Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Herder Israëls en Zijn werk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Herder Israëls en Zijn werk

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Exodus 15 : 13. Gij leiddet door Uwe weldadigheid dit volk. dat Gij verlost hebt. Gij voert ze zachtkens door Uwe sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid.

2

II. De blik des geloofs in het verleden.

Aan de oever van ^e zee ging er licht op voor Israël omtrent de wegen, waarin de Heere hen had geleid. Zij konden nu terugblikken en vele feiten, die voorheen hun een raadsel waren, verstaan naar hun ware gehalte. Wat hadden ze veel, ja alles verkeerd begrepen en uitgelegd, zoo zagen zij nu in. Welke ongerijmde dingen hadden ze den Heere toegeschreven! Zoo ontvangen Gods kinderen, overgegaan uit den dood in het leven door het geloof in Christus, gewasschen in Zijn bloed, verzoend met God, staande in de vrijheid, waarmede Christus hen vrijmaakte, een 'blik des geloofs in het verleden, welke voor hen diep beschamend is, maar hen tevens de genade alle lof doet toebrengen. Geleid uit den nacht des oordeels in den dag der genade Gods, landen we aan in het dal der ootmoed tusschen de hemelhoog oprijzende bergen van Gods goedertierenheid. In welk ander licht wordt nu de gansche weg gezien, van het eerste oogenblik af, dat God ging werken tot verlossing van ons uit het diensthuis tot op dezen dag.

Bij dit eeuwégheidslicht.verschijnt het gansche verleden voor het geloof als leiding Gods in Zijn weldadigheid, zoodat de belijdenis tot loflied wordt: Gij leiddet door Uwe weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt.

O, we verstonden het niet, eertijds. Harde gedachten van God werden gevoed. We legden Zijn woorden en handelen verkeerd uit, we waren vreemdeling voor God en ons hart, we kenden geen zonden, gevoelden geen smart, en we begrepen niet, waarom het juist ons alzoo moest vergaan, waarom voor ons die bittere wegen in welk opzicht dan ook noodig, waren, waarom onvrede ons hart ging verteren.

Ja, wat het eigenlijk was, dat we ongelukkig in onszelf werden, begrepen we al evenmin.

Israël kon er in Egypte ook niet achter komen, waarom het daar nu zoolang als vreemdeling moest vertoeven, en zulke drukwegen moest gaan. Maar aan de oever van de zee verstond het dat: God wilde

Zich een volk verlossen, en Zijn Naam verheerlijken in Zijn groote verlossingsdaden. En naar Zijn vrijmachtig welbehagen verkoor Hij daartoe Israël. Waren de fantasieën van dat volk in Egypte vele, Zijn gedachten waren gedachten des vrede s. Ja, die had Hij in Christus en daarom alleen kwamen we in Egypte's diensthuis terecht, daarom moesten we onder de slagen door en voor de drijvers uit, daarom overviel ons benauwdheid, die al aanwies, daarom werd ons geen rust gelaten dag en nacht; daarom, omdat die eeuwige God leidde door Zijne weldadigheid, Zijn gunst en Zijn trouw aan Zijn eeuwig voornemen, Alzoo moest het, opdat ons verloren bestaan, onze vijandschap en ons tegenwerken in alle opzichten aan. het licht zou treden, en Zijn werk als eenzijdig genadewerk aan den dag gebracht zou worden, zoodat we eenmaal van achter het gordijn, dat toen nog ervoor hing, de eeu-' wige liefde Gods in alles zouden zien blinken, en we ons gedragen zouden weten door Zijn liefdesverklaring: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken (hoe pijnlijk) met goedertierenheid.

Welk geestelijk genoegen verschaffen deze geloofsoverwegingen aangaande het verleden het hart van Gods kinderen. Ook in dit opzicht geldt: als mijne gedachten in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uwe vertroostingen mijn ziel verkwikt. Het oude versje van Groenewegen neemt gestalte aan:

Elk verhaalt zijn weg en zaken, Hoe hem Jezus is ontmoet. Ondertusschen ziet gij blaken Hunne ziel in liefde zoet.

