Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkondiging van al den raad Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkondiging van al den raad Gods

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Het volgende, waarop we nu willen wijzen, is, dat Paulus spreekt als apostel, dus staande, niet in het gewone en blijvende ambt van dienaar des Woords, maar in het tijdelijke en bijzondere ambt van apostel. Dit moeten we wel in het oog vatten. Het apostolisch ambt is toch wezenlijk onderscheiden van de gewone blijvende ambten in Christus' Kerk. De apostelen toch waren zeer bijzondere gezanten Gods, door den Heiligen Geest bijzonder toegerust tot een bijzondere taak. Zij waren ooggetuigen van Christus op aarde geweest, en van Zijnentwege rechtstreeks geroepen tot het apostelambt. Ook Paulus. Zij bezaten niet slechts de gewone ambtelijke gaven van dienaar des Woords tot bediening van het geopenbaarde Woord Gods, maar stonden bovendien onder zeer bijzondere bearbeiding des Geestes, waardoor zij openbaringspersonen waren, met bijzonder wetgevend apostolisch gezag, niet slechts in deze of gene gemeente, maar in de gansche Kerk. Daardoor hebben zij ook onder de onfeilbare leiding des Geestes de boeken van het Nieuwe Testament als getuigenis Gods, neerslag van de openbaring Gods in de vleeschwording des Woords, aan de Kerk nagelaten. Daarom schrijft ook de apostel Johannes: etgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des Levens, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijnen Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1 : 1 vv.).

Wat lezen we daar nu? •— Het vleeschgeworden Woord is gehoord, gezien en getast. Door wie? Door ieder? Is hier dus bedoeld het zien met het geestelijk oog? Neen, hier worden met , , wij" bedoeld de apostelen, de ooggetuigen des Heeren. Die kunnen dat zeggen: wij hebben gezien, getast. — En dan laat Johannes er op volgen: Wij (de apostelen) verkondigen u dat eeuwige leven. En waartoe? Opdat gij met ons gemeenschap zoudt hebben, dus in verband, in gemeenschap zoudt gebracht worden met de apostelen en alzoo, in gemeenschap met de apostelen zijnde, ook in gemeenschap zoudt gebracht worden met den Vader en Zijn Zoon Jezus Christus.

Alzoo wordt het apostelschap hier kennelijk aangewezen als verbindingsschakel tusschen Christus en Zijn Kerk. Alleen door met het apostolaat levensgemeenschap te onderhouden, alleen zóó komt de Kerk tot levensgemeenschap met God in Christus. Dat is in geenen deele Roomsch. Neen, Rome liet het apostolaat overgaan op de bisschoppen van Rome. Maar hier wordt geleerd, dat de uitverkorenen in de nieuwe bedeeling niet in gemeenschap met Christus kunnen worden gebracht dan via het apostelschap, via hun verkondiging. Zonder hunne prediking en het geloof daarin is geen gemeenschap met Christus mogelijk. Prediken dan nu de apostelen nog? Zij hebben immer.s geschreven onder de onfeilbare leiding des Heiligen Geestes. Zoo verkondigen de apostelen dus nog immer in de heilige Schriften den levenden Christus in de gemeente. Zij gingen persoonlijk heen, doch hun getuigenis bleef achter. En dat getuigenis is nu nog het middel in de hand des Heiligen Geestes om zondaarszielen in gemeenschap met Christus te brengen. Nu zullen we ook verstaan, wat een verschil er ligt tusschen hun bediening en de gewone bediening in het ambt van dienaar des Woords.

Zij (de apostelen) waren, zooals reeds gezegd, openbaringspersonen, middelen tot voltooiing der Godsopenbaring, die wel in Christus geschied was, doch nadere ontsluiting ten opzichte van de rijkdommen in Hem behoefde. Toen hun arbeid beëindigd was, was daarmede de Godsopenbaring in Zijn Woord gegeven, ingegaan zijnde in de historie der menschheid. Niet slechts de oorkonde der openbaring, niet slechts het getuigenis aangaande de openbaring Gods wordt in hun geschriften gegeven, doch zij brengen de ontsluitende openbaring der genade Gods in Christus, na Pinksteren hun gegeven. Daarom was het apostolaat dus een bijzonder gewrocht des Geestes in die eerste eeuw, geldende als een fundament voor de gansche Kerk, zooals ook getuigd wordt in Efeze 2 : 20, waar van de geloovigen gezegd wordt, dat zij gebouwd zijn op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Christus de uiterste hoeksteen is, en in Openbaring 21 : 1, waar beschreven wordt, hoe Johannes het nieuwe Jeruzalem te zien kreeg, rustende op twaalf fundamenten en in die fundamenten gegrift de namen van de twaalf apostelen van het Lam.

