Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

LIX

Zondag 10 vraag 27-28

HET ANDERE DEEL

Van des menschen verlossing.

Vraag 27: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?

Antwoord: De almachtige en alomtegenwoordige kracht God. door welke Hij hemel en aarce, mitsgader alle schepselen, gelijk als mee zijne hand nog onderhoudt, en alzoo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vrtchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijne vaderlijke hand ons toekomen.

Hebben wij gehandeld over de schepping, en gesproken van het kindschap en het Vaderschap Gods, thans gaan wij over, met den Heidelberger, te handelen over de toorzienigheid Gods, die rijken troost biedt voor de Kerk des Heeren. In dat licht toch laat de catechismus ons die voorzienigheid lien. God, de Heere, heeft alle di»gen geschapen. Hemel en aarde, de ze-en alles wat daarin is, de engelen en penschen. De mug en den arend, die klapwiekend ten hemel stijgt.

Hoe groot zijn Heere, uwe werken, Gij nebt ze alle met wijsheid gemaakt, het aardrijk is vol van Uwe goederen.

Over de schepping zegt ons leerboek en belijdenisgeschrift weinig. Dit heeft zeker hierin zijn oorzaak, dat rif» IPPT Hpr schepping in den reformatietijd niet in discussie was. Heden is dit anders. Velen zijn de evolutieleer toegedaan en nemen een eeuwige ontwikkeling aan, willen van de schepping niet weten.

Het materialisme verwerpt de leer der schepping en het pantheïsme laat God en wereld in elkaar vervloeien. Wij weten, dat de leer der schepping geen redebewijs kent, en óók, dat uit die schepping zelf haar oorsprong niet kan worden afgeleid. Dit moeten wij ook nooit beproeven, maar ons stellen op het standpunt des geloofs: door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods toebereid is, alzóó, dat de dingen die gezien worden niet geworden zijn uit geziene dingen.

Door het woord des Heeren zijn de hemelen van overlang gemaakt. Hij deed de aarde op hare grondvesten nederzinken en hing de wereld aan een niet.

God riep de schepping op uit het niet en houdt haar uit het niet. Dit is de onderhouding. Zoo zien wij des Vaders kracht, hand en hart. Wanneer wij iets maken, staat het buiten ons niet alleen, maar wij zetten het neer, los van ons, bekijken het nog eens en leveren het product af. Wij maken, maar scheppen niet.

Het gemaakte wordt door ons niet gedragen en in zijn wezen onderhouden, maar heeft bestand huiten ons. Zoo is het met Gods schepping niet. Hij riep haar op door een daad van Zijn almachtigen wil, en hield haar in het holle Zijner hand.

Neen, in ieder deel der schepping woont Hij in; draagt haar in al haar deelen, tot in de kleinste stofjes. Toen Hij hemel en aarde geschapen had, zag hij Zijn werk met welgevallen en rustte van al hetgeen Hij gemaakt had.

Hij schiep echter om te volmaken. De schepping moet een proces doorloopen waarin de Heere God Zijn hand heeft en alles leidt. De Heere houdt de hand aan Zijn werk. Als God het heelal formeert is er geen plaats waar Hij dat kan neerzetten. Laat Hij het los, zoo zinkt het alles in het niet terug. Alle oogenblik moet Hij haar vasthouden en dragen, haar houdende in wezen, haar houdende uit het niet. Hebt gij hierover wel eens nagedacht? Indenken kunnen wij het niet. Maar deze waarheid stelt ons voor de grootheid en heerlijkheid Gods. Hij draagt alle dingen door het woord Zijner kracht en... de Schepper van de einden der aarde wordt noch moede, noch mat. Er is geen doorgronding van zijn verstand. Hoe nietig en klein, hoe onvermogend is dan het schepsel, en hoe alvermogend de Schepper. Wie zijn wij, dat wij tegen Hem opstaan, Hem zijn hoog gezag betwisten! Wij staan tegenover Hem als een stoppel tegenover het vuur. En dan in alle vezelen van ons bestaan door Hem gedragen en onderhouden?

Vreest den Heere en dient Zijn majesteit, juicht bevend op het gezicht van Zijn vermogen. Dit groote heelal, met zijn oneindige ruimten en diepten, zijn ontelbare schepselen is toch voor den Heere onzen God, als een nietig ding. Het kost Hem geen inspanning alles te overzien en alomtegenwoordig alles te dragen en te onderhouden. Wie zou niet voor zijne grootheid bukken! Hoe dwaas is onze opstand tegen hem, in wiens hand onze adem is en bij wien al onze paden zijn.

