Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOP EN VERWACHTING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOP EN VERWACHTING

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Psalm 130 vers 7 en 8. Israël hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing; en Hij zal Israël verlossen van alle zijne ongerechtigheden.

Bij Hem is veel verlossing

De profeet roemt in den Heete en Zijn verlossende genade en bevrijdende macht. Hij wil zeggen: er is geen reden om het hoofd te laten hangen, gij behoeft niet in uwe diepten te vergaan, noch in uwe ongerechtigheden te versmachten Waarom zou dit noodig zijn, o Israël, want bij den Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing. Zie naar mij en schep moed uit mijn behoudenis. Zoo treedt hij zijn medegelooviaen tegemoet om hen op te wekken tot hopen en vertrouwen.

Hij zegt dit niet als buitenstaander, die gemakkelijk praten heeft, ook niet als iemand, die de zonde bagatelliseert, of Gods deugden licht acht. Noch het een, noch het ander is het geval. Neen, uit diepe bewogenheid met Israël spreekt hij aldus en juist omdat het hem om de verheerlijking van Gods deugden te doen is. Hij wil God God laten in Zijn recht en genade. Ja, het gaat hem alleen om den God van Israël en de verheerlijking van Zijn onvolprezen naam.

Bij den Heere is veel verlossing. Hij brengt die tot stand, ze is bij Hem, altijd.

Verlossing was bij den Heere van eeuwigheid. Luister maar naar den ziener op Patmos: Het Lam is geslacht van voor de grondlegging der wereld. Toen de wereld nog sliep in Gods gedachten, Hij nog geen cirkel had getrokken over het vlakke van den afgrond, was toch reeds voor Zijn aangezicht en in Zijn hart de verlossing in Zijnen eeniggeboren Zoon. Hij zag Hem spelende in de wereld Zijns aardrijks, zooals die leefde in Gods gedachten en Hij verlustigde Zich in het vermaak van den Zoon, van de eeuwige wijsheid met de menschenkinderen.

Zoo was van eeuwigheid verlossing bij den Heere, den God van Israël. Het is voor het hart een verkwikking bij deze weldaden te verwijlen in den geest. Van eeuwigheid bemint, van God een kind. Verlossing bij Hem in Zijnen Zoon en door Zijnen Zoon.

Zijne uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Zoo mogen wij opklimmen en ingaan achter den drempel van den tijd en blikken in de diepten der eeuwigheid. Daar, daar ontspringt de verlossing, daar welt zij op uit de diepten van het liëfdeswelbehagen des Vaders. Van eeuwigheid was er verlossing bij Hem!

De profetie deed in den tijd de stem der verlossing hooren: zie Hij komt. Daar zal een verlosser tot Zion komen.

Op Golgotha gaf de Messias Zijn bloed en leven en maakte de verlossing tot werkelijkheid. Verlossing, ja, veel verlossing, bij Hem. Hij is het inbegrip van de gansche verlossing. Hij heeft mij vele benauwdheden en kwaden doen zien, zegt de dichter, maar uit die alle heeft hem de Heere gered en verlost.

...en bij Hem is veel verlossing. De Heere verlost door den Verlosser, die-bij-Hem-is. De schuld der zonde betaalde Hij, de straf der zonde droeg Hij, gerechtigheid en leven verwierf Hij. Den satan versloeg Hij, de wereld overwon Hij, aan het graf onttrok Hij het verderf. Den dood ontnam hij zijn prikkel. Den vloek der schepping doordroeg Hij. Den hemel nam Hij in bezit. Zoo is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar het vleesch, maar naar den Geest.

Daarom zingt de dichter: die alle uwe ongerechtigheden vergeeft, die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden, die in den nood uw redder is geweest!

Bij Hem is veel verlossing. Ja, groote verlossingen werden ons deel, nog meerdere wachten ons. Denk maar eens, om nog een paar voorbeelden te noemen, aan de verlossing onzer lichamen. De zalige verrijzenis wacht aan Israëls zaad, aan de kinderen Jacobs. De dood zal worden verslonden tot overwinning, het leven wordt ontdaan van het verderf. Ik zal Hem in gerechtigheid aanschouwen, verzadigd met Zijn Goddelijk beeld. En Job, overdenkende in zijn groote diepten, de hoogten van Gods ontferming, juicht: ik zal uit mijn vleesch God aanschouwen. Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot.

