Catechismus-verklaring
LIV
HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.
Vraag 26. Wat gelooft gij met deze woorden Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?
Antwoord: Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die hemel en aarde met al wat erin is uit niet geschapen heeft; die ook door Zijnen eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert, om Zijn Zoons Christus wille mijn God en mijn Vader is: op welken ik alzoo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen, en ook al het kwaad dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt mij ten beste keeren dewijl Hij zulks doen 'kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader.
Nu in Zondag 8 de Heidelberger heeft gehandeld over de heilige drieëenheid Gods, drie Personen, één goddelijk Wezen, dat de drie Personen gemeen hebben, wordt aan de hand van de twaalf artikels het werk der drie Personen nader behandeld in ontroerende schoonheid, uit de volle verzekerdheid des geloofs. Daarvan is ook dit schoone antwoord van Zondag 9 een voortreffelijke proeve.
Het Vadêr-zijn Gods wordt hier belicht in zijn beteekenis voor den christen. Wel zijn alle werken Gods naar buiten driepersoonlijk, maar toch treedt elk der drie Personen op naar de orde der drieëenheid. De Vader is, zoo zagen wij, in alles de eerste. Hij werkt door den Zoon in den Heiligen Geest.
Als gevraagd wordt: wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, dan wordt het geloof verstaan in zijn diepe beteekenis, in zijn zielzaligende en God-verheerlijkende kracht.
De Onderwijzer vraagt het zijn leerling, die het antwoord van Gods levende gemeente geeft, als eenheid begrepen.
Niet de dochteren van Jeruzalem moeten hier het antwoord geven maar de Sulamith. Onze tijd zou zulk een leerboek niet kunnen voortbrengen, omdat de Kerk zoo ingezonken leeft en de kracht des geloofs maar al te zeer wordt gemist.
In den tijd, toen de catechismus werd opgesteld was er een bloeiend geestelijk leven, de brandstapels rookten, tormenten en folteringen om des geloofs wille, verguizing en verachting, vervolging en nood waren het gevolg van dit belijden in het midden van wereld en verwereldlijkte Roomsche Kerk.
Het paulinische: ik weet, Wien ik geloofd heb, werd verstaan. Men was bereid rekenschap te geven van de hope die in hen was. Het leven was als een springende fontein. Ja, ervaren werd door het geloof, dat God Vader is in Jezus Christus Zijn lieven Zoon. Wie dit reformatorisch geestelijk leven kent, vindt zijn geloofsbelijdenis terug in den catechismus. Hij kan er zich in vinden.
Dan vinden wij dit antwoord niet hoog, zoeken het ook niet te verwringen, om aan de klem van de doorzoekende vraag des harten, die erin ligt opgesloten, te ontkomen. Zeker is waar, dat hier het geloof getuigt in volle ontplooiing.
De bloem des geloofs is overgoten met den dauw der genade, is zwaar van dauw, en de kelk buigt naar de zon, die erin wordt weerspiegeld.
Het is noodig, dat wij hierop wijzen. Zoo moeten wij onderzoeken of het antwoord van den leerling ook het onze mag zijn door genade.
Hier is de christen van Zondag 1 aan het woord, die zich het eigendom van Christus weet door het geloof. Wanneer wij hierop nadruk leggen, dan wijzen wij tegelijk alle namaak af. Hoevelen roemen over hun geloof en kennen den Geest des geloofs niet, die de aandacht niet vestigt op het geloof maar op den God des geloofs.
In het geloof leeren wij afzien van onszelven en opzien, ja, inzien in den Heere onzen God. Geloof is gemeenschap, is vertrouwen.
Gelooven in. dus op de verbinding met God wordt nadruk gelegd. Het is niet uit de verte iets waarnemen, maar vlak bij rusten op den Heere. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
Ik geloof in God! Dat is zaligheid, redding in den nood. Gij gelooft, dat er een eenig God is? Gij doet wel... de duivelen gelooven het ook, en zij sidderen!
Maar gelooft gij in God? Dit in is niet slechts in-de-richting-van, zonder God te bereiken, maar het rusten in overgave der ziel in dien óod, van Wien wij gescheiden waren door de zonde. Maar, wij zijn nabij gebracht door het bloed van Christus, de verzoening verkregen hebbende. Het worstelende leven van Romeinen 7 ligt op dit vlak der verzoening, aanvechting en strijd blijven niet uit.
