Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HIJ KOMT TOT ZIJN TEMPEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HIJ KOMT TOT ZIJN TEMPEL

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

3

Maleachi 3 vers lb: En snellijk zal tot zijnen Tempel komen, die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan welken gij lust hebt; zie Hij komt, zegt de Heere der heirscharen.

Hij zal snellijk tot Zijnen Tempel komen.

Nog enkele oogenblikken moeten wij stil staan bij dit deel van onzen text. Gij weet. hoe wij in onze vorige overdenking Hem hebben voorgesteld in dat komen tot Zijnen Tempel, waardoor de weg werd bereid tot het verdwijnen van den tempel en het inwonen in Zijn Kerk als Tempel.

Zoo wordt dan nu de gemeente Gods Huis en Tempef. Gij weet, dat de Schrift deze dadelijke inwoning verbindt met de uitstorting des Heih'gen Geestes op. den Pinksterdag. De Heilige Geest komt inwonen en bereidt daartoe het Huis. Wij kunnen daar thans niet nader bij stilstaan, dit behoort trouwens ook niet bij onzen text.

De Geest kan alleen rusten, als Gods duive, op het gebrachte offer in den verheerlijkten Christus, aangenomen door den Vader in opstanding en hemelvaart. En deze onze gemeenschap zij met den Vader door Zijnen Zoon Jezus Christus.

Hij zal snellijk tot Zijnen Tempel komen.

Onverwacht en met haast, want Hij brandde van verlangen en ijver voor Zijnen Vader dezen, Tempel te bereiden.

Toen Vader Abraham zat in de deur van zijn tent, kwamen tot hem drie mannen, Eén was de Engel des verbonds. Hij wachtte bij Abraham, wandelde met hem, sprak met hem, maar Hij bleef niet. En Abraham bleef te Mamré.

Om een persoon goed te kennen, moet gij met hem samenwonen. Dan ontstaat een wederzijdsche betrekking, als de personen op elkander zijn afgestemd tenminste, die ons heele leven beheerscht.

Maar, hoe kan ik, zondig en dwaas schepsel, God tot huisgenoot hebben? Of beter, hoe kan ik huisgenoot Gods zijn? Ja, dat is een wonderbaar genadewerk, huisgenoot Gods! Toch schrijft de aposte 1 Paulus dit aan de gemeente van Ephese. Medeburgers der heiligen, huisgenooten Gods. Door Hem, die de oudste broeder is en om Wiens wille de geloovigen aangenomen kinderen zijn van dit Huisgezin Gods.

Van nature zijn wij ook een kuil van moordenaren. Wij hebben Gods tempel gemaakt tot een huis van koophandel.

Eeuwig wonder, toch te worden eene woonstede Gods in den Geest. Dat is geen toekomstmuziek maar huidige werkelijkheid door genade.

Zeker, wij zeggen met den hoofdman over honderd: Heere, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak inkomt! En met Petrus hebben wij het soms benauwd: Heere* ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch.

Dit is geen bezwaar, zegt onze hoogste profeet en eeuwige Hoogepriester en Koning: Ik breng eigen waardigheid mee. Zoo is er innige gemeenschap en geheiligde vriendschap. Jeremia klaagde eenmaal: o, Gij, Israëls verwachting, ten tijde van benauwdheid, %vaarom zoudt Gij zijn als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?

De profeet wil zeggen: een kort bezoek en dan weer vertrekken! Hij begeert blijvende tegenwoordigheid en voortgaande gemeenschap.

Dit inkeeren niet slechts om een keer te vernachten, maar om blijvend in te wonen, onthult de volkomen aanvaarding van dien mensch door Christus.

Zoo beleven wij het ook door den Geest. Dat wil niet zeggen, dat wij nu geen gemis meer kennen, noch ook, dat wij altijd even diep die inwoning beleven! Volstrekt niet, maar wel( dat wij die inwoning kennen als werkelijkheid in het geloof, van onze aanneming mede door die inwoning verzekerd.

