Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus~verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus~verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXVIII

Zondag 12 vraag 31-32

HET ANDERE DEEL Van God den Zoon

Thans gaan wij samen overdenken het tweede gedeelte van antwoord 32: waarom wordt gij een christen genaamd?

Nu is het priesterlijk ambt aan de orde: en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere. zoo luidt deze zinsnede.

Door de zalving van Christus — Zijner zalving deelachtig — worden de christenen weer priesters Gods. Gij zult priesters des Heeren heeten, men zal u dienaar onzes Gods heeten. Hoofd, hart en hand worden den Heere toegewijd, profeet, priester en koning. Het hart in het bijzonder is betrokken in het priesterwerk, gelijk het hoofd bij het profetisch ambt. Niet, dat de spheren gescheiden zijn, volstrekt niet, want de menschelijke persoonlijkheid is eene eenheid. Maar toch onderscheiden wij terecht de spheren in het menschelijke zieleleven. Welnu, het hart is orgaan des levens, der diepste gedachten en gevoelens. De Schrift spreekt van het diepe hart, vanwaar de uitgangen des levens zijn. Daar klopt het innerlijke wezen van den mensch. Zalig een hart te hebben, waarin de liefde Gods is uitgestort door den Heiligen Geest. Door de gemeenschap met Christus, gezet in Zijne zalving, gaan wij deelen in Zijne liefde tot God en den naaste. In de liefde wordt het priesterlijke openbaar. Zijner zalving deelachtig..., sluit in een priesterlijk hart; het ambt van priester. De christen is dus geroepen en bekwaamd tot den dienst der liefde. Dan voltrekt zich toch wel een machtige ommekeer in het hart, want van nature zijn wij liefdeloos. Wij offeren ons garen en rooken ons net, wij zijn zelf-aanbidders en verteeren ons leven in zelfzucht en haat. Er moge in de wereld toewijding, medeleven zijn, humanisme, maar dit ontspruit niet aan den wortel der waarachtige liefde Gods, want die is ons vreemd.

Daarom kunnen wij alléén waarlijk liefhebbend mensch worden door de zalving van Christus deelachtig te worden. Die in Christus is, die is een nieuw schepsel. Een christen heeft priesterlijke wijding. Hij is gezalfd met den Heiligen Geest. En van dien Geest is hij afhankelijk in zijn dienst, altijd weer. Hij kan niet dienen zonder wijding des Geestes. Hij kan niet zeggen: ik ben priester, ik ben gewijd eenmaal, en nu heb ik mijn dienst in de hand. Neen, hij ervaart, dat hij de liefde niet kan oefenen en niet kan offeren zonder den Geest van Christus, zonder de zalving. Dit moet den christen nederig houden en afhankelijk van den Christus, den Gezalfde. Ach, wat kan het hart bitter zijn tegen God en den naaste, wat kan hij zichzelf behagen en beklagen. Hij kan de liefde niet opwekken in zijn hart.

Wij zijn ons dus wel bewust, wanneer wij over het priesterschap van den geloovige handelen, dit te doen uit de bediening van Christus door den Geest.

Ik zal liefde en lof ten offer mengen.

Hoe spontaan kan die sprake opwellen uit de door liefde ontstoken ziel. Liefde en lof ten offer mengen.

De priester draagt een priesterlijk gewaad. Hun wordt gegeven, dat zij bekleed worden met rein en blinkend lijnwaad, want dit zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen. Zij dragen het offerkleed en zijn gezalfd tot priesterwerk. Zij hebben vrijmoedigheid om in te gaan in het Heiligdom. Een heilig priesterdom, die geestelijke offeranden offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. Deze neemt het offer over en gelijk het uit Hem stamt, wordt het in en door Hem Gode opgedragen. Zoo staat de Gezalfde des Heeren tusschen den Heere en den christen, die Zijner zalving deelachtig is. Hij verbindt hen in zichzelven als Middelaar.

Dit offeren nu van geestelijke offeranden, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus, is hun redelijke godsdienst, zegt de apostel. Ze offeren geen runderen gelijk de priester van den ouden dag; ze staan niet met ontblooten voelt in het offerbloed. De schaduw is voorbij. Hun redelijke godsdienst. Dit woord redelijk is vrijwel gelijk in beteekenis mét geestelijk. Zij hebben een zuiver geestelijke dienst, in de welbewuste toewijding aan den Heere in een heiligen levenswandel, die de eigenlijke inhoud is van allen ceremoniëelen dienst, zijn eigenlijke zin of gedachte, redelijke godsdienst geheeten, tegenover den dienst der schaduwen. Deze redelijke godsdienst, in priesterschap betoond, omvat het zich stellen tot eenë levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande.