Het gaat daarin niet om ons, maar om Hem, Die ons eerst heeft lief gehad, om Hem, Die voor ons gestorven is, als wij nog zondaren wareq: Zijn Naam moet eeuwig d' eer ontvangen. O, ziet#hoe goed het is, om vanaf Sions berg terug te blikken! Laat daarin ons hart boeken bezig te zijn, want het is de geestelijke wijn, die weer opwekt om voort te reizen langs afgronden en omringd door moeilijkheden.

Peinst ge mede verder, of maakt het u beklemd, waar ge voor uw gemis geplaatst wordt? We mogen ons toch door u niet laten weerhouden, en het zij u tot zegen. —• Gij leiddet door Uwe weldadigheid dit volk, dat Gij gelost hebt. O, wat hebben we als blinden gewandeld in die dagen.

Hoe goed stond het er met onze zaak voor, doch we wisten het niet en... twistten met God. Toen de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst, konden ze niet bevroeden, dat er voor hen tot heil werd gewerkt. De nood steeg steeds hooger... doch aan den berg Horeb onderhandelde de Heere HEERE met Mozes vanuit den brandenden braanibosch omtrent hunne verlossing. Nu, aan de oever van de zee, moeten ze het bezingen. Kom, laat ons opblikken tot dien gezegenden Hoogepriester en Pleitbezorger voor het aangezicht Zijns Vaders. Wist gij niet, zoo sprak Hij eenmaal, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? Daarin is Hij bezig, daarin was Hij ook bezig, toen we zuchtten onder grooter wordend zondenregister, ja, onder uitbreiding van de plaag der melaatschheid over ons gansche bestaan, onder hooger klimmen van onze schuld, toen in benauwdheid de klacht uit ons hart kwam: niemand zorgt voor mijn ziel. Toen was Hij bezig met Zijn pleidooi, onderhandelend met den Vader, en de Geest des Vaders en des Zoons bracht als de Geest der ontdekking, des oordeels en der uitbranding de vruchten ervan. Wat zeg ik: toen? Neen, van voor de grondlegging der wereld stammen de onderhandelingen des Drieëenigen Gods tot uitleiding uit de put des verderfs van onze arme ziel, en als vrucht daarvan was de Zoon ook toen in onzen dag der ontdekking pleitende voor den troon. En, terwijl we het toen niet verstonden, doch heden inzien en moeten vermelden, het was 's Heeren hand, die ons alles ging onthouden, en de drijvers op ons losliet, opdat we zouden inleven: ik verga van honger, ik zal opstaan... De Borg droeg ook toen ons in Zijn hart en droeg ons voor aan den Vader. En de Vader had welgevallen in ons om Zijnent-

wille. Daarom sprak Hij: Zie. zij zullen komen met smeeking, en met geween zal Ik ze voeren. En Zijn Woord was een daad, zooals immer.

Gij leiddet door Uwe weldadigheid...

Achter Uw richten met ons, schopl Uw eeuwige liefde, o Heere. Wij zeiden: Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is. Gij hebt mij in de onderste kuil gelegd. Uw grimmigheid ligt op mij. En we wisten niet, dat Uw weldadigheid ons daar bracht, opdat Gij antwoord zoudt geven ten dage van ons roe-, pen.

Misschien krijgt dit wel iemand onder de oogen, die doodbrakende rondloopt. Kan de toezegging des heils u niet verademing schenken? Er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot. Zou de Drieëenige God niet in weldadigheid onderhandeld hebben, ook omtrent u?

Gij leiddet door Uwe weldadigheid...

Wat moeten we ons schamen voor het aangezicht van dien getrouwen-Ontfermer.

, , Wat Uw weldadigheid blijkt te zijn, lokte toen verzet en ergernis uit." Welke leelijke gedachten zijn al niet in ons opgekomen.

