Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkondiging van al den raad Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkondiging van al den raad Gods

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

3 (slot)

De verkondiging van den vollen raad Gods zal verder ontsluiting brengen van het Godsrijk, dat hemel en aarde omspant, kan dus niet beperkt blijven tot de leer der bekeering van zondaren, of een ander onderdeel. Want het heil in Christus raakt de gansche schepping, Christus heeft cosmische beteekenis, zooals in Col. 1 vs. 15—20 en Rom. 8 vs. 21—23 zoo duidelijk wordt voorgesteld.

De verkondiging van al den Raad Gods is voorts boodschapping, openlegging van den weg, waarlangs het heil het deel wordt van den zondaar. De orde des heils zal ontvouwd worden naar de openbaring Gods 'in Zijn Woord, het werk des Geestes dus nagespeurd en voorgesteld. Hoezeer is bovenal hier niet noodig voortdurende studie van de Schrift aangaande haar getuigenis van 't menschenhart, en van het zieleleven des menschen. Dan, hier zal men toch niet klaar zijn met verkondiging, openlegging van de eerste beginselen der bekeering, van prediking van roeping en wedergeboorte (laat staan: et wat kenmerkenprediking), ook niet met heenwijzing naar Christus, en dan maar weer terugkeeren tot standelijke belevenissen. Neen, al den raad Gods verkondigen houdt toch zeker in verkondiging van wat God tot zaligheid besloten en geopenbaard heeft, en dus openlegging van de inhoud van het geloof in Christus, de verzoening met God in Zijn bloed, openlegging van de schatten der genade, die in Christus ontsloten worden als het gerechtvaardigd zijn in Zijn bloed, het kindschap Gods (Rom. 8:14—17), het vredeleven met God en vredeleven uit God (Rom. 5:1, 2), het zalig Verbondsleven, de verzegeling des Heiligen Gee^tes (Ef. 1 : 13), de hope des eeuwigen levens (Rom. 8 : 23— 25), de kennis van den Heiligen Geest als den Trooster, den Paracleet (Joh. 14 : 26, 27), de wandeling des geloofs door de woestijn van dit leven naar het Jeruzalem dat boven is.

Het zijn wederom maar weer enkele trekken, die we hier opsommen. We bedoelen niet in een optelsom weer te geven, wat de inhoud is van de geopenbaarde Raad en wille Gods, maar te wijzen op het wezen der rijkdom van het schathuis van den , .vollen raad Gods".

En we wijzen er nog eens op, dat het vanzelf spreekt, dat, zal de volle raad Gods verkondigd worden, die rijkdom, van God besloten en geopenbaard tot zaligheid, door den prediker heen zal gaan. Het voorwerpelijke zal met het onderwerpelijke een eenheid vormen. Dan alleen kan en zal het verkondigen, openleggen zijn van wat God geopenbaard heeft. Dit let zoo nauw, dat alleen het voorwerpelijk voorstellen van deze schatten mist wat de Schrift overal als het kenmerkende van den getuige en heraut laat zien, en omgekeerd ook waar is: „Maar, wie zou willen trachten, gelijk dit zeker geschiedt ook onder ons, het onderwerpelijke te prediken in samenhang met het voorwerpelijke — de Schrift is niet anders — zonder te leven het leven der Kerk Gods in het Woord, die zal daarin zeker falen. Hoever de natuur het daarin schijnt te kunnen brengen, het wordt toch een mislukking. Het is dan ook in den grond der zaak geen getuigenis (gecursiveerd van ons). En... de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. En... het dwaze Gods is wijzer dan de menschen.

De Waarheid Gods moet leven in den prediker, zal het waarachtig prediken zijn; zal hij een heraut van den Koning wezen. De waarheid Gods moet ons in de ingewanden zijn ingezonken, om met Calvijn te spreken." (I. Kievit: Voorwerpelijke onderwerpelijke prediking eisch der Heilige Schrift, blz. 20, 21).

Voor de inhoud van het begrip voorwerpelijke onderwerpelijke prediking moge ik verwijzen naar bovengenoemd werkje.