Gelijk zij allen in Adam sterven, worden zij in Christus levend gemaakt. Bij den Heere is veel verlossing. Er is geen nood denkbaar noch bestaanbaar, waaruit Hij niet zou kunnen redden. Verlosser is Zijn Naam van ouds af. Hij is de opstanding en het leven. De bladeren van den boom des levens zijn tot genezing der heidenen.

En de bron der verlossing is niet afgesloten: hoort maar: wie dorst heeft die kome en die wil neme het water des levens om niet.

Hij neemt Zijn Israël volkomen voor Zijn rekening. Hij zal redden en dragen. Gevoelt ge wel, hoe groot die verlossing is en hoe rijk de schatten des heils, die Jezus verwierf! Alle bezittingen der gerechtigheid behoören tot die verlossing des Heeren. Verlossing door vrijkooping, verlossing door het aanbrengen van rijkdom en eere en duurachtig goed, dat bij Hem is. Zoo worden de ware Israëlieten, het zaad Abrahams, tot een koninklijk priesterdom, een eigen volk, een verkregen volk.

Bij Hem is veel verlossing. Een kroon, een kleed, leven, vrede, zaligheid! Wie zal den rijkdom opsommen en toch: alles is uwe, doch gij zijt van Christus en Christus is Gods. De Zoon is erfgenaam van alles èn zegt de apostel, de Zijnen erfgenamen Gods, mede-erfgenamen van Christus.

Zoo heeft de Heere dan een arm en ellendig volk, dat zeer rijk is. Een volk, dat nooddruftig is en wordt voortgejaagd, vogelvrij verklaard door den duivel, maar bewaard voor de verkregen verlossing.

Bij Hem is veel verlossing. De profeet wijst Israël hierop als grond om alles van Hem te verwachten in nood en dood, in alle zwarigheden en diepten. Israël hope op den Heere, want... bij Hem is veel verlossing. Veel verlossing. Verlossing van allerlei soort, onder alle omstandigheden. Zijt gij, kinderen Israëls, ooit in eenige diepte geweest waaruit Israëls God u niet verlossen kon en niet ver-

lost heeft? De vraag te stellen, is haar te beantwoorden? Hij heeft gered. Hij redt en zal redden, totdat er geen nood meer wezen zal. Hij redt met eene volkomene verlossing.

Let ook op de velen, die in die verlossingen Jacobs zijn begrepen. Reeds is een schare Thuis, die niemand tellen kan, van Oost en West, Noord en Zuid. Zij zijn den strijd te boven en zijn nu gered, volkomen. De Heere heeft aan hen welgedaan. Veel verlossing, als wij opmerken al de zonden waarvan zij worden verlost. Hun aller belijdenis is: ik heb tegen U, o Heere, zwaar en menigmaal misdreven. Ik heb gedaan wat kwaad was in Uwe heilige oogen. Zij hebben dubbel ontvangen voor al hunne ongerechtigheden van de hand des Heeren.

Zonder vlek of rimpel zijn zij voor den troon en dienen Hem nacht en dag in Zijnen Tempel. En wat zal de toekomst nog verder brengen aan verlossingen!

Onze nooden kunnen wij nauwelijks tellen hier beneden en wij kennen ze zelfs maar ten deele, óók die ons bewust werden, maar de verlossing gaat den nood te boven, overtreft al onze gedachten en woorden. Daarom, dat Israël hope op den HEERE. Zijn goedheid is in nood en dood voor ons zijn volk oneindig groot, Zijn waarheid wankelt nimmermeer, zingt, Halleluja! zingt zijn eer! (Ps. 117)

Veel verlossing. Hoor ik daar iemand zuchten? Waarover zijt gij in nood? Toch niet omdat gij meent, dat de reddende hand Gods u niet zou kunnen bereiken en ophalen uit uwe ellende? Toch niet omdat gij een Kaïnsklacht doet hooren: mijne misdaad is grooter dan dat zij vergeven zou worden? Dat ware taal van het ongeloof. Neen, neen, bij Hem is veel verlossing. Hij redde Saulus van Tarsen, die was blazende drpiging en moord tegen de gemeente des Heeren, die Gods oogappel zocht uit te rukken. En door de vele verlossingen maakt Hij hem tot een toonbeeld Zijner ontfermingen, tot een patroon Zijner genade.

