Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET ANDERE DEEL Van God den Zoon

LXXXVI

Zondag 12 vraag 31-32

Vraag 32: Maar waarom wordt gij een christen genaamd?

Antwoord: Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzoo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijnen Naam belijde en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeere.

Na de behandeling van de drie ambten van den Christus voegt de Catechismus een vraag in, bij wijze van toepassing, over het dragen van den naam christen.

Maar waarom wordt gij een christen genaamd?

De vraag roept tot het doen van verantwoording. Zij is zeer persoonlijk van aard. Bovendien is de vraag ook van zakelijken aard. De naam Christus is beleden, zoo rijk en vol van inhoud, een wereld van gedachten en zaligheden omvattend.

Hooge lof is aan dezen Naam Christus toegebracht en daarom doet de vraag, hoe het mogelijk is van dien naam er een af te leiden, die dezelfde ambten noemt en waarvan de drager een mensch, een zondaar is. De vraag is dus een oproep tot het geven van rekenschap en het doen van verantwoording.

Nu zijn er tijden geweest, dat de naam christen de geestelijke waarde dekte. De wereld was zelfs bang voor dien naam, en mede daarom verachtte zij hem.

Julianus de Afvallige eischte, dat de discipelen van Jezus niet christenen, maar Gallileërs zouden heeten. Gods volk was zeer vereerd met den naam christen. Het was hun eeretitel, zij beroemden er zich op. De naam was hun dierbaar en inhoudsvol. Eén van de martelaren verklaarde, toen men hem naar zijn naam vroeg, dat hij Probus heette (de deugdzame) maar dat zijn edelste naam christen was. En van Theodosius wordt verhaald, dat hij zou verklaard hebben: ik vind er meer heerlijkheid in christen dan Keizer te zijn.

In onzen tijd is de naam vervlakt, bij velen inhoudloos geworden. Toch is het ook zóó, dat iemand van wien gezegd wordt: dat is een christen of christin, daarmee geprezen wordt om zijn levend en actief geloof, in tegenstelling met allerlei schijngestalte.

Toch is de glans van het woord af, doordat velen hem dragen zonder den glans van dien schoonen naam te openbaren.

Er zijn vele millioenen menschen, die christenen heeten, omdat zij geen heidenen zijn en wellicht zijn gedoopt, maar zij zijn der zalving van Christus niet deelachtig. Toen de vader van Karl Marx zijn kinderen liet doopen, gaf hij als beweegreden op, dat het doopbriefje een toegangsbewijs is tot de christelijke beschaving. De vraag: waarom wordt gij een christen genaamd, krijgt dus scherper accent naarmate het christendom zijn christelijkheid verliest.

Wat nu de oorsprong van den christennaam betreft, preciese bijzonderheden dienaangaande hebben wij niet. De oorsprong van den naam ligt in het duister.

Maar door de bijzondere voorzienigheid Gods ontstond de naam en werd een treffende aanduiding van den waren discipel des Heeren. Het geschiedde, zoo lezen wij in Hand. 11 : 26, dat de discipelen het eerst te Antiochië christenen werden genoemd. En dit geschieden was een daad Gods, een werk van zijn bijzondere voorzienigheid over zijn volk en Kerk. Mogelijk hebben Barnabas en Saulus ter on-

derscheiding dezen naam bedacht, zoo is wel opgemerkt. Maar zeker is, dat de naam terstond ingang heeft gevonden, bii de wereld, blijkens het beroemde woora van Agrippa: ij beweegt mij bijna een christen te worden (Hand. 26 : 28). Maar ook in de gemeente was de naam weldra gangbaar en hoog geacht. Denk maar aan het woord van den apostel Petrus aan de verstrooide geloovigen: ndien iemand lijdt als een christen, die schame zich niet (1 Petr. 4 : 16).

De titel is dus blijkbaar door de Kerk van meetaf. opgevat als officieele ambtelijke naam. En wel in den zin zooals die door onzen Catechismus wordt belicht. Bij Hand. 11 : 26 schrijven de Kantteekenaren: hristianoi (Grieksch), dat is discipelen van Christus, omdat zij zijne leer aannamen en beleden, welke met dezen naam ook terecht genoemd worden, omdat, als zij in Hem gelooven, zij leden van Zijn lichaam en Zijner zalving deelachtig worden.