Maar, zegt gij: deze inwoning is toch alléén gekend in het geloof. Zeer zeker, een andere gemeenschap dan die des geloofs kennen wij hier beneden niet.

Maar die gemeenschap des geloofs is niet, zooals heden veelal wordt geleerd, slechts een toekomstverwachting.

Het geloof, dat wij eenmaal tempel Gods zullen zijn! Neen, het is tegenwoordige-werkelijkheid. Alleen maar in het geloof ligt de trek, omdat het geloof is, dat er een hoogere vorm van samenwonen is in de toekomst en daarom streeft de hoop, die dochter des geloofs is, opwaarts om het land Kanaan te verspieden, en heimwee doorstroomt onze ziel, naar dien blijden dag, dat het geloof zal worden verwisseld in aanschouwen... Hij zal snellijk tot Zijnen Tempel komen. , Kom Heere Jezus!

Hoe Hij wordt verwacht.

...en snellijk zal tot Zijnen Tempel komen, die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan welken gij lust hebt.

De ware vromen worden in onzen text geteekend in hun uitziend verlangen. Van hen wordt gezegd: dien gijlieden zoekt... aan welken gij lust hebt.

Het gaat hun dus om den Messias, om dien Heere, de Engel des verbonds. Op zijn komst is het begeeren gericht. Naar Hem zien zij uit. Nu, dat kan van velen niet worden gezegd, dat zij uitzien naar den Heere Jezus. Wat zouden zij ook met Jezus doen. Ze leven het leven der wereld, bekommeren zich niet om dood en eeuwigheid, hemel en hel zijn slechts verschillende woorden voor hen, maar inhoud hebben zij geen van beide. Is het zoo niet onder ons, die zoo goed de waarheid weten, maar de waarheid niet kennen? Hoe is het heden in adventstijd, de kerkelijke voorbereiding op het wondere gebeuren van Kerstfeest, de gedachtenisviering van de komst van Immanuël in het vleesch! W T ie den toestand ziet zooals hij is, kan slechts huiveren en met diepe zorg vervuld zijn. Alle actie ten spijt waakt er geen leven op, er is schier geen vraag naar God en Zijnen Christus. Dien gijlieden• zoekt... aan welken gij lust hebt. Dat is toch adventsverwachting. Ja, maar, zegt ge, wij kunnen toch de komst van Christus niet meer inwachten, want Hij is gekomen in Bethlehem.

Of moeten wij dan in de adventsweken in het bijzonder denken en bepaald worden bij de wederkomst? Wat bedoelt ge, als gij de vraag stelt of wij ons voorbe-

reiden op zijn komst? De vraag is deze: of gij persoonlijk de komst van den Heere Jezus begeert, dat Hij indale in uw hart en leven door den Geest. Dan toch kunt gij alleen maar deelnemen aan de herdenking van zijn komst in het vleesch, zoo dat gij belang in Hem stelt. Hem zoekt te ontmoeten, Hem zoekt te omhelzen.

Is het waar voor u, dat zijn komst alléén uw heil volmaakt, gelijk het psalmvers zegt. Hier in onzen text wordt ons geteekend een uitziend volk, dat vol spanning staart in de toekomst, de nevelen doorboort met den blik des geloofs en verlangt met sterke begeerte naar den toegezegden Koning.

Het woord zoeken heeft nadruk, is vol van spanning en inhoud. Wie zoekt is iets kwijt, dan wel zijn verlangen gaat uit naar hetgeen is beloofd. Onder de tijdgenooten van Maleachi waren spotters, zelfgenoegzame lieden, die heelemaal geen verlangen kenden naar den Messias. Zij hadden aan den dienst der schaduwen meer dan genoeg, die was hun een last of wel zij paaiden zichzelf met hun wetsbetrachting.