Daar is de zondares; luister naar de klacht van den tollenaar en hoor, dat hij gerechtvaardigd afging naar zijn huis.

Maar, zegt gij, het moet bij mij worden toegepast, anders heb ik het niet. Dat is waar. Doch zou dat niet kunnen, is bij Hem niet veel verlossing om toe te passen door den Geest! Denk groot van uwe zonden, maar grooter van deze verlossingen Jacobs, en... hoop op den Heere. Gij kunt niets verliezen, want gij hebt alles verloren.

Israël hope op den HEERE! Die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, zij zullen loopen en niet moede worden, wandelen en niet mat worden.

En Hij zal Israël verlossen van alle zijne ongerechtigheden.

Is dit een bloote herhaling van het voorafgaande? Neen, hier is het geloofsvergezicht van den dichter-profeet. Voor zichzelf is hij overtuigd van volkomen redding, want bij den Heere is veel verlossing.

Maar Hij ziet tot in verre toekomst. En hij heeft het oog op gansch Israël. Als de redding doorbreekt, is zij dan voltooid? Neen, in de toekomst ziet hij aldoor die redding dagen! Komt er geen nieuwen nood, zijn er dan geen diepten meer? Die blijven er ten einde toe, maar die vele verlossingen Zijns aangezichts duren ook ten einde, nemen nimmer een eind, zoolang er nood zal zijn. Het vleesch blijft begeeren tegen den geest, het lichaam des doods blijft kwellen, de dood blijft heerschappij voeren in de schepping. De wereld blijft haten en vervolgen, satan houdt niet op met lajjen leggen en strikken spannen, met benauwen en lasteren.

Hier is het land der ruste niet! De duivel zal tot opstand prikkelen of tot wantrouwen aanzetten. Zijne diepten zijn ons niet onbekend. Er zijn pauzen in den strijd, maar de strijd duurt voort, de diepten zijn er telkens weer voor Israël, de worstelaar met God en om God.

Soms is er geen rumoer in de tenten der rechtvaardigen, maar vaak midden in den nacht wordt de oorlogstrompet geblazen en het kamp omsingeld. Zeg den kinderen Israëls, dat zij het zwaard aangorden en ten strijde trekken tegen den vijand.

Strijd den goeden strijd des geloofs, grijpt naar het eeuwige leven. Dezen vermelden van paarden en die van wagenen, maar wij zullen vermelden het heil onzes Gods. God is bekend in Juda, Zijn Naam is groot in Israël.

Pas aan gindsche kust wacht de eeuwige rust.

Wanneer alle zonden zijn weggedaan en alle gevolgen der zonde, is de verlossing volkomen geworden. Zoo ziet de profeet een blijde toekomst! Hij moet als Koning heerschen, totdat alle Zijne vijandeil onder Zijne voeten zijn gelegd. De laatste vijand nu, die teniet gedaan wordt, is de dood. En Hij zal Israël verlossen van alle hunne ongerechtigheden. Blijde toekomst! Wij zien nu nog niet, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, maar het komt gewis zoover! Daartoe is Hij ten troon gezeten, is Hem gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. Hij zal overwinnen, gelijk Hij overwonnen heeft. De uitkomst zal niet falen.

Hoe rijk is deze psalm aan inhoud en uitzicht beide. Anders dan gij wellicht hadt gedacht, maar dan toch zeer rijk en vol vertroosting voor Gods Israël.

De godvruchtige wordt hard en ruw geploegd door de tegenstanders en toch komt er voor hen een oogst, die blijvend is, een onbevlekkelijke en onverderfelijke erfenis, die in de hemelen wordt bewaard... voor u, zegt de apostel. Voor u? Voor U? Dan moet gij kennen de vergevende genade voor den doemschuldigen zondaar, kennen dien God, bij Wien veel verlossing is, die rijk is aan goedertierenheid. Daarom laat mij deelen in hunne smart, opdat ik ook deele in hunne heerlijkheid. Gods beproefden worden niet verdelgd, Zijne vervolgden niet verlaten.

En Hij zal Israël verlossen van alle hunne ongerechtigheden.