De offers, die worden gebracht zijn een gebroken en verslagen geest. Daarom zegt de catechismus, dat zij zichzelven Hem tot een levend dankoffer. Niet het hunne. maar zichzelven. Och ja, van menigeen kan de Heere God allerlei krijgen, alnaar dat onze godsdienst is. Van den vrome vroomheid, van den eigengerechtige eigengerechtigheid, van den Farizeër dankzeg-

ging, noem maar op en vergeet uzelf dan niet... Maar... zichzelven niet, dien reserveeren zij voor zichzelven. De apostel Paulus kon schrijven: wiens ik ben en dien ik dien. Velen meenen het laatste zonder het eerste te kunnen belijden. En toch, dat is onmogelijk. Overgave van onszelven aan Hem. die den goddelooze rechtvaardigt * om niet, die de overtredingen uitdelgt als een nevel en de zonden niet gedenkt. Priester-zijn, gewijd en met gewaad, gezalfd tot dezen dienst, offers brengen, zichzelven offeren voor-ondersteld verzoening. Wij worden Zijner zalving niet deelachtig zonder den Gezalfde te aanvaarden en met Hem vereenigd te zijn. Hoe kom ik hierop? Wel, dat zal ik u zeggen. Wij spraken zooëven over het offer van een gebroken en verslagen geest, dat God niet zal verachten. Evenwel, een verbroken ziel zegt niet: Heere nu kom ik U mijn verbroken geest ten offer brengen. Doch, wie in een gebroken geest en met een verslagen hart tot den Heere nadert, die wordt door den Heere aangezien en dan is het den Heere een overgave van dien|mensch, offer geheeten. De tollenaar gaf zich over aan den God der genade, hij verliet zich op den Borg en... werd aangenomen in het offer. Zoo was de tollenaar Gode aangenaam in Hem. Toch zal de tollenaar niet zeggen: ik ben aan het offeren, maar het gaat mij om het Offer der verzoening.

Toen hij gerechtvaardigd afging naar zijn huis, bracht hij het lof-en dankoffer van zichzelven. Ik ken een mensch in Christus!

De offers van zichzelven zijn gebeden en dankzeggingen waarin hij zich aan den Heere geeft en kwijt raakt. Laat ons dan, door Hem, altijd Gode opofferen de offeranden des lofs, dat is de vrucht der lippen, die Zijnen naam belijden. Zelfs hunne aalmoezen worden offeranden genoemd: vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want aan zulke offeranden heeft God een welgevallen. Dan geschiedt dit alles in den naam van den Heere Jezus, uit Zijn priesterlijke barmhartigheid. Daarom spreken wij ook van den dienst der barmhartigheid en het brengen van een offer in het midden der gemeente, als voor de armen een gave wordt gevraagd. Spreken wij van den dienst der gebeden.

Wanneer de christen zijn leven Gode wijdt wordt dit een offer geheeten. Ik word nu tot een drankoffer geofferd en de tijd mijner ontbinding is aanstaande, schrijft de apostel. Wie zoo het priesterschap verstaat, zegt niet meer: wie wil mij hebben, wat moet de Heere met mij doen? Dergelijke sprake verraadt juist den Gezalfde niet als Borg te bezitten, die tusschen God en onze ziel staat niet alleen, maar met wien wij vereenigd zijn door het oprechte geloof als lidmaat Zijns lichaams.

Zij geven zichzelven in dien Eene. Inderdaad, buiten Hem kan God niets met ons beginnen, kan onze dienst Hem niet aangenaam zijn, want immers dan verwerpen wij Hem in wien de Vader alléén Zijn welbehagen heeft.

De levensspreuk van den Geneefschen Hervormer was: ik breng mijn bloedend hart Gode ten offer. Hier was volle overgave van zichzelven aan dien God. die hem in Christus ook wilde hebben.

En mijzelven Hem tot een levend dankoffer of fere...

Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij niets op de aarde, bezwijkt mijn vleesch en mijn hart. zoo zult Gij zijn de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid.

Het verschil met Jezus' priesterschap is duidelijk. Dit droeg een zeer bijzonder karakter als Borg. Bij den christen kan nooit van zoenoffer sprake zijn. Christus heeft toch met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt, degenen die geheiligd worden. Ach ja, de mensch zou nog wel eens een zoenoffer willen brengen, als hij zijn zonde ziet, maar Christus niet opmerkt. En toch, dan voegt hij nieuwe schuld bij de oude. Geen zoenoffer! dat heeft Christus gebracht.

