Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ZIEKTEN VAN CALVIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ZIEKTEN VAN CALVIJN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De hervormer van Genève heeft zijn leven verteerd in den d enst des Heeren. Het is bijna ongelooflijk hoeveel arbeid hij heeft verzet. En bij dien overmatigen arbeid van studeeren, schrijven, 'es geven, preeken, enz. enz. werd hij gekwe'd door vele lichaamskwalen. Daarvan willen wij onze lezers iets vertellen.

Calvijn schreef aan de weduwe van de Colligny, dat de ziekten, medicijnen moesten zijn, om ons te zuiveren van de liefde tot de wereld, bij ons afsnijdend wat overbodig is; daar zij boodschappers van den dood zijn, moeten wij leeren één voet opgeheven te hebben, om te verhuizen, wanneer het Gode zal behagen... Wanneer wij door Zijne hand uit vele dooden zijn. verlost (bewijst dit) dat Hij ons ook in de toekomst daaruit trekken za'. Grijpt dus temeer moed, om u tot Zijn dienst te schikken, gelijk gij goed verstaat, dat Hij u daarvoor bewaarde.

Hoewel Calvijn diep doordrongen was, dat de Heere geneest, erkende hij niet minder de noodzakelijkheid om gebruik te maken van de middelen die God geeft. In de eerste jaren na de reformatie waren er wein ; g geneesheeren in Genève. In 1535 vond men er slechts drie, en door den dood van Patron werd het getal tot twee teruggebracht. Textor schijnt de eerste te zijn geweest, die zich in Genève vestigde, maar sedert 1550 kwam h erin verandering, en in het laatst van Calvijns leven schijnen er zeven of acht geneesheeren hun praktijk te hebben uitgeoefend. Daarbij kwamen nog verschillende refugé's, die geneesheeren waren en de helpende hand boden.

Calvijn nu had behalve zijn vriend Gratarolus uit Bazel, d e hem schriftelijk geneeskundige raadgevingen zond, twee geneesheeren, Textor en Sarazln.

De eerste schreef in 1542 aan Calvijn: „Het doet mij veel leed, dat uwe vrouw zoo dikwijls z ek is. Als het den Heere behaagde haar door mijne zorgen de gezondheid weer te geven, zou ik mij niet laten weerhouden, noch door de vermoeienissen van een zeer lange reis, noch door groote reiskosten, noch door den ernst van het gevaar, als het mij maar gegeven was mijn doel te bereiken. Want al meenen somm gen, dat de pest mij vrees aanjaagt, ik weiger niet, als de nood het vordert, mij, voor het dienen mijner vrienden.

aan alle gevaar bloot te stellen. Ik vrees den dood niet, maar ik zal er mij in verheugen, als het mij door Gods wil overkomt. Maar, waartoe is het noodig, zonder nadenken het gevaar tegemoet te loopen, terwijl mijne vrouw en kinderen mij nog noodig hebben, en mijne vrienden en vele anderen voortdurend mijne hulp inroepen: terwijl, hoewel onnut, nog grooter d ngen wachten voor de eere van den levenden God."

In 1546 was Textor in ieder geval in Genève gevestigd. Calvijn schreef aan Farel, dat men het lastig karakter in den goeden man moest verdragen. Hij noemde hem niet alleen een goed man, maar ook zijn bijzonderen vriend.

Calvijn droeg aan Textor zijn commentaar op de brieven aan de Thessalonicenzen op en schreef: , , Zij, die de geneeskunde kennen, weten, dat gij in uw kunst •»> o-angsanrle. ilr heb altijd als hoogste deugd geacht, de nauwgezetheid en bereidwilligheid, die gij toont bij het verzorgen der zieken, en bij het beantwoorden der vragen, die tot u gericht worden."

Textor toonde, dat bij de behandeling van Calvijn, hij niet alleen diens gezondheid, maar ook het welzijn der kerk op zijn hart droeg. Calvijn's dienst was hem dierbaarder dan het leven. Calvijn brengt hem in die opdracht zijn dank, voor de verzorging van zijn zieke vrouw Idolette van Buuren, en besloot: „Wijl gij van mij geen andere belooning wilt aannemen, heb ik uw naam willen schrijven aan het hoofd van dezen commentaar, opdat er tenminste ééne betuiging van mijne dankbaarheid te uwen opzichte zij."