Zoo was er dus vlak na Christus het apostolisch ambt om de Kerk te fundeeren en haar het apostolisch getuigenis na te laten. Zij ontleenden daartoe hun gezag rechtstreeks aan Christus door den Heiligen Geest, waren daarom ook aan geen plaatselijke gemeente gebonden, doch hadden gezag in de gansche Kerk. Zij stonden in hun ambtsbediening en oefenden macht uit in de gansche Kerk krachtens het apostolisch gezag, dat zij zich bewust waren door den Heiligen Geest te bezitten. De apostel Paulus moge, als hij ziet op de onwaardigheid van zijn persoon tegenover God en den Koning der Kerk, nooit kunnende vergeten, dat hij de gemeente Gods vervolgd heeft, in diepe ootmoed getuigen de minste van de apostelen te zijn, ja niet waardig te zijn een apostel genaamd te worden (1 Kor. 15 : 9), dat doet niets af aan het feit, dat hij zich volkomen bewust is in het apostelambt gesteld te zijn, en als zoodanig apostolisch gezag te hebben, gelijk hij ook in den aanvang zijner brieven getuigt: aulus, een geroepen apostel van Jezus Christus. — En tegenover de valsche leeraren verdedigt hij nadrukkelijk zijn apostelschap (1 Kor. 9 enz.).

Na deze toelichtingen zal er wel reeds eenig vermoeden zijn aangaande de geweldige inhoud van des apostels getuigenis „den vollen raad Gods'' verkondigd te hebben, en naar we hopen, besef gegroeid zijn, dat het geen uitdrukking is om gemakkelijk te hanteeren, al is het ook in de plechtige ure van afscheid van welken dienaar des Woords ook, of tot verzekering van de getrouwheid, waarin een dienaar des Woords in zijn bediening heeft mogen staan, maar dat zij met huivering en beving moet vervullen.

Dit is uit het voorgaande toch klaar te concludeeren. Allereerst, om maar met het laatste te beginnen, getuigt Paulus den vollen raad Gods verkondigd te hebben als apostel, staande dus in dat bijzondere openbaringsambt, bijzonder gewrocht van den Heiligen Geest. Zich bewust van Zijn bijzondere roeping, rechtstreeks van Christus ontvangen, getuigt hij verkondigd te hebben de volheid van het eeuwig verlossingsplan Gods in Christus, naardat hij van den Heere heeft ontvangen, dat hij alle deelen hun rechte plaats heeft gegeven, dat hij het Woord der verzoening, in hem gelegd, zuiver en onvervalscht heeft doorgegeven; heeft verkondigd de zin en inhoud van de Godsopenbaring in de vleeschwording des Woords, aangekondigd van het Paradijs af, vervuld in de volheid des tijds. En daarin, dat hier dit getuigenis in het Woord Gods

is opgenomen, getuigt de Heilige Geest, die ook Lukas onfeilbaar leidde bij de te boekstelling van de „Handelingen der apostelen", dat zijn getuigenis de waarheid is.

In dit alles openbaart zich dus een wezenlijk onderscheid tusschen den apostel en den dienaar des Woords t.o.v. de verkondiging. Niet maar is er gradueel verschil in verlichting des Heiligen Geestes, maar wezenlijk onderscheid in bediening. Zooals Paulus als apostel den raad Gods verkondigd heeft, kan de dienaar des Woords hem niet verkondigen. De laatste staat immers in het gewone ambt, is dienaar van de voltooide Godsopenbaring, gegeven in de Schriften van Oud en Nieuw Testament, en verkondigt daarom niet het Woord Gods: nader openbarend en ontsluitend, maar slechts verklarend en toeëigenend aan de gemeente. Maar dat laatste is dan ook zijn heilige roeping.

Dit verschil zullen we ons immers bewust moeten zijn, opdat we ons niet ondoordacht met den apostel op één lijn stellen, maar terugtreden op het vlak, en blijven op het vlak, waar de dienaar des Woords gesteld is.

Zooals den apostel het opgelegd was, wordt het dus van ons niet gevraagd, doch dat wil nu niet zeggen, dat dit getuigenis voor den dienaar des Woords niets te zeggen heeft. Zooals de apostel als apostel den raad Gods verkondigd heeft, heeft de dienaar des Woords het te doen als dienaar des Woords, staande op zijn vlak, in het gewone ambt. Alleen maar is al het voorgaande gezegd, opdat de dienaar des Woords geen apostolische allures aanneemt of deze hem toegeschreven worden, hetgeen m.i. maar al te vaak gebeurt.