Een christen is dus een mensch, die aan Christus toebehoort, met Hem als Christus is verbonden. Zoo deelen Gods kinderen in den ambtsnaam van den Gezalfde des Heeren. Zooals wij zagen komt het woord driemaal in het Nieuwe Testament voor, en heeft zoo burgerrecht verkregen in de Kerk des Heeren van alle eeuwen. Rome kent zijn Jezuïten, volgelingen van Jezus, de bloem van de Roomsche Kerk, tevens haar gevaarlijkste en diepst-Roomschetak. Maar Jezus heeft geen volgelingen. Hij is de Zaligmaker. Doch wel is er een band met den Christus als de Gezalfde, de vereeniging van het Hocfd met de leden. Deze is zóó nauw, dat zij door één naam worden getypeerd. Zoo wordt de Kerk als eenheid, zelfs Christus genoemd (1 Cor. 12 : 12). Want, zooals het lichaam één is en (toch) vele leden heeft en al de leden van het lichaam, al zijn ze vele, één lichaam vormen, zoo ook de Christus. Zoo ook de Christus, dat is: óó ook Christus met Zijne gemeente.

Zoo komen wij terug op de vraag: maar waarom wordt gij een christen genaamd? Op welke gronden draagt gij dien naam en wat zegt hij van uw innerlijke zijn, van uw betrekking tot Christus. Er hangt zooveel van af, uwer ziele zaligheid. Zegt gij wellicht: omdat ik gedoopt ben, uit christenouders ben geboren, belijdenis heb gedaan en ten Avondmaal ga? Weet dan, dat dit alles u geen waar christen maakt en gij kunt staan aan de zijde dergenen, die zullen zoeken in te gaan en niet zullen kunnen. Luister naar het woord van den apostel Paulus: Evenwel, het vaste fundament Gods staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen, die Zijnen zijn en... die den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. Dit is het kenmerk der gekenden Gods, in gemeenschap met het fundament.

Er zijn vele naam-en mondchristenen. Ook spreken wij van bijna-christenen; die niet verre zijn van het Koninkrijk Gods, maar... toch er buiten! Daarom is het antwoord van den Heidelberger zoo ontdekkend, en leerzaam tevens.

Waarom wordt gij een christen genaamd?

Luister naar het zinvolle, schoone antwoord van ons leerboek en belijdenisgeschrift:

Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben...

Het chri& ten-zijn hangt dus onlosmakelijk samen met Christus, den Gezalfde. Zal het woord christen inhoud hebben, dan moet het die ontkenen aan Hem, die de Christus Gods is. Om iets uit Christüs te ontvangen, om uit Hém té léven moet ik op een of andere wijzé met Henl verbonden lijn. Wil ik Zijner zalving deelachtig zijn, dan moet ik in den Gezalfde wezen.

Hier is een verbazingwekkend wonder van genade, want van nature zijn wij rtiet vereenigd met den Héere Christus. Wij zijn van Hèm vervreemd, leven uit den verdorven wortel van ons eigen béstaart, gelijk wij ook vervreemd £ijn vart God, onzen Maker. En met God onzen Maker kunnen wij niet irt gemeenschap treden buiten Zijnen Christus. Daarom wéér-1 klinkt de wekstem des Evartgeliês: bëkéért U en gelooft het Evangelié. De ftërsoort van den zondaar moét worden véreenigd met den persoon vart Christüs, door den Heiligen Geest. Wij moeten ingeplant worden als een lid in zijn lichaam, waarvan Hij het Hoofd is. Die band der Vêfeeniging nu stelt de Schrift in êen bepaald licht. Achter alle geloofsdaad ligt het verborgen werk des Geestes. Met betrekking tot den eersten band van vereeniging is de zondaar geheel lijdelijk. Die verbinding gaat zelfs buiten zijn bewustzijn om. Hier gaat het om de diepe achtergronden vart het geloof in de levendmaking des zondaars voor God. Maar dit werk des Geêstes gaat niet buiten het Woord om en de verkondiging van dat Woord. Het heeft God behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken die gelooven. Zoo brengt de Geest tot vereeniging met Christus door het Woord. God spreekt den zondaar aan niet alleen, maar Hij vereenigt hem met den Christus, waarmede het geestelijke leven in den wortel is gegeven. Doch wat wij nu niet moeten doen? In die achtergronden blijven steken, en vanuit de wedergeboorte, in engeren zin, de kenmerken van den christen opmaken. Het Woord zegt niet: als de Geest u wedergeboren heeft wordt gij zalig, maar indien gij gelooft in Christus zijt gij zijner zalving deelachtig.