Textor stierf, waarschijnlijk buiten Genève, kort na 1556.

Daarna werd Calvijn behandeld door Sarrazin. Deze stond in zeer hoog aanzien bij den reformator en zijn vrienden om zijn bekwaamheid en gezindheid.

Ca'vijn is tot zijn dood door dezen bekwamen geneesheer behandeld.

Door overmatige studie had Calvijn reeds jong zijn gezondheid ernstig geschaad. Tot diep in den nacht zette hij zijn studiën vaak voort. Toen hij te Orleans rechten studeerde (ook genieën studeeren en begenadigden n: 'et minder!) werkte hij vaak door tot middernacht en om dit te kunnen doen at hij zeer weinig bij het souper. Als hij des morgens ontwaakt was, moest hij in den regel nog wat blijven liggen om op dreef te komen. Een bekend verschijnsel bij personen van zijn gestel. Maar hij gebru kte dien tijd om hetgeen hij 's avonds had gestudeerd te herhalen en goed op te nemen in zijn geest, zoodat hij het ter beschikking had bij zijn werk.

Dit is zeker van belang, dat wij al studeerende een zekere kennisvoorraad verwerven, want anders dalen wij snel in wetenschap en zijn tot onze taak niet in staat, indien wij tenminste niet tevreden zijn met een stichtelijk woord, maar met kennis van zaken willen spreken en handelen. Hieraan ontbreekt, he'aas, in onze kringen te veel, werkelijk te veel. Laten toch onze mannen werken, niet alleen practisch en uit praten gaan. maar grondig studeeren. Hoe kunnen wij anders voorlichting geven? Natuurlijk zijn er slechts weinig begaafden, d e voor verdere en diepere studie bekwaam zijn, maar laat ieder doen wat in zijn vermogen is, en die bijzondere gaven van onzen God verkregen, laten die bedenken dat zij hun talenten nie* begraven onder de praktijk. Zij kunnen de kerk beter dienen op andere wijze, zonder de praktijk te verwaarloozen.

De lezers moeten mij toestaan tusschen de bedrijven door mijn jonge ambtsbroeders en die verder daarvoor in aanmerking komen, op te wekken.

Nu heeft zeker Calvijn de maat wel eens overschreden, daar zijn gezondheid nooit sterk is geweest. Doch daar staat tegenover, dat hij bovenmenschelijk veel werk heeft gedaan. Het erf van theologie, patristiek, wijsbegeerte en rechten beheerschte hij, zoodot hij in alle voorkomende gevallen zijn taak kon vervullen.

Al spoedig leed hij aan twee ziekten. Voortdurende hoofdpijn en een boozen hoest. Maag enlongen waren verzwakt. Beza zegt: „Door dit nachtbraken heeft hij wel een degelijke geleerdheid en een uitstekend geheugen verkregen; maar daarentegen heeft hij daardoor, naar alle waarschijnlijkheid een zwakke maag gekregen, welke hem die verschillende ziekten en ten s'otte een vroegtijdigen dood aangebracht heeft."

Wij willen nu niet spreken van zijn ongesteldheid in Genève, zijn catarrh te Lausanne, zijn hoofdpijn, enz. te Straatsburg.

Van de eerste jaren in Genève vernemen wij niet veel van Calvijns gezondheid. Zeker een aanwijzing, dat deze niet bijzonder de aandacht vroeg. Toch zag hij zich reeds toen verplicht op zijn bed te dicteeren: Ik heb u gisteren in het Fransch door Fortunatus geschreven, omdat ik van mijn bed dicteerde en ik geen secretaris bij de hand had, die in een andere taal kon schrijven. Den 26sten Januari 1546 is Calvijn van een ziekte hersteld en kan hij weer prediken en lessen geven.