Dat we in dat alles nochtans verdragen zijn geworden! We waren als Israël, dat de weldadigheid Gods niet wilde zien of gelooven, hoewel het hun werd verkondigd, en dat derhalve Gods knechten zware beschuldigingen naar het hoofd slingerde, wijl hun dienst verzwaard werd, inplaats van verlicht: Gij hebt onze reuk stinkende gemaakt bij Farao. —• Wij huiveren nog, als wij denken aan dat ongeloof, dat ons geheel in zijn macht had en dat uitbrak in innerlijke vijandschap tegen den levenden God. En er is een doorn van blijven zitten in ons, en hij bereidt vaak veel smart. Dat ongeloof deed ons alle raad en vertroostend getuigenis afwijzen, gelijk Israël, waarvan we lezen, dat, toen Mozes het volk verkondigde in opdracht des Heeren, dat de Heere hen zou uitvoeren, en dat Hij hen tot een God zou zijn, zij naar Mozes niet hoorden, vanwege de benauwdheid des geestes en vanwege de harde dienstbaarheid. — O, wat hebben we van God en Zijn knechten al niet gedacht We hebben God voor wreed gehouden en Zijn knechten, die kwamen met de heilige eisch, misschien wel voor remonstrantsch. We hadden alleen oog en oor voor onze nood, wilden ons leven behouden, wilden (naar we meenden) wel bekeerd worden, maar niet onbekeerd, om als goddelooze gerechtvaardigd te worden. We mokten er tegen in: waarom moet God nu dezen weg juist met ons houden.

Wat deed Israël? Vlak voor de zee, vlak voor de verlossing (waarvan zij echter geen weet hadden) riepen ze Mozes nog toe: het ware ons beter geweest de Egyptenaren te dienen, dan in deze woestijn te sterven. —> Ging het bij één van Sions kinderen anders? Neen, wij dwaalden allen als schapen, en ieder keerde zich naar zijn eigen weg. Maar... Hij heeft alle ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. — O, gaarne, gaarne bukken we neder in ootmoed met schaamrood aangezicht voor Hem, Wiens Naam Ontfermer is: wat werkten we tegen, wat moest e w d t d Gij van ons hooren, wat was het recht geweest, zoo we overgegeven waren aan het goeddunken onzes harten. Maar Gij, o Heere, hield stand; Gij deedt niet naar onze dwaasheid, maar Gij leiddet door Uwe weldadigheid alzoo, omdat Gij Uw verlossingsdaden in Christus wildet verrichten, niet om onzentwille, maar om Uws grooten Naams wil.

Hoe straalt heel die afgelegde weg, waarin zooveel kuilen en moordspelonken gevonden werden, nu voor ons in het licht van de eeuwige barmhartigheid Gods in Christus. De zweeji van den drijver lag in Zijn hand, en in 't vetborgen beroerde ook Zijn hand ons hart, zoodat het ondanks alles toch steeds meer naar Hem werd uitgedreven.

Wie is er heden het niet eens met den Heere, terwijl hij toch naar Hem wordt heengedreven? Weet, dat de Heere niet doet naar eens menschen dwaasheid, maar naar Zijn genadig voornemen.

Gij leiddet door Uwe weldadigheid.

Het ging de zee, den dood in, doch het werd het leven. O, welke weldadigheidI Die is beter te bewonderen, dan te beschrijven. Jakob bad: ik ben geringer dan al deze weldadigheid en trouw, die Gij aan Uwen knecht gedaan hebt. Als de Naam des Heeren voor Mozes swordt uitgeroepen, dan hoort hij: HEERE, HEERE! God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid! Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden... Onze weldadigheid is als een morgenwolk, doch Zijne weldadigheid bewaart Hij. Over die weldadigheid te mogen peinzen, dat maakt alle bitter zoet. Maar dat kan dan ook maar alleen in het heiligdom, in gemeenschap met Christus. Daarom: wij gedenken Uwe weldadigheid in het midden Uws tempels.

Daar moeten wij ervan spreken, daar mogen we ons onder de vleugelen dezer weldadigheid nestelen, daar mogen we ons aan 's Heerefi weldadigheid aanbevelen: Uwe weldadigheid en Uwe trouw verheel ik' niet in de groote gemeente. Gij, o Heere! zult Uwe barmhartigheden van mij niet onthouden; Iaat Uwe weldadigheid en Uwe trouw mij geduriglijk behoeden.

Lezer, moogt ge zoo de weldadigheid Gods inleven. Gij weet toch viel, dat dit iets anders is dan een wissel trekken op de weldadigheid Gods. Van den Naam van dezen zelfden God staat toch ook geschreven: Die den schuldige geenszins onschuldig houdt. Misleid u in dezen niet, maar laat u leiden. Heb geen vleeschelijke gedachte van de weldadigheid Gods, want dan volgt na pleistering met looze kalk, bittere ontgoocheling. Alleen de vernederde, de verbrijzelde, die zal de weldadigheid Gods in Christus ontdekken, en ook eenmaal zingen: Gij leiddet door Uwe weldadigheid dit volk, dat Gij gelost hebt.