Het is eene dynamische betrekking. eene werkdadige betrekking des geloofs op God. Maar het is hier geen geloofsuitgang naar Christus, doch geloofsleven in Christus.
Ik geloof in God... gelooven in is rusten in, zijne zaligheid smaken in, leven uit, onderhandelen met, spreken tot God, als genadigen verzoenden God in Christus. Ik geloof in God... den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
Gelooven in... dan duikt de zwemmer onder. Dan verliezen wij den grond van onder de voeten, dan zinken wij weg en hebben juist daardoor vasten bodem onder ons; de rots der eeuwen, wiens werk volkomen is.
Ik geloof in God... Doen wij dat waarlijk? Ik vraag niet of wij daarover een zekere theorie hebben maar of wij de zaak kennen en beleven, die erdoor wordt uitgedrukt.
Gelijk de Geest het geloof schept in. onze ziel, onderhoudt Hij het ook, maakt het werkzaam, vereenigt ons erdoor met den Vader en den Zoon.
Ik geloof in God... Dit is het eind van ons zelfvertrouwen, van het handhaven van onszelven tegen God; dit is het loslaten, waardoor wij losgelaten worden.
Het geloof zieltoogt zonder de bediening van den Geest, maar die Geest is uitgestort in het midden van Gods gemeente, leidt haar in de waarheid. Zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods, en die Geest doet roepen, als Geest der aanneming: Abba, Vader.
Zoo zet vraag 26 ons voor het aangezicht van den hart-en nieren-doorzoekenden God. Gelooven wij in God?
Dit geloof is tevens worsteling om, van onszelven ontdaan, aan God genoeg te hebben, daarom spreekt ook het antwoord vanuit en in die werkelijkheid.
Daarom is het antwoord niet hoog, maar juist wordt het gegeven in de diepste diepte van het onszelf-verliezen-enverloren-hebben. Anders kan er geen sprake zijn van dit mijn God en Vader in Christus, het niet twijfelen aan zijne trouw. De echtheid van het geloof moet ook hier blijken uit deze vruchten. Wanneer wij onszelf staande zoeken te houden, twijfelen wij, wantrouwen wij den Heere, geven wij ons niet over. In die worsteling des geloofs braken wij stuk, gaan ten onder, wordt door den Geest, die werkt met het bloed van Christus, onze vijandschap verslagen, worden wij uitgetrokken uit onszelven en overgegeven aan den levenden God.
Wij worden overgeleid uit onszelven in den Heere. Gij moet dus niet denken, dat hier een koele uitspraak des verstands is, maar een getuigenis des harten, waarin wij het onderspit delven met onszelven. Ik geloof in God... wonder van genade, van vrij ontfermen. Ik ben het nooit van plan geweest, ik heb mij er tegen verzet, want ik wilde mijns zelfs blijven en... ja, dan uit de verte over genade spreken. Maar dat ging niet, God is ons te sterk geweest en heeft overmocht, en overmag.
De geloof in God.. Dat is mijn dood en mijn leven tegelijk.
Het is wel zeer eenvoudig om zalig te worden, als het waarlijk onmogelijk is. Ik geloof in God... dat is mijn ondergang èn mijn opkomst tevens. Daarom, als wij gelooven, waarlijk gelooven worden wij gedood innerlijk. Het is er dus wel ver vandaan, dat dit getuigenis het vleesch met rust zou laten, het is een catastrophe onzer ziel. Wij sidderen eronder, verheugen ons erin...
Ik geloof in God... dat zegt: ik heb niets meer om op te steunen, ik heb niets meer om in te roemen, ik ga eraan, ben eraan, en... daarom ben ik behouden: In God is al mijn heil, mijn eer; Ik ben gebroken en geheeld, verloren en gevonden.
Is het nu duidelijk? Voor het verstand zeker niet
De werkelijkheid des geloofs is bovennatuurlijk, boven-redelijk tevens.
O, dat verdoemelijke ongeloof... het geloof is eenvoudig, het ongeloof zeer gecompliceerd. Het is duidelijk, dat hier de doodsteek wordt gegeven aan al dat eigengemaakte geloof, dat niets anders is dan een werking van eigen verdorven hart, bespiegeling van eigen verduisterd verstand, zonder gemeenschap met God, zonder vernietiging van eigen bestaan en wijsheid.
Ik geloof in God... Zie, dat is een wonder van genade! Dit is in tegenstelling met mijn verdorven bestaan, dat in ongeloof en vijandschap is afgekeerd van God.