Wat zal dan de inhoud zijn van de verkondiging van den raad Gods voor den dienaar des Woords?

Hij is dienaar des goddelijken Woords, van de gegeven Godsopenbaring, welke in Oud en Nieuw Testament tot ons komt. Hij heeft dus niets anders te doen dan de volheid der rijkdom van dat Woord uit te dragen en toe te eigenen aan de gemeente, in zijn bediening. Maar daar staan we dan ook tegelijkertijd voor zijn geweldige roeping, die, als die op hem afkomt, hem doet huiveren en doet uitroepen: ie is tot deze dingen bekwaam? Uit welke ontsteltenis hij alleen kan opgeheven worden door het geloofsgetuigenis: nze bekwaamheid is uit God, Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments (2 Kor. 3 : 5, 6).

In het Woord des Heeren komt de volle raad Gods tot verheerlijking Zijner deugden en verlossing Zijner gemeente aan het licht. Daarin openbaart God de eeuwige gedachten Zijns harten. En die geopenbaarde Raad, of datgene, wat Hij van Zijn eeuwige Raad geopenbaard heeft, wat als centrum heeft de verzoening met God in Christus door het geloof in Zijn bloed naar Zijn eeuwig voornemen in Christus, moet, in de bediening des Woords, gepredikt worden. En het verkondigen van den vollen raad Gods zal dus inhouden de verkondiging, uitdraging, voorstelling van de volle heerlijke rijkdommen van dezen Raad Gods der verzoening, van alle heerlijkheid en zaligheid, die God in Christus heeft gelegd en geschonken.

Reeds hebben we boven in korte trekken omschreven, wat de verkondiging van den vollen raad Gods in zich besluit. We willen er nu nog wat nader op ingaan. Den vollen raad Gods verkondigen stelt allereerst als voorwaarde (om daarmede maar te beginnen) uitschakeling van alle eigen gedachten en overleggingen, en dus algeheele onderwerping aan het Woord des Heeren, leerjongen zijn en blijven van Christus, waarbij ons oor geopend is voor het Woord des Heeren, en de H. Geest het verstand verlicht om te kunnen betuigen de woorden Gods. Zoo alleen zal het verzoeningsplan Gods verkondigd kunnen worden, niet doorgegeven, gelijk de postbode een brief doorgeeft, maar verkondigd door den vriend van den Bruidegom, die zich verblijdt met blijdschap om de stem des bruidegoms (Joh. 3 : 29). De volle raad Gods Zijner eeuwige genade kan immers niet verkondigd worden, tenzij we zelf in de heerlijkheid dier genade in Christus ingeleid zijn. Er kan een beschrijving van gegeven worden, er kan ook met wat vuurwerk heengewezen worden, doch verkondigd kan ze niet. Voor verkondiging moet er persoonlijk contact zijn met den Koning. Wiens heraut men is. In Hand. 20 : 27 staat in de grondtekst een werkwoord, dat beteekent: oodschappen, open leggen. De apostel heeft dus de boodschap des heils. die niet uitgedacht is door den boodschapper zelf, maar gebracht werd in opdracht Gods, in Efeze gebracht en die ook opengelegd in de vertolking der heerlijkheid der genade Gods in Christus. Doch hoe zou hij dat gekund hebben, indien hij deze schatten, die toch in het geloof alleen verstaan en gewaardeerd kunnen worden, niet bij inleving des geloofs kende?

Zoo is inleving en kennis des geloofs dus de voorwaarde tot verkondiging van den raad Gods der verzoening in Christus. Dan alleen kan de heerlijkheid van Christus worden voorgesteld, verkondigd, opengelegd, zooals Paulus mocht doen voor de Galaten, Christus als gekruisigd voor de oogen schilderende (Gal. 3:1); dan alleen de vrijmacht der souvereine genade Gods in zijn majesteit worden voorgesteld, en op zijn plaats gezet en gehouden worden, gelijk hij die in de geopenbaarde Raad en Wil Gods heeft; dan alleen kan de verkondiging des oordeels over den ongehoorzame waarachtig en ernstig zijn in de heilige worsteling om behoud van zielen, naar dat God heeft geopenbaard (2 Kor. 5:11 vv.).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Verkondiging van al den raad Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's