Er kwam eenige verademing: In April 1546 schreef hij aan Falais: „Wat mijn gezondheid betreft, ik was, toen ik u vroeger schreef, veel zwakker dan nu. Maar ik word, hoewel over'gens gezond, voortdurend geplaagd door een pijn, die mij haast niet toelaat iets te doen." En omdat hij alleen maar prediken kon en lessen geven, schaamde hij zich haast, zoo nutteloos te leven. Als God hem geen betere gezondheid gaf, zou hij nooit meer paard kunnen rijden.

De hoofdpijn komt telkens terug, het wordt een levenskwaal. 4 October had hij zulk een pijn gehad, dat hij nauwelijks den mond kon openen. En daarna greep hem een catarrh zoodanig aan, dat hij zonder groote inspanning geen pennestreek kon doen.

In 1548 schreef hij meermalen, dat de zware hoofdpijn hem het werk bijna onmogelijk maakte en hij na gepreekt te hebben te bed ging. Dan weer had hij hevige kolieken. Het jaar 1549 begon met ziek zijn. En aan het e nde van dat jaar schreef hij aan Farel, dat hij een aanval had gehad, zooals in geen twee jaar.

In Februari schreef hij weer aan Farel, dat hij óf door hoest is gekweld geweest óf leed aan zijn catarrhen. Toen hij schreef werd hij door hoofdpijn afgemat.

Calvijn is er blij om, dat hij zich, zoo goed en kwaad als het gaat, op de been houdt en zijn plichten vervult, maar hij doet het naar gewoonte, zoo schrijft hij, langzaam.

De brief van Maart 1551 aan Farel is van zijn bed gedicteerd. Door paardrijden had hij hoofdpijn gekregen. Tal van brieven uit 1551-'52 zijn van zijn bed gedicteerd, bestemd voor verschillende personen, in verschillende landen.

In 1555 schreef Hotman, dat bij zijn vertrek u t Genève Calvijn leed aan hevige pijn in de zijde, zoodat zijn geneesheer Textor vreesde voor pleuritis.

In 1556 openbaarde zich inderdaad een tuberculeuze pleuritis. Maart 1558 moest hij zich eenige weken van arbeid onthouden en kon hij niet meer dan een paar regels dicteeren. Zondag 24 December 1559 was de groote cathedraal overvol met menschen en bij het preeken moest hij zijn stem uitzetten. Den anderen dag bracht hij voor het eerst onder zware hoestbuien bloed op. Een dag duurde dit.

Enkele dagen hield hij zich rustig, maar begon weldra weer te preeken, al verzochten zijn vrienden en geneesheer minstens een maand rust te nemen.

De weinige rust, die hij zich gunde, was zeker mede oorzaak, dat hetzelfde verschijnsel van bloed-opbrengen in de volgende jaren zich meermalen herhaalde.

Den 3en April 1560 zeide Calvijn aan Des Gallars, dat hij genoodzaakt was, een deel van zijn brief te dicteeren, zóó werd hij geplaagd door buikpijn en door het borrelen van het bloed in de long.

Calvijn bleef echter op zijn post. Hij neemt niet de minste rust, schreef Beza 24 Januari 1561. Hoofdpijn en tuberculose.

Maar sedert lang ondermijnde hem een derde ziekte, een endeldarmaandoening van zeer ernstigen aard. Aambeien met complicaties. Een zweer, schreef Calvijn aan Viret in 1546 (wij gaan dus 15 jaar terug) houdt mij nog vast; hoewel de pijn grootendeels over is, durf ik toch niet te paard te stijgen om prikkeling te voorkomen.

En Beza verhaalt 1563: Hij werd ook gekweld door aambeien, die hem des te smartelijker waren door het accident, dat hij, gelijk gezegd, zeventien jaar geleden aan dat deel had gehad, en waardoor hij sedert eenige malen aangegrepen was.

In 1564, het sterfjaar van Calvijn, schrijft hijzelf aan de geneesheeren van Montpellier: Sedert lang heeft verzwering der haemorrhoidale aderen mij geplaagd, die in mijn slaap nog verergerden... In Mei 1559 schreef hij aan Gratalorus: Ik heb getracht de pijnen van den anus te stillen met de geneesmiddelen, die gij voorschrijft; tenslotte heb ik begrepen, dat

aambeien er de oorzaak niet van zijn.

