Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

cxv

Zondag 15 vraag 37-39

HET ANDERE DEEL Van God den Zoon

Waartoe heeft Hij geleden?

„Om ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis te verlossen en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven te verwerven."

Gaan wij voort dit gedeelte van ons antwoord verder te bepeinzen. Met dit zijn lijden als het eenige zoenoffer heeft Hij dit resultaat verkregen gelijk het was bedoeld. Verlossen van het hoogste kwaad, de zonde, en brengen tot het hoogste goed, het eeuwige leven, gemeenschap met den verzoenden God.

Het eenige zoenoffer is Hij! Verschillende texten haalden wij reeds aan, laten wij er nog enkele aan toevoegen.

Johannes wijst den Messias aan als het Lam Gods; het Lam door God geschonken, dat de zonde der wereld op Zich neemt (Joh. 1 : 29).

De verzoening op het Paaschfeest wees ceremonieel heen naar hetgeen in de zelfofferande van Christus werkelijkheid is geworden.

De Heere Jezus zeide Zelf, dat Hij gekomen was om Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen (Mare. 10 : 45). Zijn gegeven leven was dus een losprijs voor de zonde. Zoo had Zijn lijden en sterven plaatsbekleedende beteekenis. Zijn dood is offerdood. Zoo belicht de Heere Jezus eigen leven en sterven als borgtocht. Aan den Paaschmaaltijd zegt Hij: it is het bloed des Nieuwen Testaments, dat voor velen vergoten wordt. En aan het kruis riep Hij: et is volbracht! waarmede Hij de verzoening aanwees. En de apostelen worden boodschappers der verzoening. De bediening der verzoening is hun toebetrouwd. En Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd (2 Cor. 5).

Voor verzoening worden verschillende woorden gebruikt in den grondtext, die de verschillende aspecten duidelijk maken van die verzoening. Zelfs het voorzetsel wisselt af, al wordt het door de onzen steeds vertaald door „voor". Die verschillende voorzetsels wijzen op het verband tusschen deze offerande en de zonden Zijns volks.

Calvijn merkt in verband met Gods toorn en dit zoenoffer op: „Deze manier van spreken is gevoegd naar ons begrip, opdat wij verstaan zouden, hoe jammerlijk onze conditie buiten Christus is." Hij handhaaft ten volle die verbolgenheid Gods tegen onze natuur, in zonde ontvangen en ongerechtigheid geboren, maar zegt dan verder: „Door deze leer worden wij onderricht, opdat wij zouden zien, dat zonder Christus God in zekeren zin vijandig tegenover ons staat."

Calvijn haalt het beroemde woord van Augustinus aan: God beminde ons op wonderbare en goddelijke wijze, ook toen Hij ons haatte. Want Hij haatte ons, in zooverre wij waren, zooals Hij ons niet gemaakt had: en omdat onze ongerechtigheid zijn werk niet in alle opzichten vernietigd had, wist Hij tegelijkertijd in een ieder onzer zoowel te haten, wat wij gedaan hadden, als te beminnen wat Hij gemaakt had (Inst. II, 16).

Zoo gevoelen wij, dat aan het mysterie niet wordt geraakt, niet op scholastieke wijze wordt getracht een sluitend stelsel te formeeren, maar de veelvormige waarheid Gods kinderlijk te belijden, voor het geloof niet tegenstrijdig, zonder behoefte de rede te bevredigen.

In het Evangelie hebben wij toch van doen met de wijsheid Gods, die dwaasheid is voor het natuurlijk verstand. De borgtochtelijke verzoening, hoewel zeker ook oorzaak van gewijzigde betrekking van God tot den mensch, is vrucht van

eene beschikking Gods, vastgelegd in het genadeverbond waarvan de Heere Christus Hoofd en Middelaar is. Zij is boven de wet, geheel eenig, door niets verklaard, zelf alles verklarend, zoo is opgemerkt. Er is geen tegenstelling tusschen den God van toorn en liefde. De voldoening is weg tot vergevende liefde, maar ook is zij vrucht van de liefde Gods. Aan de gerechtigheid wordt voldaan, maar die gerechtigheid is tevens de deugd Gods welke Christus gaf tot eene verzoening, opdat God de zonden vergeven kon uit genade en met behoud van het recht.

De Middelaar verzoent den toornenden God met den mensch, maar ook beschikt de God der liefde ons den Middelaar, die ambtelijk het werk der verzoening volbrengt.