Dit priesterschap van den christen kent wel de intercessie voor anderen, dat wil zeggen, het tusschen-tredende gebed voor den nood van anderen. Een christen bidt nooit voor zichzelf alleen, maar in de gemeenschap der heiligen, terwijl hij ook gedenkt den nood dergenen, die alsnog buiten zijn. De nood der wereld en de nood van het kerkvolk, dat wel is in het verbond maar daarom nog niet van het verbond. In priesterlijke bewogenheid des harten stijgen de gebeden op tot den troon der genade, wordt geworsteld om het heil van zondaren.

De vader der geloovigen, de vriend Gods, Abraham, trad in bij den Heere voor Sodom en Gomorra. Maar zij hebben geen eigen werk om op te pleiten. Zoo kan hen zelfs het aangrijpende halt-Gods worden toegeroepen: bid niet voor dit volk, want Ik zal u geenszins hooren.

In hun priester-zijn komt dus sterk uit, dat de liefde Gods hen dringt om Gode te leven en zich Hem geheel toe te wijden. Met de arme weduwe werpen zij hun twee penningskens in de schatkist Gods. Deze liefde is uit God door Christus. Deze liefde Gods is ook bron en oorzaak van de liefde tot Gods volk.

Wie liefheeft, dengene die geboren heeft, heeft ook lief degenen die geboren zijn. De vraag van Jezus aan Simon Petrus is de vraag naar zijn priester-zijn. Simon Jona's zoon, hebt gij Mij lief?

Zoo is dan Jezus ons liefde-altaar om offeranden van aanbidding, gebeden en teedere smeekingen te brengen. In dit liefdevuur wordt onze liefde gelouterd en is zij Gode aangenaam. Van welke zijde wij het ook bezien, Christus, de Gezalfde, is alles, ook in het priester-ambt der christenen. En de Heilige Geest bedient ons uit de volheid van Christus.

Op dit altaar moet onze eigen wil ganschelijk gebonden worden neergelegd. Op dit altaar moeten onze gaven en krachten worden gedeponeerd, benevens alles wat wij hebben in deze wereld aan aardsch goed. En dat alles niet om iets te verdienen of om zalig te worden, maar omdat Hij ons heeft zalig gemaakt en volkomen recht heeft op de Zijnen. Hierop komt het aan. Weten wij dit door bevinding des Geestes? Van nature zijn wij onszelf en willen dat ook blijven. Dat is onze zonde en dwaasheid, ook ons ongeluk en ellende.

Tot dit priesterwerk behoort dus ook de voorbede van Gods Kerk voor land en volk. voor koningen en overheden, en allen die in hoogheid zijn. opdat wij een stil en gerust leven mogen leiden, in alle eerbaarheid en godzaligheid.

Toen Petrus in de gevangenis zat — om ook hierop te wijzen — ging een gedurig gebed op van de gemeente tot God. En wij weten hoe wonderbaarlijk hij werd bevrijd en weer uitging om het Evangelie te prediken.

En Paulus vraagt om de voorbede der gemeente in deze bewoordingen: meteen ook biddende voor ons, dat God ons de deur des Woords opene om te spreken de verborgenheden van Christus.

Wie zou ook niet in priesterlijke voorbede gedenken degenen, met wie hij door banden des bloeds is verbonden, en allen, die ons omringen. Aan wie wij soms nauw zijn verbonden. Deze priesterlijke dienst is in dit leven nog zeer gebrekkig en vaak wordt ervaren, dat de liefde verkoelt erf verkilt en de booze tochten en driften van eigen hart den boventoon voeren.

Dit is een van de oorzaken, dat de liefde naar volle ruimte en ontplooiing dorst, daar waar onze oude-dood is uitgebannen en wij niet alleen volmaakt zullen kennen als profeet maar ook volmaakt liefhebben als priester, om ons te wijden in liefdedienst aan den drieëenigen God, de Beminnenswaardige God der liefde. En aldoor eeuwig zal ons hart ontstoken worden aan de liefde Gods en tot in eeuwigheid zullen wij volmaakt liefhebben dien God, die in Christus Zijn hart heeft geschonken en ons zoo uitnemend heeft lief gehad.

Zij hebben geen rust en dienen Hem nacht en dag in Zijnen tempel.

De wierook der aanbidding stijgt omhoog en liefde en offer wordt ten offer gemengd waar het volk vergaderd is, rondom den troon.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus~verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's