Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

LV

Zondag 9 vraag 26

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Het Vaderschap in de schepping.

Het antwoord vervolgt: die hemel en aarde met al wat erin is, uit niet geschapen heeft, die ook nog dezelve door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid onderhoudt en regeert...

De catechismus verbindt dus met het Vaderschap van den Eersten Persoon de generatie van den Zoon, maar ook den raad Gods en de schepping. Dit is geen willekeur, want inderdaad behoort tot het Vaderschap óók die raad en de schepping. De Vader is in alles de eerste in orde en besluit.

Dus de schepping, om daarmede voort te gaan, wordt allereerst den Vader toegekend, ook al weten wij uit de Schrift, dat Hij schept door den Zoon, in den Heiligen Geest. Maar van den Vader gaat de schepping uit, Hij is in alles de eerste, ook in de uitgaande daden Gods. De schepping nu is een werkelijkheid, die niet God Zelf is, maar onderscheiden van Zijn Wezen, een eigen bestaan heeft, wel niet onafhankelijk van God, maar dan toch eigen wezenheid bezit. God Zelf was van eeuiwgheid, maar hemel en aarde zijn er niet altijd geweest, hoewel zij van eeuwigheid in Gods gedachten bestonden als zullende in het aanzijn worden geroepen met den tijd. Want met de schepping zijn ruimte en tijd gegeven.

Vragen als: waar was dan God eer Hij de wereld schiep? gaan uit van menschelijk denken, dat de grenzen overschreidt en den tijd wil overbrengen op de eeuwigheid, en bovendien uitgaat yan een gedachte, die juist met zijn Wezen in strijd is, als zou Hij aan ruimte zijn gebonden en door ruimte worden bepaald, zooals wij menschen. Deze vraag ligt boven en buiten ons kenvermogen, wij kunnen niet goddelijk denken.

Ook de vraag: wat deed God eer Hij de wereld schiep betaamt ons niet. Augustinus houdt over deze vraag een schoone monoloog en eindigt in aanbidding, zonder de vraag op te lossen. Hij kende reeds het antwoord, dat Luther eeuwen later zou geven: God maakte roeden gereed, eer Hij de wereld schiep, om zulke wijsneuzen af te straffen. De heidenen gaven in hun mythologie ook kosmogeniën voorstellingen van de schepping, waarin sage en mythe zijn vermengd. De sage heeft een historisch-traditioneele kern, de mythe is louter verdichting. De schepping uit het niet kenden zij niet, al was er natuurlijk vanuit de bijzondere openbaring overlevering over de schepping. Deze was echter geheel vervormd en tot onkenbaar toe opgegaan in de mythe, de religieusgekleurde-verdichting.

De Kerk leert tot op den huidigen dag, en wij gelooven dit ook, dat de Schrift geen sagen en mythen geeft over de schepping maar werkelijke historie.

De lezers weten wel hoe weinigen van deze Schriftopvatting nog uitgaan.

De schepping nu is eene vrijmachtige daad Gods. Vrijmachtig, want Hij is niet gedwongen of bepaald door iets of iemand buiten Hem. Het was Gods welbehagen deze wereld te scheppen, door een daad van zijn almachtigen wil in het aanzijn te roepen, en haar, door den zondeval heen, te onderhouden en te leiden naar Zijn Raad, tot hare bestemming in den nieuwen hemel en de nieuwe aarde. Zoo zijn schepping en voorzienigheid niet gescheiden.

Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.

Voor den Heere onzen God is dit niet onmogelijk eene wereld op te roepen uit het niet. Enkel door een daad van Zijn almachtigen wil: te zeggen: het zij er, en de schepping is er. Wij kunnen niet scheppen, maar alleen maken uit hetgeen voorhanden is. God roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. Hij spreekt en het is er, gebiedt en het staat er.

Het woord scheppen wordt ook wel in ander verband gebruikt in de Schrift. Zoo lezen wij Jeremia 31 : 22: oe lang zult gij u onttrekken, gij afkeerige dochter, want de Heere heeft wat nieuws op de aarde geschapen; de vrouw zal den man omvangen. En dit andere woord: aar, indien de Heere wat nieuws zal scheppen en het aardrijk zijnen mond zal opendoen en verslinden ze met alles wat het hunne is, en zij levend ter helle zullen nedervaren, alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen den Heere getergd hebben (Num. 16:30).