De onnaspeurlijke diepten Gods mogen wij nadenken en indenken, maar doorgronden kunnen wij ze nooit. Het geloof rust hier in aanbidding. Het blijft een geheim, dat God niet op Christus persoonlijk toornde, en Christus toch persoonlijk de helsche angst geleden heeft. Het is onbegrijpelijk, dat God verzoend wordt in een weg, dien Zijn liefde aanwijst en van Zijn liefde het groote offer eischt in de overgave van Zijn eigen geliefden Zoon (Calvijn Inst. II, 16).

God is de hoofdsom en tegelijk de verklaring van alle ondoorgrondelijkheden. God is de rust voor het niet begrijpend verstand in de onbegrijpelijkheid, zoo is gezegd. En inderdaad, wij rusten in Gods verborgenheden, Gods ondoorgrondelijkheden, die de bronwel onzer zaligheid zijn. Daaruit kwam Christus op en in Hem, gaan wij in die ondoorgrondelijkheden in, komen wij in het liefdeswelbehagen Gods, in Zijnen Zoon. Geen wonder, dat wie daar in-komt door het geloof, van liefde dronken wordt en zijn verstand verliest om wijs te zijn tot zaligheid.

Een beek van wellust, zong de dichter, maakt hier elk in liefde dronken.

De Catechismus verbindt hier in de verzoening de lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Wat Jezus leed en wat Hij deed. Verlossen van de eeuwige verdoemenis, door genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwerven.

De lezer zal zeker van deze onderscheiding nog wel afweten van zijn catechisatietijd. Althans, dit behoorde zoo te zijn, om eigen gezin te kunnen onderwijzen, en te helpen onderwijzen. De vragen te kunnen overhooren voor de catechisatie en eenige toelichting te geven. Doch, ik weet niet zoo zeker of de meeste lezers hun jeugd niet hebben verwaarloosd en ook thans nog traag zijn in het benaarstigen. Ook mag ik mijn jeugdige lezers wel opwekken hun jonge jaren niet te verbeuzelen maar zich te beijveren, óók voor hun later leven, de waarheid, die naar de godzaligheid is in zich op te nemen. Of heb ik zoo weinig jeugdige lezers? Mede voor hen schrijven wij de catechismusverklaring.

Nu komen wij terug op het antwoord, dat spreekt van verlossen van de eeuwige verdoemenis, het prijsgeven door den rechtvaardigen Rechter van den zondaar aan het verderf. Het verderf, dat ons treft in den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde.

Huiveringwekkend, vindt gij niet, deze woorden? Eeuwige verdoemenis. Zullen wij nooit die woorden gedachteloos of koud gebruiken, het is zoo ontzettend en aangrijpend. De gansche wereld is verdoemelijk voor God.

De ervaring van de waarheid dezer woorden is aangrijpend, ziel-verbrijzelend, dan beginnen wij te beven en moeten toch erkennen, dat God rechtvaardig is als Hij ons verwerpt van voor Zijn aangezicht. De Heilige Geest leert ons onze verwerpelijkheid voor God kennen. Maar, wat de Heilige Geest niet leert, zooals tegenwoordig door de nieuwe theologie wordt gepredikt, dat wij verworpenen zijn.

Immers een verworpene is niet meer te redden, niet meer te verlossen.

De Heilige Geest stort ons niet in de wanhoop, maar leert ons te buigen voor God en Zijn recht te aanvaarden. En de Heere zal verhoogd worden, om zich te ontfermen. De Heere kent ons en deze kennis moet een kennen zijn tot veroordeeling. Die veroordeeling sluit een vonnis in. De hoogste straf naar lichaam en ziel, voor eeuwig. En daarom, wij dan wetende den schrik des Heeren bewegen de menschen tot het geloof. Velen vinden het woord verdoemenis en helle te hard, te afschrikwekkend, anderen spelen ermee daardoor toonende, dat de zaak hun niet bekend werd wat het is een verdoemeniswaardig schepsel te zijn voor God.

Dan toch krimpen wij ineen als een worm, die gelekt wordt door het vuur.

Geen arme Lazarus zal water brengen, zelfs geen druppel ter verkoeling van de brandende tong... Eeuwig van God gescheiden, Hem nooit eere gevend... zie, dat doet niet alleen het hart van doodsschrik beven, maar ook weenen bittere tranen straks van Godsgemis en zondesmart. Zoo doet de Heilige Geest de ware boetvaardigheid ontspringen in het verbrijzelde gemoed.

Nu belijdt de Kerk des Heeren, dat Jezus door Zijn verzoenend lijden en sterven ons van de eeuwige verdoemenis heeft verlost, naar lichaam en ziel. Hij haalde den mensch van onder het oordeel, door er zelf onder te gaan staan, ja, door het oordeel te doordragen, tot in de verlatenheid Gods toe, tot in den dood.