Heden is dit niet anders. En dan behoeven wij niet te zien op kringen buiten de onze, maar moeten beginnen in eigen omgeving. Waar is de honger en dorst naar de gerechtigheid van den Heere Christus? Wie kan het niet meer uithouden buiten Jezus? Ach, o zoo gemakkelijk, de doodsbeenderen zijn zeer dor, zooals in het gezicht van Ezechiël wordt gezegd.

Er is geen zoeken en vragen naar God en Zijnen Christus, omdat de zonde niet zwaar weegt op de ziel, omdat er geen besef is van verlorenheid in misdaad en zonde.

Waar zijn de adventskinderen, die met Simeon verwachten de vertroosting Israëls? Hanna, de profetes, sprak tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. Zij vond gehoor, al was het dan niet bij een groote schare. En van Jozef lezen wij, dat hij ook zelve het koninkrijk Gods was verwachtende.

Ook het getal dergenen, die Hem aanprijzen is niet groot. Velen hebben hun eerste liefde verlaten en zitten vast op veel, maar niet op Christus. Dit alles maakt het leven zwaar voor degenen, die weten wat het is in hun persoonlijk leven: Gij zijt mij een bundeltje mirre, dat tusschen mijne borsten vernacht.

Zoo gaan wij weer het Kerstfeest tegemoet, maar is het in uitziend verlangen en zekere bewustheid van ons aandeel aan Hem, die gekomen is in Bethlehem als het brood des levens, het verborgen manna.

Dien gijlieden zoekt... aan welken gij lust hebt.

Zoeken en verwachten zijn met elkander verbonden. Ik zal uitzien naar den Heere, ik zal wachten op den God mijns heils, Hij zal mij hooren.

Waarom zal ik zoeken wat er niet is, of nooit komt, althans niet te vinden is. Wie zoekt, die vindt en die klopt, dien zal worden open gedaan.

Wat baat het een mensch, die geraakt is door het oordeel en den toorn Gods, al heeft hij op deze wereld geen zorg voor zijn dagelijksch brood, al zijn de kinderen gezond, hij moet Jezus hebben of hij verkwijnt en versterft. Wanneer een lichtschittering van Jezus' liefde door zijn hart flitst, wat baten hem afleiding, zijn ledigheid wordt er slechts te grooter door.

Dien gijlieden zoekt... aan welken gij lust hebt.

Dit zoeken komt dan ook op uit de werking des Geestes, die opwekt, dringt tot zoeken, tot verlangen, tot uitgaan buiten zichzelven om Hem te vinden, die het leven is, de vervylling van alles wat gewenscht en gezocht kan worden. Eén ding heb ik van den Heere begeert, dat zal ik zoeken... Dien gijlieden zoekt, dien Heere, dien Engel des Verbonds, dien richtenden en reddenden Messias, de Middelaar des . verbonds in wien al Gods beloften ja en amen zijn. Met mijn geest, die in het binnenste van mij is, zal ik U vroeg zoeken. Nog is er een uitziend volk. Toch mogen wij niet vergeten, dat het zoekende volk vóór de komst van Jezus in het vleesch anders was ingesteld dan heden het geval is, na de vervulling. Want Hij-is-gekomen-tot-Zijnen-Tempel.

Israël kon niet anders dan verlangen naar Zijn komst, de belofte omhelzend in het geloof. Hij was nog omhuld in de schaduw, maar nu is Hij reeds negentien eeuwen in het Vader-Huis, gezeten aan de rechterhand des Vaders. Daarom is het ongeloof hier nog veel meer zondigend, want vergeten wij niet, als wij nog buiten Hem zijn, ontdekt de Geest ons aan ons ongeloof en vijandschap. Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. Bekeert u en gelooft het Evangelie! Zijt gij wel in die tang gegrepen en geknepen tot bloedige verwonding toe? Te moeten gelooven en niet te kunnen en... te willen, vast te houden aan eigen leven! Zalig worden is eenvoudig, indien gij slechts eenvoudig wordt. Daarom worden wij neergeworpen, verwond, stuk geslagen, zoodat wij den strijd tegen God moeten en willen opgeven, want niemand wordt tegen zijn wil zalig gemaakt. Wilt aij gezond worden? Ja Heere! U geschiede naar uw woord.

