Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat wil GEMEENTE-OPBOUW?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat wil GEMEENTE-OPBOUW?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

3

De nood der Kerk (2).

Laat ons in dit artikel de , , nood der Kerk" naar haar wezenlijke, diepste aard mogen trachten te peilen. Het is geen gemakkelijke taak. Het gebed klimme hierbij op: Och Heere, „dat wij onzen nood en ellendigheid recht en grondig kennen, opdat wij ons voor Uw aangezicht verootmoedigen" (H. Catech., antw. 117). De nood der Kerk staat niet los, mag althans niet los staan van ons persoonlijk. Want: de Kerk, dat zijn wij!? Ja, is dat zoo? Behooren wij persoonlijk tot Christus' Kerk, door een waar geloof, en zullen we dat eeuwig blijven?

De nood van Christus' Kerk is zoo ontzaglijk groot; en die van de Ned. Hervormde kerk in het bijzonder, niet minder groot. Is er een samenhang tusschen beide? Ja, immers daar vergadert Christus Zijn Kerk, waar Zijn Woord récht wordt verkondigd, en de sacramenten worden bediend naar Zijn instelling. Overal, waar deze kenmerken der ware Kerk gevonden worden, hetzij in, hetzij buiten de N.H. kerk, daar vergadert Christus Zijn Kerk.

De nood van Christus' Kerk is daarom zoo ontroerend en verbijsterend groot, omdat zij ligt uitééngeslagen, en vele leden, waarachtig lévendgemaakt door Christus' Woord en Geest: zij gevoelen er niets van, dat het met de Kerk niet goed staat tegenover haar Koning, zoomin als tegenover „de wereld". „Eén heilige, algemeene, Christelijke Kerk". Men is allang vaak tevreden, wanneer het in eigen kerk of kring „goed" is. Ja, maar al is het u of mij daar goed, daarom hebben we nog niet het recht, de oogen te sluiten voor den nood van Christus' Kerk in het

algemeen. We hebben de roeping, te bidden: „Uw Koninkrijk kome!", en. wanneer dan „onze Koning, van Isrels God gegeven", wederkomt, mag Hij Zijn volk dan verdeeld, verscheurd vinden? O, ik weet, Hij heeft het Zelf gevraagd, of, wanneer Hij wéérkomt, „de Zoon des menschen nog geloof zal vinden op de aarde"? Maar dat is voor Zijn Kerk geen vleeschelijk oorkussen, om te gaan rusten op haar gespletenheid, en te zeggen: „Het is nog zoo erg niet; het zal nog veel erger wórden!"

Calvijn heeft reeds in zijn Institutie onderscheid gemaakt tusschen niet-fundamenteele en fundamenteele artikelen in de leer, waarover in Christus' Kerk geen verschil behoort te bestaan. Tegenwoordig zou men dat noemen: „het ondiscutabele" (dat is: hetgeen, waarover geen discussie mogelijk is; hetgeen vast behoort te staan, zal niet geheel de kerk inéénstorten).

Dit betreft heusch niet alleen een belijdenis als: „Christus is Heer der Kerk", want dat kan zoo heel verschillend worden verstaan en uitééngelegd. Typisch komt de nood met name van onze N.H. kerk uit in een ingezonden stuk, geplaatst in het officiëele Weekblad der N.H. kerk van 27 Juli j.1. Ook daar erkenning van het ondiscutabele, zooals: de mensch is zondaar (hóe dat geworden, laat men tusschen vrijzinnig en orthodox voorloopig in het midden), en Jezus Christus Verlosser, enz. Dat het vaak maar woorden zijn, en dat dat „ondiscutabele", naar te vreezen is, veelal slechts met de lippen beleden wordt, blijkt m.i. zoo zonneklaar daaruit, dat bij wisseling van („vrijzinnig") predikant niet alleen een predikant „gehoord" en beroepen wordt, die het „ondiscutabele" verwerpt, maar dat de („vrijzinnige") kerkeraad, „zij het ook ongaarne, toch genoegen nam met den inhoud van het belijden van den tegenwoordigen predikant".