III. De blik des geloofs in de toekomst.

Vanuit de verlossing, in Christus wordt eeflf blik des geloofs in het verleden geworpen, doch ook een blik des .geloofs in de toekomst, z& oals we dan ook uit onze tekst vernemen: Gij voert hen zachtkens door Uwe sterkte tot de liefelijke woning Uwer-heiligheid. Daar wordt teruggezien op de trouwe leidingen Gods tot verlossing onzer ziel. maar ook weet men ervan de verrekijker der hoop op te nemen en er doorheen te blikken met het oog des geloofs. Zoo wordt de weg naar Sion door de woestijn afgestaard. Wij zijn in hope zalig, zegt de apostel, en de hoop beschaamt niet. Zijn nu Sions kinderen den strijd te boven? Neen, juist is hun een „welkom in den strijd" toegeroepen. Nu zijn ze gevoerd in het strijdperk van dit leven, een leven, waarboven geschreven staat: veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot... De weg is dan ook na even rusten op de oever der zee: de reistasch op de schouder, de woestijn in.

Maar ge hebt misschien al de tegenwerping geftiaakt: het opschrift boven des christen's leven is niet af! Oe hebt gelijk, .br moet nog volgen: doch uit die alle redt hem God: Hij is zijn heil alleen. — En het levend geloof ziet'nu niet op den weg door de woestijn, maar op den Leidsman, den Herder Israëls, Die Zijn schapen leidt, en zoo ontvangt de laatste zinsnede „Hij is zijn heil alleen" alle aandacht. Het vleesch blijft bij het eerste «teken: veel wederwaardigheden, veel rampen... Hoe kan het vleesch ook in dien zin bij Gods kinderen vaak overheerschen, zoodat niets rondom gezien worden dan de bergen van bezwaren. Daarom moet altijd weer een puinhoop in ons leven worden aangericht, opdat het eenvoudige geloof mag opwaken in ons hart, zoodat over bergen, beren en leeuwen heen gezien wordt op Hem, die leven, dood, zonde en genade in Zijn hand heeft. Daar wordt, afziende van alles, wat voor het vleeschelijk oog zich voordoet en tegen alle zichtbare en tastbare omstandigheden in onze omgeving in ons hart, in ons lichaam in, door de verrekijker der hoop geblikt en wordt gezien met volle klaarheid de zekerheid van het bereiken van het einddoel, zoodat vanzelf het lied uit ons hart ons op de lippen komt: wij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk onzer zal in 't zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. — De ziel verliest zich in haren God: Hij zal het maken. Hoe? Antwoord: Gelijk een vader zich ontfermt over. zijne kinderen, alzoo ontfermt zich de Heere over degenen, die Hem vreezen. — O, mochten Sions verlosten daar meer gelegerd zijn, meer door het geloof wandelen, zoodat ze de woestijn, het strijdperk van dit leven, ingaande en doorgaande, telkens weer krijgen in te leven: Gij voert hen zachtkens door Uwe sterkte...

Om het inleven van dit getuigenis des geloofs gaat het ons heden, om de blik des geloofs in de toekomst dus. We staan dan ook niet langer stil bij de blik des ongeloofs, of bij de donkere uren, waarin Gods kind al geraken kan. Veel vruchtbaarder is toch bij de werkzaamheden des geloofs bepaald te worden, dat kan tenminste als middel met jaloerschheid vervullen, of ontdekkend of vertroostend werken, en is bovenal tot eere Gods.