De afstand tusschen God en het hart moet worden weggenomen, de klove gedempt, de schuld verzoend, de vreeze gebannen, anders is er geen vrede. De zoeker roept aan, met worstelend verlangen om te bezitten. Hij wordt uitgedreven uit zichzelven. En, dien hij zoekt is hem niet geheel onbekend. Immers in de belofte is Hij geopenbaard, in de uitlatingen Zijner liefde werd het hart geraakt en verkwikt. En toch niet bezitten, niet vereenigd zijn. niet kunnen zeggen: Hij is de mijne en ik de Zijne.

Daarom is een adventskind een mensch in hope met een diepe leegte in zijn hart.

Nergens-thuis wordt tempel Gods! Dan is hij thuis en verlangt naar Huis.

Zoeken is uitgaan. Uitgaan uit zichzelven. Alles verlaten. Een kind is zoek. De moeder verlaat de andere kinderen en gaat erop uit om te zoeken totdat zij vindt. Zij doet navraag: hebt gij mijn kind ook gezien en zij geeft een beschrijving van haar kind. Des nachts overlegt hij in zijn hart en zegt: och, dat ik wiste waar ik Hem vinden mocht. En de Vader zoekt ook dezulken, die Hem aldus aanroepen.

Dit zoeken is met het gansche hart, niet dubbelhartig of halfhartig.

Heer' onthoud mij, wat Gij wilt, Alleen, bevrijd mij van mijn schuld, Smeekend lig ik aan Uw voeten neer, Geef mij Jezus, óf... ik sterf dit keer.

Die Heere. Dien gijlieden zoekt. En nu richt ik mij op de toekomst en vraag een oogenblik uwe aandacht voor de wederkomst. Zoeken als 'dien Heere, die alle Zijne en mijne vijanden zal verdoen, die zich een eeuwigen naam zal maken. Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk! Gij hebt beloofd: Ik kom weder, Ik zal ze allen tot Mij trekken. Wie echter om den Rechter-Verlosser roept, Hem zoekt, die vraagt om ondergang, om catastrophe, om teekenen in den hemel en vuur op de aarde, om oorlogen en ontzetting, want in een anderen weg kan Hij niet wederkomen, naar Zijn eigen woord. Hij zal snellijk tot Zijnen Tempel komen!

Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen.

Ja, kom Heere Jezus.

Haastende tot den dag Zijner toekomst.

De lendenen opgeschort en de kaarsen brandende, als die hunnen Heere wachten. Uitziend verlangen, begeerte naar Zijne wederkomst. Dan zal Hij Zijn Tempel voltooien, en aldaar wonen tot in eeuwigheid.

Aan welken gij lust hebt.

Lust hebben aan, vermaak hebben in, wordt nu door Maleachi gebruikt. Het zelfde woord treffen wij op tal van plaatsen aan, ik herinner slechts aan Psalm 40: Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer, Gij hebt mij de ooren doorboord.

Zoo heeft de Heere een welgevallen, lust aan Zijn volk. Hij heeft lust, welgevallen in het bijzonder aan Zijnen Zoon, den Zoon Zijns welbehagens. En aan Zijn volk alleen om. door en in Hem. Want zij zijn niet beminnelijk, doch te haten, evenwel heeft Hij lust aan hen.

Zij zijn den Heere aangenaam in Zijn Zoon, die hen Gode kocht met Zijn bloed.

De Engel des Verbonds... aan welken gij lust hebt

David zei: de Heere heeft met mij een eeuwig verbond gemaakt; voorzeker, is daarin al mijn lust en mijn heil. Immers juist het verbond, dat in Christus vast is, ontsluit de schatten des heils. De Vader heeft gewild, dat in Hem al de volheid wonen zou, en uit zijne genade hebben wij ook allen ontvangen, genade voor genade.

