Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXIV

Zondag 15 vraag 37-39

HET ANDERE DEEL Van God den Zoon

Wat heeft Hij geleden?

Den toorn Gods tegen de zpnde des ganschen menschelijken geslachts.

Over den toorn Gods tegen de zonde, gekeerd tegen de menschelijke natuur, hebben wij gesproken in ons vorig artikel. Thans moeten wij nog onze bijzondere aandacht richten op de woorden: de zonde van het gansche menschelijke geslacht.

Door die uitdrukking wordt ons gewezen op de éénheid der menschheid. Uit éénen bloede heeft God het gansche menschelijke geslacht gemaakt. Wij hangen met elkander samen. Adam stond als ons aller vader niet alleen, maar als ons aller hoofd in het verbond der werken. Met zijn val viel de menschelijke natuur als zoodanig. Hij was geen individueel zondaar, maar hoofd der menschheid en wij zijn allen zijner natuur deelachtig. Wij bestaan anders dan de engelen, die stonden niet in geslachtssamenhang, maar ook niet in verbondssamenhang, zoodat de val van den een geen gevolgen had voor den ander.

Daarom zegt onze onderwijzer terecht, dat de toorn Gods gericht is tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht, en dat Jezus dien toorn heeft geleden. Of Christus leed voor één of alle menschen, verandert hieraan niets.

Hij kon niets minder dragen dan den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht. Dit antwoord geeft echter den Remonstrant geen oorzaak om te wrikken aan de vrije verkiezende genade Gods in Christus.

Om één zondaar te redden moest Hij dragen den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht. Gij waart van nature kinderen des toorns gelijk ook de anderen. De schuld en de zonde van Gods gekenden hangt samen met die van de gansche menschheid. De Kerk ligt onder het oordeel van het gansche menschelijke geslacht. De Dordtsche Leerregels zeggen het aldus: dat de dood des Zoons van God de eenige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonde is; van eene oneindige kracht en waardigheid; overvloedig genoegzaam tot verzoening der zonden van de gansche wereld.

Maar de vrucht komt alléén ten goede aan degenen op wier hart de verzoening wordt toegepast. Toch hebben de Remonstranten in den loop der tijden zich gaarne beroepen op dit deel van antwoord 37 voor hun leer der algemeene verzoening. De lezer weet toch wat daaronder wordt verstaan? Zoo zeker ben ik daar eigenlijk niet van, gelet op de opgedane ervaring op dit punt. Daarom wil ik het hier nog maar eens zeggen.

Deze leer zegt niet dat alle menschen zalig worden door Christus. Neen, dat houdt de leer der algemeene verzoening niet in. Ook is zij niet hetzelfde als wat onze Dordtsche Leerregels zeggen, dat het offer van Christus genoegzaam is voor de zonde van alle menschen. Om het anders te zeggen, wanneer Christus alle menschen van alle tijden had moeten redden, had Hij niet meer of minder moeten lijden, dan Hij nu geleden en gewrocht heeft.

Het geschil loopt niet over de uitwerking van het werk van Christus en ook niet zoozeer over de waardij daarvan. Het gaat in dit stuk , allereerst over de bedoeling, die God ermee gehad heeft, en den aard der verzoening. De algemeene verzoening zegt, dat Jezus voor alle menschen zonder onderscheid heeft voldaan. Maar dan komt nog de vraag aan de orde: wat is verzoening? Thans gaan wij daar niet in den breede op in, maar beperken ons tot de opmerking, dat bij de leer der algemeene verzoening juist een opvatting wordt gehuldigd, die de onze niet kan zijn.

Verzoenen is slechts God gunstig stemmen, zoodat Hij weer met den mensch kan omgaan en als die mensch nu wil gelooven, dan wordt hij zalig. De verwerving der zaligheid is bij de algemeene verzoeningsleer slechts het openen van den weg tot de mogelijkheid der zaligheid voor alle menschen. God is verzoend en nu wordt verder de zaak in handen gelegd van den mensch. Het rechterlijke element wordt uit de verzoening weggenomen en de verkiezing wordt geloochend ib dézen zin, dat Christus als de tweedé Adam; alléén de verzoening tot stand brengt voor degenen, die Hem de Vader heeft gecjeven.

Hiermede kunnen wij in dit verband volstaan.

Nu haast men zich echter om triumphantelijk op te merken, dat hier in antwoord 37 eigenlijk de algemeene verzoening wordt geleerd. Er staat immers, dat Hij gedragen heeft den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht. Nu kan al aanstonds worden opgemerkt, dat wie hier de algemeene verzoening meent te vinden, toch wel slecht op de hoogte moet zijn van de theologie van de opstellers van den Heidelberger, die immers de vrije genade beleden en de verkiezing zonder voorbehoud. Hoe zou het dan mogelijk zijn, dat zij hier de algemeene verzoening hebben geleerd? Zelfs die gedachte te opperen is dwaasheid. Bovendien, in antwoord 37 blijkt het duidelijk, dat verwerving en toepassing der zaligheid ten nauwsce worden verbonden. En dat wordt in de leer der algemeene verzoening juist ontkend. Niet de mogelijkheid der zaligheid wordt in de verzoening tot stand gebracht, maar de werkelijkheid. En wien Christus de zaligheid verwerft, past Hij ze ook zeker toe, is de vaste stelling der Reformatie, op grond van de Schrift.

Maar nu die uitdrukking, dat Christus gedragen heeft den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht. Is die uitdrukking dan niet gewaagd, geeft ze geen aanleiding tot misverstand?