Hij, de Heere, zal het doen! Neen, niet wij, want wij maken de schuld dagelijks meerder, dat wil ook zeggen, de noodzakelijkheid van diepten voor ons, opdat wij goed zullen weten, dat de zonde geen klei-nigheid is en wij duur overtreden tegen recht en liefde. Maar Hij zal het doen, Hij, de God van Israël. Hij zegt: Ik doe het niet om uwent wille, maar om Mijns heiligen Naams wille, dien gij ontheiligd hebt.

De dichter heeft geen verwachting van Israël, wel voor Israël, omdat de Heere niet, neen nooit, laat varen de werken Zij-

ner handen. Hij zal... Hij, die met alvermogen is bekleed, die vol is van reddende genade en liefde, die Zijn verbond houdt tot in duizend geslachten.

Hij, die Zijnen Eenige niet heeft onthouden, maar Hem voor hen allen heeft overgegeven, hoe zou Hij hen met Hem niet alle dingen schenken. O, dat eenzijdige werk Gods. Wij hebben Zijne liefde niet opgewekt, kunnen haar ook niet blusschen. Toch worde de vermaning gehoord: bluscht den Geest niet uit.

Dat bij den Heere veel verlossing is, geeft geen vrijbrief om te zondigen voor Israël, want de zonde is immers de dood geworden voor allen, die waarlijk Israël

zijn. En Hij zal Israël verlossen van alle hunne ongerechtigheden.

De dichter denkt niet klein van de zonde, zoekt ze niet te bedekken, of te verontschuldigen. Hij spreekt van ongerechtigd heden.

Zoo deed ook de zanger van Psalm 65: Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij, maar onze overtredingen, die verzoent Gij.

Als Gods genade er niet was, dan zouden onze ongerechtigheden voor den rechterstoel Gods, voor de rechtbank van ons geweten en in den strijd des levens ons overmogen. Rampzalig hij, die deze vijanden minacht, en nog ellendiger is hij, die ze voor zijn vrienden aanziet en ermee in vriendschapsverhouding verkeert. Maar hij is het best onderwezen, die hunne doodelijke macht heeft leeren kennen en vlucht tot Hem, die de ongerechtigheden vergeeft, ervan verlost. De Heere heeft eene bedekkende verzoening voor de ongerechtigheden; voor alle. Het is opmerkenswaardig, dat David, evenals de priester zich in het koperen waschvat wiesch voor hij offerde, ons ook eerst brengt ter reiniging van de zonde, eer hij ons leidt tot heilige lofzangen.

Ongerechtigheden, wie zal ze tellen, het gewicht ervan bepalen? De dichter kent Gods majesteit en gerechtigheid, dat de zondaar voor Hem niet kan bestaan. De psalm sprak er van op ontroerende wijze. Alleen de goedertierenheid redt van den dood en brengt ons onder de gerechtigheid Gods in Hem, die de Heere onze gerechtigheid is. Bij ons zijn ongerechtigheden, bij den Heere goedertierenheden, veel verlossing. Daarom mag en moet Israël hopen. Onze verwachting of vertroosting is niet in hetgeen in en bij ons is, maar in hetgeen bij den Heere is. Hij zal verlossen. Israël, gansch Israël, maakt Hij vrij van ongerechtigheden. Hunne verlossing is aireede gewrocht en bij Hem weggelegd als een schat, zoodat Hij ze, naar behoefte, tijd en omstandigheden, aan zijn verwachtend en hopend Israël kan schen-

ken. De hoedanigheid der genade en het feit der verlossing zijn volkomen voldoende redenen om op den Heere te hopen.

Bovendien moge het feit, dat nergens elders verlossing is te vinden dringen om de ziel van alle afgoderij te spenen. Zijn deze diepe dingen Gods geen groote vertroosting voor hen, die roepen uit de diepten! Het roemen op de toppen der bergen van eigengerechtigheid is weerzinwekkend en doodelijk, maar het roemen in de diepten van de hoogten van Gods verlossende genade, is als het lied van den nachtegaal in schemerdonker van den avond.

Onze ongerechtigheden zijn onze voortdurende last en gevaar. Maar het bloed der verzoening, de verlossende genade is genoegzaam. Laat ons dan toegaan tot den troon der genade, in volle verzekerdheid des geloofs, niet twijfelende.