Aan welken gij lust hebt. Dit wil niet slechts zeggen, ergens genoegen in hebben, lust en vermaak in scheppen, maar óók een volkomen welgevallen, zoodat alle begeerten der ziel erin rusten. Dus, terwijl zij zoeken, hebben zij lust, welgevallen, aan dien Engel des Verbonds.

Het welgevallen des Heeren nu wordt gevonden in dien Engel des Verbonds. Wie Mij vindt, sprak Hij als de eeuwige wijsheid, die vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere. Juist uit het verbond vloeit die wederkeerige, hartinnemende liefde tot den Middelaar des Verbonds, die met Zijn bloedstorting het

eeuwig testament heeft verzegeld. Hoe kan ons hart zwellen, tot barstens toe, in deze liefde en genade.

Van nature hangt des menschen lust, waarin hij zijn vermaak heeft, aan de aarde en hetgeen van de aarde is.

Dewijl hij geen lust gehad heeft aan den zegen, zoo zij die verre van hem.

Alleen in die zalige gemeenschap is leven en vrede. Lust tot Zijn persoon, lust tot Zijn gerechtigheid en leven en vrede. In dien lust, in dat welgevallen zit smachtend verlangen, zoodat zelfs het ingewand in beweging komt, het diep hart bewogen wordt. Als een spons in het water, dat het water inzuigt en ervan wordt vervuld, zoo is de begeerte: werp mij in mijne ledigheid in Uwe volheid, laat mij in U ondergaan en met U vervuld worden.

Dit lust hebben spreekt uit, dat er niets is waarin wij kunnen rusten buiten Hem; dat niets ons kan verzadigen dan Hij Zelf. Hij is hun eten en drinken, hun adem en hun leven. Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op aarde. Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is. En nu heeft de Heere bezocht en verlost. Hij is snellijk tot Zijnen Tempel gekomen. Hij heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis Davids Zijns knechts. Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van den beginne der wereld geweest zijn.

Aan welken gij lust hebt.

Zoo is het heele zinnen en peinzen des harten op Hem gericht. En dat niet alleen. Er is inderdaad verbinding met Hem in dat lust hebben aan Hem. Er is in de band des geloofs door de belofte des verbonds. Het is geen lust op grooten afstand, zonder eenig genieten of bezit. Neen, het is lust hebben aan Hem, door geloofsvereeniging, geloofsverbinding op Zijn persoon. Zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren, en Mijn Vader zal hem lief hebben en wij zullen komen tot hem en woning bij hem maken.

De begeerte die komt, zegt Salomo, is als een boom des levens, maar de uitgestelde hoop krenkt het hart. Zoo is in dit lust hebben aan dien Engel des verbonds zoowel genieting als missen; beide zijn verbonden in dit lust hebben.

Missen en genieten. Nu eens staat het genieten, dan weer het missen op den voorgrond. Maar als de begeerte komt, als Hij zich wegschenkt, dan wordt het missen uitgeschakeld en het genieten der vervulling maakt de lust tot Hem des te grooter.

U dan, die gelooft, is Hij dierbaar. In Hem is al mijn heil, mijn eer! Zoo is dan het leven des geloofs rijker na Zijn komst als daarvoor. De bediening in het verbond van den nieuwen dag voller dan in de schaduw.

Is uw lust aan en in Hem, Mijne overdenking van Hem zal zoet zijn, ik zal mij in den Heere verblijden. Ulieder hart zal in eeuwigheid leven.

Ten slotte nog een enkel woord over de zekerheid der belofte Gods.

Ziet, Hij komt.z egt de Heere der heirscharen.

Het valt ons op, dat niet wordt gezegd: Hij zal komen, maar Hij komt. De werking van zijn komen is er al en tevens is Zijn komst zóó zeker, alsof Hij er reeds ware.