Wij hebben immers wel te verstaan, dat de Schrift den band met Christus onmiddellijk met het geloof in verband brengt. Door het geloof alleen weten wij met Christus te zijn vereenigd en dit geloof is de band der gemeenschap. Toch is het geloof op een of andere wijze ingeweven in het nieuwe leven en is de levensuiting van dit nieuwe leven. Tusschen dood en leven is geen middenweg, het is van tweeën één. De vraag, die hier aan de orde is moet echter wel worden verstaan. Hoe komt van de zijde des zondaars, door de genade des Heiligen Geestes de gemeenschap met Christus tot stand. En dan is het antwoord: door het oprecht, zaligmakend geloof. Daarom lezen wij ook: Ik in hen, dat is door den Geest en zij in Mij, dat is door het geloof. Zoo is er een wederkeerige band tusschen Christus en dé geloovigen, die niét kan worden verbroken wijl uit God.

De onderwijzer spreekt rtu over dert christen, dié zich aldus weet vereenigd met den Gezalfde des Heeren.

Waarom t^ordt gij een christen genaamd?

Omdat ik door het geloof een lidmaat üari Christus ben, lüidt het antwoord. Die in Mij gelooft, sprak Jezus, zal geensziriS hongeren en die in Mij gelóóft, ial öimmermeer dorsten. Het geloof is derhalvé een «iélvêfrVüllfende genadé dööf de gé» Méèftschap met Christus, uit Wien orts allé weldaden des heils toevloeien.

Wij waren verre van Christüs en hoë zal ik levért door Hem zonder band eri verbinding? Maar nu, gij, die eertijds verre waart, zijt nabij geworden door hét bloed van Christus. Door den band des geloofs komen wij in contact mét hét bldëd vali Christüs. eiat öriië iiél reiriigt van allé zondé. Komen wij in verbinding met Christus en Zijn heilsbediening door den Heiligen Geest. Wij worden gedrenkt met Zijne genade, overtogen met Zijn heil, leven en gerechtigheid. Vart nature waren wij gescheiden door de zonde, diepe onmacht, sprüitertdë üit diepé óiiwiiligheid, verbonden met intense vijaüdschap tegen God èrt den naaste, kenmerkten ons leVén. Gij wilt tot Mij rtiet komen, opdat gij het leven hebt.

Maar als wij ontdekt worden aan Gods heiligheid en rechtvaardigheid, gesteld voor den spiegel der heilige wet, wordt onze kracht gebroken, leeren wij uitzien naar redding en verlossing. De Heere ontdekt ons het Evangelie des Zoons, en doet het geloof uitbotten, dat zich reikhalzend uitstrekt naar den Zaligmaker, gelijk het kind de moederborst zoekt om zich te laven. Ik zal mijzelven aan hen openbaren, zoo beloofde Hij én zoo doet Hij!

Zalig Hem te ontvangen in de armen des geloofs en die armen om Hem te slaan; zich aan Hem over te geven en te worden overgenomen, zonder van Hem immermeer te worden gescheiden. Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere, onze God. Zoovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen naam gelooven.

Zoo worden wij een lidmaat van Christus' lichaam.

En dat lichaam betrekt zijn leven en gedachten uit het Hoofd Christus. Zoo iemand in Mij niet blijft, die is buiten geworpen als een rank buiten den wijngaard en is verdord. Alléén dus door het inlijven in Christus zijn wij Zijner zalving deelachtig, leven wij uit Hem en handelen wij uit Hem. Geschapen in Christus Jezus tot goede werken, dewelke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.

Gelijk in het lichaam vele leden zijn, en elk lid verbonden is met de andere leden tot één organisch geheel, zoo is het hier. In alle leden is één leven. Christus is het Hoofd des lichaams. Hij heeft den Geest ontvangen zonder mate en uit Zijne volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's