Wie het antwoord vergelijkt met de texten, die als bewijsplaatsen zijn aangehaald, zal bemerken, dat geleerd wordt dat door de verzoening niet slechts de schuld is verzoend, maar ook de zaligheid metterdaad is verworven.

Zij, voor wie Christus leed, worden ook metterdaad zalig. Christus is veroordeeld, opdat Hij ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zoude, bevrijdde.

Er is dan ook geenerlei twijfel mogelijk of de catechismus wel staat op het standpunt der bijzondere voldoening. De Dordtsche Leerregels hebben dan ook terecht uitgesproken tegen de Remonstranten: „Want dit is geweest de gansch vrije raad, de genadige wil en voornemen Gods des Vaders, dat de levendmakende en zaligmakende kracht van den dierbaren dood zijns Zoons zich uitstrekken zou tot alle uitverkorenen om die alleen met het rechtvaardigmakende geloof te begiftigen en door ditzelve onfeilbaar tot de zaligheid te brengen.'

Christus heeft gedragen den toorn van God den Rechter, die tegen de zonde van

het gansche menschelijke geslacht ontstoken was. En dus verklaren deze woorden niet de uitgestrektheid der verdiensten van Christus tot de menschen, maar het gewicht van den goddelijken toorn, dien Hij heeft gedragen. En Festus Hommius zegt in zijn toelichting bij deze vraag in het Schatboek van Urzinus: „Dewijl het dan zeker is, dat de ongeloovigen en onbekeerden de straffe hunner zonden in eeuwigheid zelf zullen moeten dragen, zoo volgt daaruit, dat de Heere Christus de straffe van hunne zonden niet heeft gedragen, want Hij heeft ze van hen niet weggenomen."

God ziet de zonde als een geheel. Er is in dien zin één zonde, en dus ook één toorn Gods en één straf. Zoo is het de toorn Gods geweest tegen de ééne zonde van het ééne menschelijke geslacht, die Christus gedragen heeft.

Over de vraag welke beteekenis het middelaarschap en zijn lijden en sterven heeft in verband met de algemeene genade, die alle menschen ontvangen, over het staande blijven der goede engelen, enz. handelen wij nu niet.

Zoo heeft de Heere Christus dan den toorn Gods gedragen en doordragen, heeft God verzoend door zijn zelfofferande.

En in dit ontzettende lijden, bovenal aan het einde zijns levens, zien wij duidelijk, dat de toorn Gods beschikt over den toorn des menschen.

Naar den bepaalden raad en voorkennis Gods is alles over Hem gekomen, óók wat de menschen Hem aandeden. Zeker, het is ons niet mogelijk te verstaan, hoe Jezus, die zijn eeuwige eenheid met den Vader belijdt, zich van God vervloekt en verlaten gevoelde. Is er tegelijk bewustzijn van toorn en van liefde, want Hij was en bleef de geliefde Zoon, in wien al des Vaders welbehagen was. Ja, zóó is het.

Niet door zwakheid, zegt Augustinus, maar door kracht, is Christus gestorven. De toornende Vader houdt toch niet op de liefhebbende Vader te zijn. Dit gelooven wij op grond van de getuigenissen der Schrift, zonder begrijpen.

Hier ligt de verborgenheid onzer verlossing.

Waartoe heeft Hij geleden?

„Om ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis te verlossen en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven te verwerven."

gespro-Weer wordt van het zoenoffer ken.

In Zondag 1 werd gezegd: Hij heeft met zijn bloed voor alle onze zonden betaald. In Zondag 5 en 6 wordt als eenig middel der verlossing genoemd: het genoegdoen aan Gods gerechtigheid en het betalen voor de zonde. In Zondag 12 wordt van den eenigen Hoogepriester beleden, dat Hij ons met de eenige offerande zijns lichaams verlost heeft. De naam Heere is in Zondag 13 verklaard: dat Hij ons van alle onze zonden met zijn dierbaar bloed gekocht heeft.

Hier wordt gesproken van het eenig o zoenoffer. In verband met de werkelijkheid van Gods toorn is dit te welsprekender gezegd. Jezus is het offer en de offeraar. Ja, Hij is de zelf-offeraar. Dit is het ware schuldoffer op Golgotha gebracht, eenig waai*, eeuwig vruchtbaar. Laten wij v hier enkele schriftuurplaatsen bijbrengen om de veelzijdigheid van die zelfofferande in het licht te stellen, den rijkdom der genade te verheerlijken. Ephese 5 : 2: hristus heeft zichzelven voor ons overgegeven, als eene offerande (aanbieding) en een slachtoffer (dood der slachting) Gode. Hij biedt zich Gode aan in den dood der slachting als het eenige zoenoffer. Ook ons Pascha (eenig en echt) is geslacht, namelijk Christus (1 Cor. 5:7). Hij is de verzoening voor oaze zonden (1 Joh. 2:2). De zonden worden bedekt, verborgen, afgebeeld door het verzoendeksel.

God heeft Hem gesteld, openbaar voorgesteld, als eepe verzoening tot betooning zijner rechtvaardigheid. God zelf heeft het middel verordend om te voldoen aan den eisch zijner gerechtigheid (Rom. 3:25).

Christus heeft zich eenmaal geofferd, om de zonden van velen te dragen (Hebr. 9:28). Dit offer behoeft niet te worden herhaald of aangevuld. Met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden (Hebr. 10 : 14).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's