Wij willen de lezers niet vermoeien met den schandelijken laster door Roomsche schrijvers van toen en later opgeworpen, als zou Calvijn door sodomie zijn gaan lijden aan die schadelijke zweren.

Bij deze derde ziekte was een vierde gekomen: de intermitteerende koorts. Eerst de derdedaagsche, later de vierdedaagsche koorts.

Calvijn schreef aan Blaurer: „Toen Witembach uw brief bracht, sliep ik gerust, vermoeid door een koorts, die mij voor de derde maal aangreep... Ik ga niet uit.. 4 . Waarop deze ziekte uitloopen zal, geef ik in de hand Gods over. Want ik heb zware aanvallen te doorstaan gehad, en mijne krachten zijn wankelend, toch hebben de geneesheeren hoop." Beza vermeldt hiervan in 1556: In Mei had Calvijn de derdedaagsche koorts; den eersten aanval kon hij niet duidelijk onderscheiden, al had hij er een vermoeden van, en toch, schoon men hem aanbood een ander voor hem te laten preeken, dacht hij, dat het niet noodig was. De tweede aanval kwam des Zondags 10 Mei, toen hij twee nieuwe predikanten aan het volk moest voorstellen. Maar hij dacht niet aan zijn koorts, of hij wilde er niet aan denken (zoo'n behagen had hij in het dienen der kerk). Doch kort voordat hij naar de kerk zou gaan, bemerkte men aan zijn vingers, dat de aanval op het punt was uit te breken.

Hij besteeg toch den kansel. Doch weldra moest hij een stoel in den kansel laten brengen om te kunnen zitten, zoozeer beefde hij. Ten slotte werd hij genoodzaakt af te breken en zich te verontschuldigen bij de gemeente.

Den 18en van die maand kwam er beterschap. De koorts schijnt mij met zijn aanval van gisteren vaarwel te zeggen. De Heere heeft mij ervan verlost zonder een druppel zweet. Doch morgen verwacht ik den laatsten aanval: de Heere zal mij er eveneens van verlossen." Langzamerhand werd zijn toestand beter, ook al bleef zijn gang nog onvast. Doch dit verhinderde hem niet, den 24sten al zittende te preeken.

Den 4en Juni achtte hij zich hersteld en schreef: „ik zou mij hersteld achten als mijn gezondheid, naar ik gewoon ben, niet gelijk was aan een voortdurenden dood."

Hij bleef zich ellendig voelen en einde November kwam de dyssenterie hem plagen. Zijn derdedaagsche koorts hield bij den vierden aanval op, de vierdedaagsche hield vijf maanden aan. Blijkbaar is deze varieteit veel hardnekkiger.

Twee jaar later treffen wij hem in denzelfden toe^and aan.

De derdedaagsche koorts werd toen de vierdedaagsche. Hij schreef aan den predikant Poppius in 1559: Gij kunt haast niet gelooven, hoe zwaar en moeilijk de last is die ik draag, en van hoeveel zaken van publiek en particulier belang ik daardoor wordt afgehouden. Sedert vijf maanden ben ik aan mijn kamer gebonden, het grootste deel van den dag moet ik het bed houden. En hoewel de koorts van lieverlede wat minder wordt, heeft zij zoo mijn geest en lichaam verzwakt, dat ik niet meer veel werk kan doen.'

Een brief aan Melanchton geeft nog meer bijzonderheden: „Daar ik door Gods genade nog nooit de vierdedaagsche koorts had gehad, heeft mijn onwetendheid gemaakt, dat ik mijn dwaling pas bij den vierden aanval heb ingezien..."

Eerst had de zwakke man gedacht, dat hij door vasten beter zou worden, zooals hij dikwijls gewoon was. Maar na anderhalve maand zag hij zich genoodzaakt de hulp der geneesheeren in te roepen. Zij houden mij — zoo schrijft hij — in de kamer en ik moet onder een dubbelen deken liggen in mijn bed.

