeld. Des te breeder wordt zij besproken in de leer des heils. Toch is het noodig er hier op te wijzen als achtergrond en bron van de bedeeling der genade. Wij hebben een genadigen God in Christus, wanneer wij ^lthans door het geloof Hem zijn ingeplant. Genade is een gezindheid in den Heere onzen God, eene deugd Gods en daaruit vloeit de bedeeling der genade voort. In den breede echter behoort de leer der genade thuis in de leer des heils. Daarom kunnen wij met het gezegde volstaan.

Alleen mag ik wel de vraag doen: kennen wij dien genadigen God, doordat wij

begenadigd zijn in den Geliefde?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's