En David bidt in Psalm 51: schep mij een rein hart o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.

De apostel Paulus schrijft van Gods gemeente: want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken.

Het woord scheppen, zooals het hier voorkomt wil dus zeggen: voortbrengen door de daad van een almachtigen wil. Hij roept de dingen die niet zijn alsof zij waren. Diep eenvoudig vangt Genesis 1 aan: In den beginne schiep God den hemel en de aarde. De schepping dankt haar aanvang en bestaan aan den scheppenden God, die haar draagt en onderhoudt door zijn alvermogen. In den beginne, dat wil zeggen: met de scheppende daad Gods nemen tijd en ruimte een aanvang. De wereld bestaat in de vormen van ruimte en tijd; dat behoort bij het schepsel zijn. God bestaat zonder ruimte en is Zijne eeuwigheid.

Scheppen wordt ook wel in het algemeen gebruikt voor Gods machtsbetoon. God schept den wind (Amos 4:3). Hij schept de vrucht der lippen, om niet meer te noemen. Het woord scheppen heft ons op tot den Schepper, tot den levenden, alvermogenden God des hemels en der aarde, die ondoorgrondelijk is van raad en machtig van daad. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzoo, dat de dingen die gezien worden niet geworden zijn uit dingen die gezien worden. De schepping is dus een geloofszaak, geen zaak waarvoor redelijk bewijs is te leveren. Wanneer de materialist zegt, dat de wereld niet geschapen is, maar altijd heeft bestaan is dat ook een zeker geloof, dat naar de Schrift ongeloof is.

Het geloof betrekt zich op Gods openbaring in de Heilige Schrift. Want, als God niet had geopenbaard hoe deze schepping tot aanzijn kwam, zouden wij het niet kunnen weten. Uit de schepping zelf kan het niet worden afgeleid voor de rede, maar het geloof ziet in die schepping de teekenen van Gods wijsheid en almacht. En die wereld, die wij kunnen zien, deze stoffelijke wereld is niet voortgebracht uit geziene dingen, die er reeds waren. Neen, God riep de schepping op terwijl er niets geschapens, creatuurlijks, was.

Hemel en aarde omvatten het heelal. In Genesis 1 wordt onder den hemel verstaan de derde hemel, de woonplaats Gods. De Heere God schiep tegelijk met de aarde wolken en sterrenhemel, een plaats waar zijn luister zich het rijkst openbaart. In dien hemel concentreerde Hij zijn geopenbaarde majesteit. Daarom zeggen wij, dat de hemel Gods troon is en de aarde de voetbank zijner voeten.

Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Zou voor den Heere iets te wonderlijk zijn? Hij is het, die daar zit boven den kloot der aarde, en de inwoners der wereld zijn voor Hem als sprinkhanen. De volken zijn bij Hem geacht als een druppel aan den emmer en een stofje aan de weegschaal. Zoo is Hij in eeuwige onvergankelijke majesteit verheven boven de schepping en er toch in-wonend door Zijn Geest, die het gelaat des aardrijks vernieuwt.

In dien derden hemel, de hemel der hemelen, werden aanstonds geschapen de engelen. Duizend maal duizend dienden Hem en tienduizend maal tien duizend stonden voor Hem. In den Kerstnacht was daar met den engel een menigte des hemelschen heirlegers. Na de schepping der engelen volgde die der zichtbare wereld met de diepe hemelspheren. Hij schiep den orion en het zevengesternte, formeerde den melkweg, en de millioenen sterren, naar de grootheid van zijn vermogen.

De stof werd in een oogenblik geschapen en de scheppende ordening volgde in zes dagen.

Ten slotte schiep God den mensch naar zijn beeld en gelijkenis. Hij gaf de aarde den menschenkinderen om daarop te wonen. Ik ben de Heere, die alles doet, , die den hemel uitbreidt: Ik alleen en die de aarde uitspan door Mijzelven (Jez. 44).