Hier is de kracht der genade, de schittering van het werk van Christus door den Geest; de Geest, die uitgaat van Vader en Zoon en mij in verband zet met beiden
Het antwoord spreekt nu allereerst over het Vaderschap Gods. Na alles wat wij daarover in Zondag 8 hebben gezegd, mogen wij hier beknopt zijn.
De catechismus gaat door de Wezenstriniteit heen over tot de openbaringstriniteit. Luister maar: dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niet geschapen heeft-... om Zijns Zoons Christus wille, mijn God en m'ijn Vader zij...
Het Vaderschap Gods van den Zoon wordt verbonden met het kindschap Gods der geloovigen. Hier is dus de verbinding van immanent, inblijvend, Vaderschap en uitgaand Vaderschap door de schepping en herschepping heen.
Zoo ligt het ook in de Schrift verbonden. In Zondag 8 hebben wij de inblijvende daden Gods nagegaan, maar er toch telkens op gewezen, dat zij verweven liggen in de openbaring met de verlossing. Wij hebben nu den samenhang in vraag 26. De eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus... Dan spreekt dus het antwoord van den Zoon in het vleesch; het vleeschgeworden-Woord, God geopenbaard in het vleesch. In Ephese 3 vers 14 en 15 lezen wij: Om deze oorzaak buig ik mijne knieën tot den Vader onzes Heeren Jezus Christus, uit Welken al het geslacht in de hemelen en op aarde genaamd wordt.
Alle vaderschap is uit Hem. God is Vader, de bron van alles en uit Hem komt op alles wat in den hemel en op de aarde is. Hij drukt aan alle dingen het wezen in, Hij is de Fontein aller goeden. In God is het archetype, het oorspronkelijk vaderschap.
Wij zagen, hoe het vaderschap onder menschen in allerlei opzicht gebrekkig is. Hoe daarbij de moeder noodig is en het kind buiten eigen wezen komt te staan, zoowel van vader als moeder; een derde, maar met eigen natuur, niet slechts een ander persoon, maar een andere wezenheid.
De eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus.
Dit woord eeuwig wijst er dus op, dat het Vaderschap van den eersten Persoon in het Wezen Gods geen begin kent. Het leven des Vaders draagt in zich den drang tot mededeeling des levens, tot zelf-mededeeling. Hij is de springader des levens, en de eeuwigheid van het Vaderschap brengt de eeuwigheid van het Zoonschap mee.
Uit den Vadernaam nu leidt de catechismus drieërlei af. Het eeuwig Zoonschap van den tweeden Persoon; het kindschap der geloovigen en de schepping.
Vader zijn is de wortel der dingen te wezen, uitgangspunt en begin. De catechismus spreekt over de diepste diepte van het Vaderschap in de generatie van den Zoon, maar blijft daarbij niet staan. Hier wordt dit in aansluiting aan Zondag 8 als overgang tot de schepping, tot de werken Gods naar buiten, gezegd."
En het wordt gezegd tot en van de Kerk Gods, die dezen Vader noemt: de Vader van onzen Heere Jezus Christus. Jezus is de Zone Gods in het vleesch. Gelooft gij niet, zeide Jezus tot Filippus, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is? In dezen Zoon, is het Vaderschap uitgeput. Deze generatie is volgens de Schrift natuurlijk. De Vader deelt zijn natuur mede, en daarom heet de tweede Persoon juist de Zoon.
Deze generatie is noodzakelijk, want anders was de Vader geen Vader, krachtens zijn bestaanswijze in het goddelijke Wezen.
Deze generatie is logisch, omdat de Vader Zichzelf, zoo is opgemerkt, objectiveert met de absolute bewustheid in den Zoon, die de Schrift noemt de Logos, het Woord, de goddelijke rede.
Deze generatie is geestelijk, want de Vader deelt Zijn geestelijke natuur mede.
Deze generatie is eeuwig en adaequaat, volkomen, en zij is "in wezen onderscheiden van creatie, schepping.
De eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus.
De onderwijzer zet alles in soterio/ogisch, in verlossingslicht. Het Woord is vleesch gewórden. Wat waar is van den Zoon is ook waarachtig van den Christus.
Te belijden: ik geloof in God den Vader, houdt dus allereerst in: dat ik van alle schepsel afziende, de diepste oorzaak, alle uitgangspunt vind in mijn God, dien ik in Christus ken als mijn God. Sluit in, dat ik met alle schepselen in de diepste en meest volstrekte afhankelijkheid van den Heere besta. Dat er geen oorzaak in mij is te vinden waarom ik besta, evenmin als waarom God naar mij omzag. En ten slotte sluit deze belijdenis in, dat Hem ons gansche bestaan toekomt.