Gij voert hen zachtkens door Uwe sterkte... Dit „zachtkens voeren" ziet blijkens de grondtekst vooral op het voeren van de schapen door den Herder. Hoe zielsver-

kwikkend om den Heere als den Herder Israëls te bewonderen. Welke teere zorg heeft de Herder voor Zijn kudde. Hij is vol zorg over de schapen, waakt over hen. leidt ze naar het malsche gras en aan waterbeken. houdt rekening met hun omstandigheden; zoowel de zoogenden als de lammeren hebben het goed bij Hem. Een zachte, teere hand leidt ze. Beteekent het. dat ze nimmer leeuwen en beren ontmoeten, niet langs ravijnen worden gevoerd, waarin ze zi, ch in gedachten al zien neerstorten? O neen! Ook beteekent het niet, dat deze Herder week met Zijn schapen omgaat. Hij werpt meermalen met een kluit om het weerspannige en eigenzinnige schaap terug te brengen tot de kudde. Ook wordt de hond meer dan eens op een bepaald schaap afgestuurd en krijgt het een pijnlijke beet. Maar, nog eens herhalen we het, hier bezingen de schapen van Jezus niet, wat ze in het aardsche strijdperk ervaren, maar wat ze gelooven van hun Herder, zooals ook Paulus doen mag: ij hadden ak zeiven in onszelven het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelven vertrouwen zouden, maar op God, Die de dooden verwekt; Die ons uit zoo grooten dood verlost heeft, en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal (2 Kor. 1 : 9, 10). — Er kan geen kwaad van den Heere gedacht of gezegd worden: ij voert zachtkens. %

Heere, Uw hand is een liefdehand, een hand, die doorboord werd. Heere, Gij kunt ons geen kwaad meer doen, ook niet in dezen weg!! ~ Wat is de zegen rijk, die door dit inleven en getuigen door het geloof wordt afgeworpen!

Welke vastheid komt er dan voor den dag, hoe onwankelbaar komt ons het Woord Gods voor, hoe vol vertrouwen mogen we erop neerzinken. God voor een waarachtig man houden. In de grondtekst staat er eigenlijk: Gij hebt mij zachtkens gevoerd door uwe sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid. Het is eoii profetisch perfectum (voltooid verleden tijd).

Mozes ziet in het geloof het einddoel als reeds bereikt. Dat doel zal Israël niet meer ontgaan. Zoo vast ligt het voor het geloof van Sions verlosten, dat ze bezingen, wat gebeuren zal, als was het reeds een feit in het verleden. — Hij heeft het gedaan, Hij doet het, Hij zal het doen, houdt het in.

Hij heeft een arm met macht, Zijn hand heeft groot vermogen. In het geloof de kracht des Heeren aan te grijpen als nieteling in zichzelf, wat geeft dat levensmoed voor de woestijnreis: in Uwe hand is kracht en sterkte, en ik zal U liefhebben, Heere, mijne Sterkte. De moeiten en zorgen mogen vele zijn, de ravijnen angstwekkend, waarlangs we geleid worden, de vijanden menigvuldig, die zich van binnen en van buiten tegenover ons stellen, toch worden we boven hen uitgeheven door het: Zijn is de zee, z' is dóór Zijn kracht met al het droge voortgebracht; 't moet alles op Zijn wenken hooren. — Door Uwe sterkte — hoe heeft Hij onze sterkten nedergeworpen, de hel geboeid en uitgeleid van onder de macht des duivels! Zou Hij. dan niet den ganschen weg ten einde Zich Verwinnaar in den strijd betoonen en Zijn volk de zegen geven?

Het geloof twijfelt niet, maar rust op de liefde en almacht Gods in Christus, en fcet land. het strand houdt het in 't zicht: Gij voert hen zachtkens door Uwe sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid. Wat is 't vooruitzicht schoon!

Kom dan, o pelgrim op deez' aarde, Weest maar geduldig, sterkt den moed: De Parel, die is hoog van waarde. Daar gij de pelgrimsreis om doet.

Laat dan niet het hoofd zakken! Zie, Israëls Wachter sluimert niet. noch slaapt. Ziet ge daar in de verte de kustlijn niet? Ge weet toch wel van zingen in den nacht. daar ge Hem verwacht, en van opheffen van uw hart tot den God des levens, wat u ook moog' treffen. Zoo zij het ook heden: Gij zult mij leiden door Uw raad en daarna in heerlijkheid opnemen. Hij heeft toch uw rechterhand gevat!