De volkeren zijn als een druppel aan een emmer, als een stofje aan de weegschaal. Hij werpt de eilanden heen als dun stof. Hij is het, die daar zit boven den kloot der aarde, en de inwoners der wereld zijn voor hem als sprinkhanen! En toch is Hij niet verre van een iegelijk van ons. In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij. Zóó hoog verheven en toch zóó dicht bij! En dan, ja, en dan als wij Hem vreezen, Hij woont in het hart der verslagenen en richt op de nedergebogenen.

Ik en de Vader zullen komen en woning bij u maken.

Om te duizelen. Laten wij met Mozes, toen de heerlijkheid des Heeren aan hem voorbij trok en Hij zijn naam uitriep, ons haasten neer te vallen in aanbidding.

De voorzienigheid Gods. En dan van dien God, die in Christus de Vader is Zijner kinderen, die Zijnen Eenige overgaf in den dood om met hen verzoend te zijn. Hoe dicht naderen wij nu tot den Eeuwige! Ik ben bij u en Ik zal u aanzien.

Neen, wij zijn ons als schepselen die nabijheid maar zeer ten deele bewust en toch is die nabijheid er, want anders waren wij er niet meer. Als Hij ons loslaat uit Zijne hand, zinken wij terug in het niet. Nu echter worden wij niet slechts gedragen door Zijn hand, gelijk alle schepselen, maar staan in die handpalmen gegraveerd. Hij kent en aanschouwt ons in den Zoon des welbehagens. Dat is ons leven, niet slechts ons bestaan.

Stel u voor een afgewerkt uurwerk, dat opgewonden is. Nu loopt het, door de drijfkracht van de veer, en de kleine raderen grijpen in elkaar op kunstige wijze. Het loopt. Maar zóó is het met de schepping niet. Ook die veer met zijn spankracht wordt door God in zijn bestaan en spankracht onderhouden. In alle deelen der schepping woont God in door den Heiligen Geest, - die elk grassprietje onderhoudt en doet leven. Dit is de schriftuurlijke beschouwing van het scheppingsleven en scheppings-zijn. Calvijn waagde de uitdrukking: ik beken, dat dit godvruchtig kan worden gezegd: dat de natuur God is. Zeker bedoelde hij dit niet in pantheïstischen zin, maar wilde er door uitdrukken die inwoning des Heeren, die allernauwste verbinding van Schepper en schepsel.

Zij allen wachten op U en Gij geeft hun hunne spijze te zijner tijd. Uw goedheid is verspreid op al uwe werken. Als het vogeltje zijn vlerken uitslaat is het met kracht die God verleent; als de leeuw brult en het woud doet beven, is dit door de kracht des Heeren.

Daarom werd van ouds de onderhouding genoemd de voortgaande schepping. Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook, sprak de Heere Jezus, die als het Woord, dat bij God was van eeuwigheid en zelf God is, mede alle dingen schiep en onderhoudt. Toch is 't dat vogeltje, dat kracht ontvangt en zich beweegt. Het vogeltje is niet God Zelf of een deel van God. God vloeit in met Zijne kracht in alle bewegingen en handelingen der schepselen. In deze geschapen orde, die een eigen bestaan heeft, hoewel geen onafhankelijk bestaan, beweegt God alle dingen door Zijn kracht, zelf door niemand of niets bewogen.

Deze invloeiïng met Zijn kracht noemen wij de medewerking Gods.

En al verder, geen blind noodlot is hier aan het werk, maar de Heere leidt alles naar Zijn wil en welbehagen. Hij voert deze schepping, met alle schepselen, naar het Hem van eeuwigheid bekende en gewilde doel. Al in wezen-houdende en invloeiende leidt Hij alle dingen tot hun bestemming, dit is de-regeering Gods. Zoo kunnen wij dan de voorzienigheid onderscheiden in onderhouding, medewerking èn regeering. In die drie zoeken wij samen te vatten het groote werk der voorzienigheid. En zooals wij zullen zien, worden die drie weer onderscheiden naar den aard der schepselen.

Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?

Gij, mijn leerling, gij mijn lezer? Ik verwacht van u het antwoord van den waren christen, levend bij en uit het Woord Gods. Een persoonlijk antwoord wordt

gevraagd. Het is goed. dat gij het antwoord van den Catechismus van buiten leert, maar noodzakelijk tevens, dat gij den inhoud kent in het geloof des harten. Want anders zijt gij in theorie wel rechtzinnig maar uw zinnen zijn toch niet recht, maar verdraaid en verkeerd; niet gericht op den Heere God, maar op het schepsel. Zoo zoudt ge met een rechtzinnige belijdenis verloren gaan. En gij weet wel. die den weg geweten en niet bewandeld hebben zullen met vele slagen geslagen wordeh. Dit antwoord op de vraag: wat gelooft gij van de voorzienigheid Gods, is weer diep religieus, zonder franje van het vrome vleesch, maar getuigenis van het levende en welverzekerde geloof. Daarom is het niet alleen een belijdenis, maar tevens norm voor anderen. Het is een thermometer waarmee gij uw geestelijke temperatuur kunt bepalen.