Is dat nu niet een „dominees-geloof" te noemen, zooals een R.K. schrijver in Kath. CultureelTijdschrift van 1 Aug. j.1. (p.-453) den „Gereformeerden" (in kerkelijken zin) toedicht, dat zij „in de practijk des levens toch ook de norm voor hun gedrag vinden in de preek van den dominé".

„Zij zijn werkelijk onze broeders in Christus", aldus dezelfde R.K. schrijver, Th. Steltenpool, in voornoemd artikel. Wat is Rome toch gauw veel vergeten. Dezelfde onmenschelijkheden, die zij opmerkte bij de SS en de Duitsche concentratiekampen (zie art. van Dr. Alb. van de Poel, Kath.-Cult. Tijdschrift van 1 Aug., p. 457 w() heeft Rome — zij het in een vorm, overeenkomstig de Middeleeuwsche practijken — toegepast t.o. het wakkere, koene, stoute en vrome voorgeslacht, dergenen nl., die Rome nü noemt „onze broeders in Christus". In Ons Kerkblad (Jrg. 1, no. 4) heb ik niet geaarzeld, dergelijke uitingen „Roomsch gefleem" te noemen.

Rome is nog niets veranderd. Zij gaat op in afgoderij met een stukje ouwel. Het gevaar van afschaffing van het processieverbod dreigt. Dr. Miskotte heeft terecht geschreven (In de Waagschaal. Jrg. 1, no. 42) over Roomsch „machtsvertoon", en beschuldigt Rome, te lijden aan ..eenheidskolder". Haar sacraments-overschétting is bekend. Rome leert: de sacramenten bevatten de genade. Het ontstelt, wanneer Prof. van der Leeuw in zijn „Balans van Nederland" dé nood der kerk typeert als „haar sacramentsnood" (p. 92). Is het niet half-roomsch, wanneer de Hooggel. schrijver de „diepste nood der kerk" nader omschrijft als volgt: „de essentie (= het wezen) van haar ongeloof is haar gebrek aan bereidheid om te aanvaarden, dat God haar in de wereld heeft gesteld als een stuk herschepping, dat God in den Doop een nieuw fundament legt en den mensch doet wedergeboren worden"! (vetzetting van mij, v. d. H.).

Deze balans is toch wel een weinig onevenwichtig.

Het zou een aparte artikelen-reeks vorderen, om de nood der kerk, zooals deze uitkomt in het strijdrumoer tusschen „synodaal" en „vrijgemaakt" le, tusschen Chr. Geref. kerk en Geref. Gemeenten 2e, te bespreken.

Wenden we ons meer in het bijzonder tot de Herv. kerk en het werk en streven van Gemeenteopbouw. Uit diverse brochures van Prof. Kraemer („De nood der kerk", „De , Nieuwe Koers' in de N.H. Kerk", „De roeping der Kerk") uit het boekske van Ds. E. H. Wieringa „Kerk en werkelijkheid", alsook uit het geschrift „Wat wil Gemeenteopbouw? " (A'dam, W. ten Have, 1946) kunnen we dit streven en werk van nabij leeren kennen.

Voorts zijn er verschillende „contra"brochures" verschenen, zooals van Ds. P. van der Kraan („Enkele bezwaren tegen Gemeente-opbouw"), een „Open Brief" met bezwaren tegen G.-O., van Ds. Is. Voorsteegh, een referaat van Ds. J. P. Buiskool: „Vrijzinnig Orthodox blijve tegenstelling!", en — om niet meer te noemen — een verhandeling van Ouderl. R. den Boer uit Den Haag: „Waar brengt Gemeente-Opbouw ons? " Lezers, die zich dus nader willen oriënteeren inzake vóór en tégen G.-O., kunnen bij de genoemde schrijvers terecht.

Het boekje „De nood der Kerk" ligt nu voor ons. Het bevredigt niet. Het teekent dien nood zeer vaag, en onvolledig. Toch wil het ons inlichten betreffende „de diepste principiëele nood der Kerk" (p. 24). Het hapert aan een „drieëenheid". Let wel, niet de loochening der Drieëenheid Gods acht de Hooggel. Schrijver ondermijning van het bestaan, en ondergraving van de wortels der Kerk. Daarover vindt men in deze brochure niets. In dit verband heeft de Schr. slechts een standje van „belijdeniskramp" (p. 39) uit te deelen. Gevaarlijke ziekte, waaraan al wel velen gestorven zullen zijn. Gelukkig wil Prof. Kr. de kerk ook verlossen van „Belijdenisphobie" (= vrees voor de Belijdenis). Zooals altijd: Prof. Kraemer slaat z'n slagzwaard (des Geestes? , hetwelk is naar Gods Woord!) naar alle kant, maar wat hij wil, is wel niet onduidelijk, maar ongenoegzaam.