De liefelijke woning Uwer heiligheid, of de weide Uwer heiligheid, wordt het einddoel van de reis genoemd. Nieuwere vertalingen hebben: Uw heilige woning. Onze Staten-Vertaling is zeer letterlijk. Laat ons het ook eens zoo letterlijk houden. Wat wordt dan hier een wondere zaligheid ontsloten! Wat is de heiligheid Gods voor u geworden? Werd zij u niet ter verschrikking, toen zij zich openbaarde in rook en vuur? En hebt ge niet geroepen ten dage, dat ge in-uw dienstbaarheid wegzonk: wee mij, ik verga, want mijne oogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen, gezien. O, die heiligheid Gods, waarbij de mensch een stoppel werd. O, wat werd het een wondere en onvergetelijke dag, toen die heiligheid Gods, die ons verblindde en midden in den dood wierp, liefelijk werd in. Christus, toen de heilige God ons geopenbaard werd als een verzoend God in Christus., Daar verscheen Christus, omwolkt door het vuur en de rook der heiligheid God§ tegen de zonden Zijns volks. En als de slag op Golgotha gevallen was, en de rook en de kruitdamp opgetrokken waren, lag daar de liefelijke heilige weide der algenoegzame genade Gods voor dat in zichzelf ellendige volk: de liefelijke woning Uwer heiligheid. In Christus is de Heiligheid Gods een woning voor Zijn volk geworden. Daar hebben ze hun thuis. Juist de heiligheid Gods is hen in het geloof een woning erf een weide. God kan Zijn heilige deugden niet krenken, en dat beteekent voor het geloof, dat God Zijn volk niet kan overgeven.

In Christus is Hij Zijn Woord aan hen kwijt, in Christus roepen al de heilige deugden Gods om het volle heil van Zijn volk. Hoe sprakeloos worden we als we nog maar een weinig op deze weide der heiligheid Gods, in het geloof in Christus, mogen verkeeren, als we ons mogen bergen in de deugden Gods, en door geloovig overpeinzen van al de deugden Gods, ja door geheiligd geloovig inblikken in Gods Wezen zelve, de rijkste troostbronnen aanboren.

En wat nu hier in aanvang het deel werd in het geloof, dat zal eenmaal ons bezit zijn in aanschouwen. De man Gods,

Mozes. zingt het voor: daar gaat het heen. Hij Ziet het land van melk en honing achter de woestijn als vlak voor zich: Gij voert (zoo zeker, als is het reeds zoover) hen zachtkens door Uwe sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid. Dan zal Sion binnengeleid worden in de volle heerlijkheid van de liefelijke woning der heiligheid Góds, in de volle gemeenschap met den Drieëenigen God, en het Lam zal voerert tot de fonteinen der levende wateren. Hier houdt alle beschrijving op: wat geen oog gezien heeft, geen oor gehoord heeft...

Daar zal voorzeker geen leeuw of beer nog dreigen, geen adder onder het gras schuifelen, geen dwalen van het schaap meer gevonden worden. Binnen die eeuwige woning zullen al onze fonteinen zijn, en nimmer zal zelfs ook maar eenigszins naar een andere fontein getaald worden, want God zal zijn alles in allen, naar ziel en lichaam beide uiteindelijk.

Laat ons dan niet zien op de wind en de golven, o pelgrims, maar op den Stuurman en het naderend strand:

Schept moed en troost u onderwegen; Al schijnt gij nog zoo wijd van Huis, Het is zoover niet eens gelegen. Aan 't eindje volgt de rust na 't kruis.

Laat ons thans mogen besluiten met de zakelijke vraag: zijt ge lid van dat volk, dat de Heere door de zee heeft heengeleid en alzoo verlost heeft? — Wie in Egypte een rustig, vroolijk leven leidt, hij zal straks in een donkere nacht komen, waaruit niemand hem verlost. Wie nu verlegen staat door deze vraag, omdat wel een eindweegs kon worden meegegaan, maar dan het geweten een halt toeriep, hij of zij herinnere zich, dat Sion zingt van den Heere HEERE: Op uw noodgeschrei deed Ik groote wond'ren.

Allen, die met het lied .van Mozes mochten instemmen, mogen uitzien naar den dag, dat zij onder hen gevonden zullen worden, die zingen het gezang van Mozes, den dienstknecst Gods en des Lams.

H.

v. SI.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Herder Israëls en Zijn werk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's