Hij hangt de wereld aan een niet en grondt haar op hare grondvesten. Hij houdt ze vast. Dit groote heelal geeft Hij zijne vaste orde en beweging. Maar niet

los van God den Heere, doch door Hem gedragen en geleid in al zijn deelen, als één groot geheel. Hoe groot zijn Heere, Uwe werken. Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt, het aardrijk is vol van Uwe goederen.

Het doel der schepping is de verheerlijking Gods. Hij schiep alles om Zijns zelfs wille. Een ander doel kan er niet zijn, omdat de Heere God is.

De Schepper der aarde wordt noch moede noch mat en er is geen doorgronding van zijn verstand. Hij is de Hooge en de Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is. Hij woont onder de lofzangen Israëls. Hij formeert zich een volk, dat bewust Hem groot maakt en in het geloof Hem aanbidt om de werken Zijner handen. Wij handelen hier niet over het scheppingsverhaal, maar bepalen ons tot het antwoord van onzen Heidelberger. Deze spreekt over de schepping in verband met het credo-artikel: Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.

De catechismus spreekt bij het Vaderschap Gods ook van zijn eeuwigen raad. Die ook door zijnen eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert...

God neemt geen besluiten van oogenblik tot oogenblik, maar gelijk de schepping van eeuwigheid was in Gods gedachten, zoo is het verloop van het scheppingsleven door Hem eveneens van eeuwigheid bepaald. In dien eeuwigen raad Gods ligt het gansche wereldverloop met al wat in die wereld is en leeft, vast. En naar dien Raad handelt God de Heere. Wij kunnen het ook zóó zeggen: het gansche wereldverloop met zijn geschiedenis van menschen, opkomst en ondergang van rijken, leven en sterven, lotgevallen van den enkeling, zonde en ellende, staat eeuwig present voor God.

Gods willen van de schepping is een eeuwig willen. Dit is Gods raad en welbehagen. Wij spreken met de Schrift over Gods raad, welbehagen, besluit, bestel, wil, wet, en die kunnen niet gebroken of veranderd worden. God kent de schepping niet omdat en voorzoover zij er is, maar zij is en is er zóó omdat Hij haar kent.

We mogen niet denken, dat God een ontwerp maakte op zeker oogenblik en dat nu ging uitvoeren, want dan brengen wij onzen tijd over op Gods eeuwigheid. En eeuwig kunnen wij ons niet denken, omdat wij schepselen zijn in den tijd. De Schrift openbaart ons dien raad Gods niet als iets, dat wij redelijk kunnen in denken, maar als zaak, die wij hebben te gelooven.

Het zijn en-zoo-zijn der schepselen is door God bepaald. Het wereldverloop is niet willekeurig, maar naar Gods gemaakt bestek. Alle dingen zijn geschapen naar vaste orde en die orde legde de schepper in de dingen in, en onderhoudt ze in die orde, waarin Hij ze schiep. Alles komt op uit den eeuwigheidsraad des Almachtigen.

Heere, zoo belijdt de Psalmdichter, in alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar uw gebod is zeer wijd.

In Gods schepping schittert Gods eeuwige wijsheid en verkiezing. Hij schiep alles naar zijn aard. Dat wil zeggen, naar het gemaakte bestel van dien aard van elk schepsel. In en na de uitvoerng zijner werken houdt God Zich aan Zijn raad, zijn eeuwg voornemen. In dien raad ligt alles ingeweven even onoverzienbaar rijk als de werkelijkheid zelve, met oorzaken en gevolgen, verbanden en gebondenheden.

Het gansche wereldbestel was van eeuwigheid voor Gods aangezicht in zijn goddelijk denken. En nu behoort het initiatief tot dit wereldbeeld bij het Vader-zijn van den eersten Persoon. Van Hem gaat alle aanvang uit. Zoo bedoelt het hier de catechismus. Het is allerminst de bedoeling om den Zoon en den Geest uit te sluiten. Maar, omdat het hier gaat over het Vaderschap, worden de Zoon en de Geest niet genoemd. Uit het antwoord van den Heidelberger blijkt overvloedig, dat bij het spreken over den Vader telkens wordt teruggegrepen op het ééne Wezen Gods.

En zoo worden de Zoon en de Geest vanzelf inbegrepen bij het werk der schepping en het spreken over den raad Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 oktober 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 oktober 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's