De diepste nood der empirische Kerk (we zouden kunnen vertalen: der zichtbare kerk) is z.i., dat de drieëenheid van kennis, schrik en hunkering, „te weinig als een onscheidbare en onafscheidbare eenheid wordt gezien en beleefd' (p., 25). Prof. Kraemer bedoelt: er is te wéinig kennis vén, en schrik vanwége den nood der kerk, èn daarbij hunkering eruit te geraken.

Dit artikel ving aan met een bede. afgestemd op antw. 117 van onze Catechismus. We moeten, om recht te kunnen bidden (en te .hunkeren', om uit b.v. de .nood der kerk' verlost te worden) eerst die „nood en ellendigheid recht en grondig kennen". Helaas is Prof. Kraemer c.s. met de diagnose betreffende de nood der kerk niet waarlijk op het rechte spoor.

Dat komt duidelijk aan den dag, wanneer hij den nood der Kerk nader demonstreert aan drie dingen, n.1. aan „het richtingsprobleem, de belijdenis en de reorganisatie" (p. 25). Het is ook niet anders van hem te verwachten, helaas, wanneer men („De Nieuwe Koers", p. 8) van hem leest, dat hij zich achter „Dr. Gravemeyer's steeds herhaalde uitspraak" plaatst, „dat de deformatie der Kerk in ons vaderland reeds mét de Dordtsche Synode begon".

De bezwaren van ethische, en kwasiconfessioneele zijde tegen „Dordt", en haar „Leerregels" zijn mij niet onbekend. Men stelt het gaarne zoo voor, dat „Dordt" de scholastiek inluidde, en dat men dus tot vóór Dordt terug moet gaan; wie dat niet willen, wie niet verder willen „repristineeren" (= het oude nieuw maken), worden geacht, de kerkelijke klok 3 eeuwen te hebben teruggezet, en te lijden aan „belijdenis-kramp".

Het „richtings-probleem" hoop ik nog apart te bespreken. Het vraagstuk der .„reorganisatie" kan ik laten rusten. We hébben nu een nieuwe Kerkorde in wording. Helaas nog geen „geref. kerk".

Maar die wil men ook niet. Weet ge, wat men wil? Een Christus-belijdende volks-kerk! Een volks-kerk hebben we al. En door opneming van het „Hersteld Verband" en straks door opneming van nog meer groepen en kerkverbanden, zal men probeeren aan de N.H. kerk al-meer het karakter van vólks-kerk te geven. Intusschen moet die volks-kerk dan „Christus-belijdend" wórden („De Nieuwe Koers", p. 40). Dit dunkt mij een innerlijke tegenstrijdigheid. Men dweept nogal met de geschriften van wijlen Dr. J. Koopmans. Maar uit zijn boekje over „De H. Doop" (uit de Serie: „Onze Tijd", nr. 9) had men het verschil tusschen „volk" (ethnos) én „Volk" (laos) kunnen leeren onderscheiden, indien men het nog niet wist (p. 8 v.). Onze volks-kerk is maar niet ziek. Het woord van Dr. Hoedemaker: „samen zijn wij ziek geworden, samen moeten wij gezond worden" („De Nieuwe Koers", p. 26), is hét motto-woord van Gemeente-opbouw en van haar stimulator: Prof. Kraemer. De volkskerk, in geestelijken zin genomen, is als geheel dood. Alleen hét Vólk, dé Kerk (de critiek van: dat is „piëtistisch", ten spijt!) in die volkskerk lééft. We zullen ons hebben te hoeden voor: dat „Volk" = onze groep, onze richtinq. De hypocrieten schuilen overal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wat wil GEMEENTE-OPBOUW?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's