Wat nu het woord voorzienigheid aangaat, dit komt niet in den Bijbel voor, zooals trouwens met vele woorden, die wij in de geloofsleer gebruiken, het geval is. Het dichtst bij dit woord komt de uitdrukking van vader Abraham tot zijn zoon Izaak, dien hij ging offeren op een der bergen, de Heere zal Zich een lam ten brandoffer voorzien mijn zoon. En dit andere woord uit Hebreën 11: Alzoo God wat beters over ons voorzien had.

Het woord wijst dus niet op vooruitzien, maar voorzien in den zin van zorgenvoor. Onder de voorwetenschap Gods verstaan wij, dat de Heere God van eeuwigheid alle dingen weet door ze alzóó te bepalen. Die voorwetenschap Gods wordt niet afgeleid uit de dingen, die eenmaal zullen zijn, maar de dingen komen er zooals God ze in Zijne voorkennis, eene bepalende kennis, heeft gekend. Gode zijn al Zijne werken van eeuwigheid bekend.

Deze voorwetenschap Gods is dus geen ontleende, maar bepalende kennis. De Remonstranten leerden, dat God de menschen zag van eeuwigheid zooals zij zouden zijn, en dus kennis nam van tevoren, wat eenmaal zou zijn. Daarmee houdt God op God te zijn. En redelijk is het eene absurditeit, dwaasheid, om te leeren, dat het te scheppen schepsel inhoud zou kunnen verkenen aan het denken Gods. Dit is de dingen omkeeren. Gij weet wel, dat de Remonstranten spraken van een voorgezien geloof, en op grond daarvan verkoor God degenen, wier geloof Hij tevoren zag. Het is klaar als de dag, dat daarmee niet is verklaard waarom die bepaalde menschen zouden gelooven en anderen niet. Maar genoeg hierover in dit verband. Voorwetenschap en voorverordineering kunnen en mogen niet worden gescheiden. De voorwetenschap Gods is dus geen bloote voorwetenschap, maar de kennis van den Eeuwige van alle dingen, die zeker zullen gebeuren, omdat Hij ze aldus heeft bepaald.

Maar, nu gaat het over de voorzienigheid Gods, die ons stelt in de schepping en waardoor de voorwetenschap wordt verwezenlijkt. De voorzienigheid Gods is een daad, activiteit in het leven der schepping. Zooals wij zagen, te onderscheiden in onderhouding, medewerking en regeering.

Laat ik. alvorens verder te gaan met de uiteenzetting dezer drie componenten, u eerst teekenen het bijbelsche beeld der voorzienigheid, dat geen dogmatische uiteenzettingen of beschouwingen geeft, maar ons stelt temidden van de alwerkzaamheid Gods, en den rijkdom laat zien van die voorzienigheid.

Dit mogen wij niet veronachtzamen. Anders verengen wij hetgeen in de voorzienigheid Gods aan de orde is, verarmen ook het geloofsleven van Gods gemeente.

Laat ik beginnen met hetgeen Psalm 33 ons leert:

De Heere schouwt uit den hemel en ziet alle menschenkinderen.

Hij ziet uit van Zijne vaste woonplaats op alle inwoners der aarde.

Hij formeert hun aller hart; ' Hij let op al hunne werken.

De voorzienigheid is de voortdurende zorg, controle en leiding van al Gods werken. Hij geeft zijn schepping niet uit handen.

Hij laat haar niet los en is er voortdurend mee bezig. Zijne voorzienigheid is een, de gansche schepping in haar deelen, onderdeden en eenheid omvattende werkzaamheid Gods. Gelijk Hij al de nooden Zijner kinderen vervult tot heerlijkheid, geeft Hij ook den raven hunnen kost. doet het gras uitspruiten op de bergen, en bedekt de dalen met kudden.

Deze voorzienigheid wordt in een veelheid van goddelijke werken uitgeoefend. In het bewaren van het heelal en den loop der natuur. Voortaan alle de dagen der aarde zullen zaaiïng en oogst, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden (Gen. 8:22).

Zij wordt openbaar in het beteugelen en besturen der elementen.

Die den regen geeft op de aarde, en water zendt op de straten (Job. 5 : 10).

De stem des Heeren doet de bergen beven en de hinden jongen werpen.

Het bewaren zijner schepselen ligt erin besloten.

Worden niet twee muschjes voor één penningske verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader; en col - , de haren uws hoofds zijn alle geteld (Matth. 5 : 29—31).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's