Zoo is de mensch verloren in zichzelven, maar wordt behouden door vrije genade. God ziet de zonde niet voorbij, noch deelt met den zondaar, maar is alleen de reddende God in Christus.

Ook hier verwerpen wij van harte de Roomsche leer van het vagevuur en de goede werken als verlossing-aanbrengend, ten deele althans. Neen, wij zijn verlost door het dierbaar bloed van Christus als van een onbevlekkelijk en onbestraffelijk lam. Hij heeft Zijne ziel gegeven tot een rantsoen voor velen. Wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving onzer misdaden. Lezer, weet gij dit reeds, zijt gij ingegaan in de vierschaar Gods en kent gij de vrijspraak des levens, in vereeniging met den Middelaar in Zijn bloed, door het geloof? Hierop komt het aan. Dit is het hart des Evangelies.

Doch er is meer. Wanneer iemand zich diep in de schulden steekt en geen penning heeft om te betalen, is hij niet klaar wanneer zijn schuld wordt betaald, ook al houdt of haalt hem dit uit de gevangenis. Dan staat hij nog berooid aan den dijk, zonder geld of goed. En wij behoorden niet alleen geen zonde te hebben, maar volmaakte gerechtigheid te bezitten, om op grond daarvan het leven, het eeuwige leven, te beërven. Wordt nu alleen de schuld betaald en moet hij nu het leven verdienen? . Neen, de Middelaar heeft ook de wet volkomen vervuld, eene eeuwige gerechtigheid opgeleverd. Zoo zien wij dan, dat door zijn dadelijke gehoorzaamheid de Borg de gift der genade, gerechtigheid en het eeuwige leven heeft verworven.

Wij onderscheiden dus de lijdelijke en de dadelijke gehoorzaamheid (wat Hij leed en wat Hij deed) maar natuurlijk zijn zij niet gescheiden. Al lijdende streed Hij, den vloek ondergaande vervulde Hij meteen de wet, zoodat in Zijn uitroep aan het kruis: het is volbracht, beide zijn verbonden in de eenigheid van het Middelaarswerk. En nu komt alles wat Hij leed en deed den Zijnen ten goede.

Wat willen hier de woorden genade, gerechtigheid en eeuwig leven zeggen?

Genade wil hier zeggen: gunst bij God, rechtsherstel. zoodat wij weer in Gods gunst zijn hersteld. In genade aanzien is met gunst en welgevallen aanschouwen. Zij worden in Christus aangenaam en aangenomen.

Gerechtigheid, dit is de volkomen wetsvervulling. De mensch moet God gerechtigheid kunnen aanbieden. En wij bezitten die niet. Maar Hij verwierf ze en door toerekening wordt zij de onze, gekend in het geloof, èn aangenomen door het geloof. Het eeuwige leven is wat beloofd was op volkomen gehoorzaamheid der wet.

Door de gehoorzaamheid van dien Eénen werden velen tot rechtvaardigen gesteld. Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijnen Zoon gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem.

Die verworven gerechtigheid heeft tot prijs het eeuwige leven. Zoo kan God degenen, die Christus verloste, niet verdoemen. Zoo is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn.

Hij is onze gerechtigheid voor God. Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid; niemand zal ze uit Mijne handen rukken, noch uit de handen Mijns Vaders. Zalige wetenschap des geloofs, vrijgesproken te zijn van schuld en straf en recht te hebben op het eeuwige leven in Hem. Ja, wie in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven. Hij zal van den tweeden dood niet beschadigd worden en ingaan door de poorten der gerechtigheid. Door deze zal ik binnen treden en loven 's Heeren majesteit.

En nu de vraag, de hartdoorzoekende vraag, of gij alzóó in Hem gelooft; Hem alzoo kent en bezit, als uwe gerechtigheid voor God: de Heere, onze gerechtigheid.

Ach, dat menigeen zichzelf eens aan

God kwijt raakte, zijn leven wilde verliezen, om het te behouden. Dit lijden te bemediteeren maakt klein voor God en menschen. Wij waren het licht der zon onaardig toen wij in de wereld kwamen, en zie nu alles is uwe, doch gij zijt van Christus en Christus is Gods, zoodat ons leven met Christus is verborgen bij God. Zoo bereidde Hij ons een drievoudigen zegen. In plaats van toorn genade, voor chuld gerechtigheid, en voor verdoemenis eeuwig leven. Zoo dan zullen zij Hem leen, die voor hen is gestorven en opgeekt. Hem zij, met den Vader en den Geest, aanbidding, heerlijkheid en eere in eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's