Mijn buik is zóó hard geworden, dat hij niets terug geeft zonder clysma, hetgeen ik niet gewoon ben. Zij schrijven mij de beste en aangenaamste spijzen voor, maar niets smaakt mij. Ook beginnen mijn krachten te verminderen. Ik strijd er tegen en ik versterk mij door spijzen, al staan zij mij, door mijn slechte maag, tegen. Ik laat mij echter niet door mijn tegenzin regeeren.

Mijn geneesheeren schrijven mij het gebruik van Bourgogne voor, en willen nauwelijks, dat ik er water bij voeg of minder krachtigen wijn gebruik. Als ik niet pertinent malvezij en muscaat geweigerd had, zouden zij mij verbrand hebben... Zij doen in mijn wijn hertstong en alsem-du-Pont. Zij komen mijn maag te hulp met siropen of hysop of alantswortel (Inula helenium, als zweetmiddel)."

Ook citroenschil moest hij gebruiken en zij veranderden telkens het medicijn om meer uitwerking te verkrijgen Maar daar het onzeker is waarop deze ziekte zal uitloopen... is het een van mijn eerste zorgen, de roepstemmen Gods te ontvangen, van hoedanigen aard zij mogen zijn." — (Nov. 1558).

Calvijn deelt niet mede, dat hij onder al dat lijden en onder inwachting van den dood zijn arbeid voortzette. Beza verhaalt, dat hij, hoewel hij zich moest onthouden van preeken en college geven, toch vele brieven schreef en in dien tijd, den laatsten druk van zijn Institutie in het Latijn en Fransch begon te voltooien. Is het niet aangrijpend te weten, dat deze man door tallooze kwalen verteerd in zijn lichaam, bezwaard in zijn geest, met hemelsche klaarheid zijn levenswerk voltooide.

Losgemaakt van alle aardsche banden, elk oogenblik verwachtend dit leven te zullen verlaten, schrijft hij met klaarheid en geeft zijn aandacht aan dwalingen. In dien tijd herzag hij zijn commentaar op Jezaia... Ook werden in die maanden zijn colleges over de kleine Profeten gedrukt. Wie weet wat drukproeven corrigeeren beteekent, wordt met eerbied vervuld voor dezen man Gods. Wie het zelf gedaan heeft met bijna uitgebloed lichaam, stil moetende liggen op den rug, verstaat het nog beter.

Er kunnen nu eenmaal dingen noodig zijn, waarvoor wij de toestemming van den geneesheer niet kunnen vragen, om weigering te voorkomen. Overigens moeten onze lezers trouw zijn voorschriften opvolgen!

Toen de vierdedaagsche koorts Calvijn aangreep, moest hij nog drie of vier lessen over Maleachi geven. Om te voorkomen dat het werk onvoltooid bleef, gaf Calvijn die lessen op zijn kamer aan zoovelen als het vertrek kon bevatten.

Deze lessen werden uit zijn mond opgeteekend en zoo gedrukt.

Zoo krijgen die uiteenzettingen over Maleachi nog meer beteekenis als wij de omstandigheden kennen, waaronder deze man Gods ze bewerkte. De lezers weten toch, dat Calvijn juist in Maleachi zijn breedste en diepste uiteenzettingen heeft gegeven over tweeërlei kinderen des Verbonds en de graden in de goddelijke verkiezing.

Door levenssmart zijn zijn inzichten mede gerijpt en dragen vrucht.

Ook op dit punt zouden velen goed doen, die over de reformatorische theologie den mond vol hebben, terug te keeren tot Calvijn.

Terwijl hij aan die koorts leed, bracht hij meermalen 48 uren door zonder eten of drinken. Zware hoofdpijn en koorts, maandenlang... en het werk ging toch, hoewel vertraagd, door.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1946

Gereformeerd Weekblad | 17 Pagina's

DE ZIEKTEN VAN CALVIJN

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1946

Gereformeerd Weekblad | 17 Pagina's