Zoo komen wij van de algemeene gedachte van het Vaderschap tot de goddelijke huishouding, letten op de gevolgen voor de schepping en herschepping, voortvloeiende uit dit Vader-zijn van den eersten Persoon. Wij moeten de verhoudingen in schepping en verlossing leeren zien in het licht dezer betrekking van Vader, Zoon en Heilige Geest. In deze vraag dan zeer bepaald zien vanuit het Vaderschap van den eersten Persoon. De schepping en de verlossing is uit den Vader, door den Zoon, in den Heiligen Geest. Hier is eene Zalige verborgenheid, die rijke vruchten biedt voor het leven des geloofs.
De Vader is in alles de eerste, krachtens dit volstrekte Vaderschap. Maar wij moeten wel verstaan, dat wij hier te doen hebben met de openbaring van het Vaderschap, en niet zooals bij den Zoon in de generatie met het mededeelen van het Wezen.
Dit Vader-zijn brengt dus gevolgen met zich voor alle werken Gods naar buiten. Wij mogen terug gaan tot de stilte der eeuwigheid.
In den vrederaad is de Vader de eerste, omdat Hij de Vader is. Gij weet toch wat onder den raad des vredes wordt verstaan? De onderhandeling, het pact tusschen Vader en Zoon inzake de verlossing. Deze vrederaad wordt toegeschreven aan den Vader, aan zijn veelvuldige wijsheid naar het eeuwig voornemen dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus onzen Heere (Eph. 3 : 10).
Naar het voornémen der eeuwen, dat is het vastgestelde plan Gods, dat de eeuwen omspant. Zijn eeuwig raadsbesluit over alle eeuwen met haar gang en inhoud en einde, hetwelk Hij gemaakt heeft. De Vader heeft dit alles ontworpen en is de wortel der verwezenlijking tevens. Dat voornemen heeft de Vader gemaakt in Christus Jezus. In Hem heeft dit alles zijn samenhang en einddoel.
Zoo ligt er ook in opgesloten wat het brengt voor de geloovigen.
De Vader is de eerste in de verkiezing. Vader, zij waren Uwe, .doch Gij hebt ze Mij gegeven (Joh. 17:6). Denk ook aan het woord van den apostel: itverkoren in Hem van voor de grondlegging der wereld.
De Vader. neemt het initiatief, is de Eerste.
In het genadeverbond is het niet anders. De Vader heeft een eeuwig verbond der genade opgericht in Christus als de Middelaar des verbonds.
Wanneer het Woord vleesch wordt geldt: Maar, wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw.
En, alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft. De Vader doet in de uitvoering van de verlossing de zonde op Hem aanloopen, verbrijzeld den Messias, doet Zijn zwaard tegen Hem ontwaken. De Vader eischt Zijn bloed. De drinkbeker, dien de Vader mij te drinken geeft, zou ik dien niet drinken?
Zoo is de Vader in alles de eerste, naar de orde der drie Personen.
En als de dag der opstanding daar is wekt de Vader zijn heilig kind Jezus op uit de dooden. Keert Hij weder in de heerlijkheid, die Hij bij den Vader had eer de wereld was, dan neemt de Vader Hem op. De Vader kroont Hem met eèr en heerlijkheid en doet Hem zitten in Zijnen troon. Zet alle dingen onder Zijne voeten. Legt het Boek met zijn zeven zegelen in Zijne hand, en stelt Hem tot Rechter van levenden en dooden. Hij geeft Hem macht, zonder Zelf macht te verliezen.
Hij geeft den Heiligen Geest. En overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept; Abba Vader (Gal. 4:6).
De Vader roept een volk tot de gemeenschap Zijns Zoons. Niemand komt tot den Zoon, tenzij de Vader hem trekke. Zoo wie het dan van den Vader geleerd en gehoord heeft, zegt Jezus, die zal tot Mij komen.
In het voorbijgaan merken wij op, dat het toeloopen tot Jezus zonder den Vader in zijn trekken te kennen, zelfbedrog is. Tenslotte gaat het ook in den weg der zaligheid om de drieëenheid. De orde des heils wordt door de orde der drie Peri v z d o sonen bepaald en beheerscht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 1946
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 1946
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's