Dit kan de Heere Zich veroorloven, want Hij weet de gedachten Zijns harten en Hij kan ze immer vervullen en waar maken. Hier is het goddelijke ziet! De Vader waarborgt de komst Zijns Zoons in de wereld. Hij is toch van den Vader gezonden. Hij is de gegevene des Vaders,

vol van genade en waarheid. Daarin ligt tevens opgesloten, dat de Vader een welgevallen heeft in Zijn komst. En daarom, wie in dezen Engel des verbonds tot God mag naderen in het geloof, die wordt nimmer afgewezen. Het is des Vaders eigen gave.

Ziet Hij komt. Zelf sprak Hij door de profetie: Zie, Ik kom! En de Vader spreekt: Hij komt. En de Geest zegt van binnen: Hij komt en maakt het getuigenis van den Vader en Zoon vast voor onze zielen. Zij hebben geloofd, dat Gij mij gezonden hebt!

En luister naar de zalige ontboezeming der Kerk: Gezegend is Hij, die daar komt in den Naam des Heeren, wij zegenen U uit het Huis des Heeren.

Zoo is Kerstfeest een feest, ons door God drieëenig bereid. Dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeft, laat ons op denzelven verblijd zijn.

Ziet Hij komt! Daarop konden dus de uitziende vromen vast rekenen, want het woord kwam uit de lippen van Jehova, de Waarachtige en Getrouwe. De HEERE, de groote Wezenaar! Hij geeft wezen aan de beloften, bevestigt hunne waarheid door de uitkomst. Daar viel niet één woord van al de goede woorden, die de Heere gesproken had, tot het huis Israëls. Het

kwam altemaal. Hoor naar den profeet Jezaia: Zoekt in het boek des Heeren, en leest: niet één van deze zal er feilen, het één nog het ander zal niet missen, want Mijn mond Zelf heeft het geboden en Zijn Geest zelve zal ze tezamen brengen.

Ja, Hij is de HEERE der heirscharen.

Hij gebiedt over engelen en starren, over alle machten in hemel en op aarde, alles staat Hem ten dienste en in dezen Engel des verbonds vergadert Hij alles bijeen wat in den hemel en op de aarde is.

Hij is gekomen tot Zijnen Tempel. Andreas vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is overgezet zijnde, de Christus. Fillippus vond Nathanaël en sprak: wij hebben dien gevonden, van welken Mozes en de Wet geschreven hebben en de profeten, namelijk Jezus, de zoon Jozefs van Nazareth.

Weer is het adventstijd, de tijd van gedenken, van verwachten en uitzien, van blijde zekerheid in het gekomen heil in Christus, den zone Davids.

Verwacht gij Hem tot zaligheid uwer ziel? Niemand heeft ooit God gezien, de eenig geboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard.

Hij is gedachtig geweest Zijner goedertierenheid en Zijner waarheid aan het huis Israëls en alle einden der aarde hebben gezien het heil onzes Gods.

Daarom: vraagt naar den Heere en Zijne sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk. Blijde inkomste in het hart! Wij zegenen U al te saam. De Heere is God, die ons licht gegeven heeft. Daarom laat ons blijde zijn en ons verheugen, want de Heere heeft ons bezocht met Zijn heil. De Heere is vrede.

En die Uwen naam kennen zullen op U betrouwen, omdat Gij, Heere, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.

Hebben wij Zijne verschijning in onverderfelijkheid lief gehad, 'zoo zullen wij ook ons beroemen in Zijnen naam en zeggen: Ik zal niet sterven maar leven en de werken des Heeren vertellen.

Is het nu nog door geloof, weldra zullen wij aanschouwen Hem, die onze ziele lief heeft. Hij is gekomen en Hij zal komen. Hij blijft en Hij komt. Van nu aan zult gij zien, den zoon des menschen, zittende aan de rechterhand Gods, komende op de wolken des hemels.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 december 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HIJ KOMT TOT ZIJN TEMPEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 december 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's