Tusschen haakjes: we mogen ons, als we de Schriftuurlijke gegevens naspeuren en dit alles overdenken, wel afvragen, of het wel Schriftuurlijk is niet maar een onderscheid maar een algeheele scheiding als mogelijk te stellen tusschen ambtelijke gaven en zaligmakende gaven t.o.v. den bedienaar des Woords, in dien zin, dat men rustig beweert wel de ambtelijke gaven deelachtig te zijn, doch niet de zaligmakende gaven. We weten, dat deze beschouwing hier en daar voorkomt, maar meenen ook, dat deze beschouwing door wat het Woord zegt, t.o.v. de prediking des Woords en den prediker ten eenenmale veroordeeld wordt.

Uit dit alles wordt ons toch wel duidelijk, dat deze uitdrukking van den apostel, al is het dan dat we het verschil tusschen zijn bijzonder ambt en het gewone ambt in het oog houden, niet zoo maar gehanteerd kan worden. Al is de prediking voorwerpelijk nog zoo zuiver geweest (voorzoover we van zuiver kunnen spreken; we bedoelen in overeenstemming met de lijnen van Woord en Confessie), zoo zal toch hier een halt toegeroepen moeten worden t.o.v. deze uitdrukkingen. Maar ook de bevindelijke prediking zal niet zonder meer het stempel van verkondiging van den vollen raad Gods kunnen dragen, en dan bedoelen we niet surrogaat „bevindelijk", maar de Schriftuurlijk bevindelijke prediking. Ook dit laatste zal duidelijk zijn, als we ons het voorgaande hebben ingedacht.

Wie zich dienaar des Goddelijken Woords weet, beseft dat ten zeerste. Wat een zorgen baart hem juist de bediening des Woords, welk een nood is het hem om het Woord Gods in zijn wijde omvang en in zijn talrijke aspecten uit te dragen, waar hij heeft te worstelen met de eehtoonigheid van zijn geest, die over het Woord heerschen wil. Het gevaar om den Goddelijken raad, die juist omdat zij Goddelijk is, ook al. is hij geopenbaard, vol geheimenissen blijft, rationeel in allerlei schema's te brengen, ook in de prediking, beloert hem van alle zijden. Hoe zal het b.v. toch altijd weer worsteling

baren om het evenwicht te handhaven tusschen de algeheele souvereiniteit en vrijmacht Gods en de evenzeer besliste verantwoordelijkheid des menschen, gelijk die in het Woord geopenbaard wordt. Hier geldt voor de rede een „niet kunnen", alleen het geloof kan hier getuigen, en anders wordt het een valsch lijdelijke prediking, waarin de oproep tot geloof en bekeering, de eisch vervangen wordt door de wensch, of wel een prediking van oproep, zonder ontsluiting der algeheele vrijmacht der genade Gods. Wie zal t.o. hiervan niet met waarachtige zelfcritiek gevonden worden, voor wie het tenminste zaak is geworden dienaar des Woords te moeten zijn. Alleen in gebedsworsteling en geloofsoefening zal het evenwicht tusschen beiden in de ziel des predikers beslag kunnen hebben en hier door de prediking gedragen worden, weer een bewijs, hoe de ambtelijke gaven toch bezwaarlijk zonder meer losgedacht kunnen worden van de gave des geloofs.

Hoe kan ook het gemis van geloofskennis van de geopenbaarde heilstukken een hinderpaal zijn om de volle rijkdommen van den raad God te verkondigen.

Het kan toch zijn, dat wel de inleving der eerste bèginselen gekend worden, en deze naar de Schriften voorwerpelijk onderwerpelijk gebracht kunnen worden, maar dat verdere persoonlijke doorleiding en uitleving in en van het heil onbekend is.

De stof, in b.v. Rom. 5, 6, 7, 8, enz. en van zooveel andere Schriftgedeelten zal dan toch zeker in de knel brengen, als tenminste niet de euvele moed wordt bezeten om het van het vlak, waarop het gesteld is, naar beneden te halen naar het vlak onzer geestelijke kennis, en b.v. het „ik ellendig mensch..." van Rom. 7 zonder blikken of blozen losgemaakt wordt van hetgeen eraan verbonden ligt: ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere.

Hoe zal dan in dezen de raad Gods verkondigd worden in voorwerpelijk onderwerpelijke zin? Gelukkig als we ons hiervan niet met de een of andere list af kunnen maken, maar als de critiek des Woords bittere zelfcritiek wordt en ons in de armoede voor God werpt, dan kunnen er wondere dingen gebeuren.

Kan ook de geestelijke gesteldheid der gemeente niet de oorzaak zijn, dat de dienaar des Woords, die tevens toch herder der gemeente is, aan het vlak der gemeente doorgaans gebonden moet blijven, en dat daardoor de rijkdommen der geopenbaarde schatten in Christus niet genoegzaam tot openbaring kunnen komen in de prediking, doch immer weer moet worden teruggekeerd tot de eerste beginselen der bekeering? Zeker, ook dan kan er doorbreken zijn en boven het vlak der gemeente uitgeheven worden en gelukkig als dat meermalen geschied, doch als herder zal de dienaar des Woords toch door de stand van geestelijke doodschheid en dorheid zijner gemeente geroepen worden tot terugkeer tot hun vlak, zij het ook met de nood in zijn ziel ze te mogen opheffen: doch alzoo kan er dan toch belemmering zijn ook van de zijde der gemeente de volle rijkdom van den raad Gods te verkondigen.

Wat zullen we nog zeggen van de nood van den dienaar des Woords om in voortgang in de geopenbaarde raad Gods te staan met zijn geheele persoonlijkheid in dadelijke oefening des geloofs, zoodat het steeds weer bij vernieuwing een verkondigen. een openleggen mag zijn.

Als we dit alles overzien, brengt de uitdrukking „verkondiging van al den raad Gods" toch wel een huiver over de ziel en doet het aan als profaniseering, wanneer deze uitdrukking lichtvaardig gehanteerd wordt, hetzij door een dienaar des Woords, hetzij door gemeenteleden. De apostel getuigde het met den dood voor oogen voor God en Zijn engelen, met een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus.

Mij dunkt: den rechtgeaarden dienaar des Woords zal het rechte besef en de noodzaak ervan immer weer aan deze grond houden, en behoeden om zweefvluchten te ondernemen, heilige huivering zal erdoor door hem heengaan met in het hart: wee mij, als ik niet... doch ook zal zeker liggen op de bodem des harten het zeker en zalig vertrouwen, dat, onbekwaam zijnde tot deze dingen, zijn bekwaamheid uit God is, Die aanziet in den grooten Ambtsdrager, en uit Hem bedient, hetgeen juist opwekt de worsteling des gebeds om te ontvangen, wat beloofd is, en alzoo in de heerlijkheid der geopenbaarde raad Gods der zaligheid in Christus te mogen staan en hem alzoo ook te mogen verkondigen.

En wat ligt hier een heilige roeping voor de gemeente Gods. Wat wordt er ontstellend weinig verstaan van de taak. die zij heeft tegenover de dienaren des Woords, ja zelfs tegenover eigen herder en leeraar. Wat wordt zonder meer een predikant gemakkelijk aaq de kant gezet, wat wordt anderzijds ook weinig schijn van wezen onderkend. En waar het geestelijk leven vaak ingezonken, alsmede de geestelijke en Schriftuurlijke kennis gering is, daar wordt geen worsteling gevonden om den leeraar op te voeren tot diepere en rijkere ontsluiting der heilsgeheimen Gods in Christus, maar is er tevredenheid, zoo niet zelfgenoegzaamheid, als de oude vertrouwde klanken maar gehoord worden.

Hoe heeft echter Gods Kerk de roeping haar leeraren zelf als te baren, en op te voeren tot de prediking der heerlijkheden Gods in Christus, zoodat zij herders mag hebben niet naar haar hart, maar naar 's Hééren hart, die zullen weiden met wetenschap en verstand (Jeremia 3 : 15).

Zoo brengt het verstaan van de zin van „verkondiging van al den raad Gods" en den dienaar des Woords en de levende gemeente des Heeren gewis voortdurend onder zelfcritiek en aan de voeten van Hem, die wandelt in het midden van de gouden kandelaren en de sterren in Zijn rechterhand houdt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Verkondiging van al den raad Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's