Maar, zegt iemand, is dit geen zingen uit de diepten over de hoogten? Inderdaad, aat is het. Verlossing is de grootste der verbondszegeningen en besluit alle weldaden des heils in zich.

Als zij haar beslag zal hebben gekregen vcor gansch Israël, dan zal de heerlijkheid der laatste dagen zijn verschenen. Ja, Israël hope op den Heere, van nu aan tot in eeuwigheid. Op hoe hoogen prijs stelt de dichter de genade der hope, gekend in het geloof. Want wij zijn in hope zalig, de hoop nu, die gezien wordt is geen hoop, want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? (Rom. 8 : 24)

Gij moet dat woord niet verkeerd verstaan, zooals vaak geschiedt. Wij zijn in hope zalig geworden. Dit wil niet zeggen: wij hopen of hebben hoop zalig te zullen worden. Dat is zeker niet de bedoeling. Hoe zou dit kunnen samen gaan met: wij zijn zalig geworden, gered geworden? God redt en verlost Zijne gekenden reeds nu, maar niet om het daarbij te laten, maar om hen ten volle vrij en heerlijk te maken.

Wij zijn gered door Gods genade, en door het geloof. Wij zijn niet gered in hope, dan toch wordt gered tot een toekomst goed gemaakt wat niet juist is. Wij zijn gered voor dat gehoopte heil. Dan wordt de zekérheid aangegeven van de verwachting. De geloovigept hopen op groote en heerlijke dingen, zelfs, dat hun lichaam in vrijheid en heerlijkheid gesteld zal worden. Maar kan die verwachting vast staan? Ja zeker, hunne redding van nu waarborgt die van straks. God doet geen half werk. Hij verloste hen niet van ongerechtigheden en nooden om het hierbij te laten. Neen, maar om hen volkomen vrij te maken van alle zonde en ellende en te bekleeden met heerlijkheid en zaligheid. Gods eens aan hen gewerkte redding waarborgt hunne volle heerlijkmaking. De verzoening, de rechtvaardigm^king, de levendmaking, het ontvangen van den Heiligen Geest, de innerlijke vrijmaking van de zonde zijn reeds geschied. Dan kan de volle verlossing en verheerlijking niet achterwege blijven. Zoo is de verwachting ge-? grond en volkomen zeker, maar zij richt zich op het komende.

Zoo moet er nog geduld geoefend worden, het komt aan op de volharding in het verwachten. Indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid.

Hij zal Israël verlossen van alle ongerechtigheden. Hij zal Israël volkomen verheerlijken. Zoo trokken wij deze uitspraak in het licht der vervulling, in het licht van den Pinkster-Geest, die in al de waarheid leidt.

Hij zal het doen, omdat Hij het heeft beloofd en omdat bij Hem veel verlossing is. En die verlossing moet Hij om Zijns Naams en verbonds wille toepassen, wegschenken, want daartoe heeft Hij veel verlossing bij zich in Immanuël.

Thans nog een paar vragen en wij besluiten onze overdenking van dezen diepen en schoonen psalm, lied van den optocht naar Zion.

Zijn wij Israël? Daarbij hebben wij u bepaald toen werd gesproken over de worsteling van Jacob in Pniël, met den Engel des Verbonds.

Zijt gij overwinnaar Gods geworden aan den hals van dien wonderen Man? Jacob behield een verwrongen heup in dezen strijd.

Kent gij het bloed der verzoening, het bloed van het Lam Gods?

Hij gebiedt de verlossingen Jacobs! Zoo weten wij wat het zegt, dat bij den Heere goedertierenheid is. Zegt gij met de vrouw van Manoach: Indien de Heere ons had willen dooden, zoo ware Hij ons niet verschenen?

Zalig, wanneer wij mogen belijden! Hij heeft alle onze ongerechtigheden achter Zijnen rug geworpen. Ja, bij Hem is veel verlossing.

Zoo eindigt het roepen uit de diepten in een lofzang op de hoogten van Gods verlossende genade in Christus.

Hij zal, ja. Hij zal Israël verlossen van alle hunne ongerechtigheden.

Geven wij nu nog door aan onze lezers dezen psalm, zooals hij werd gedicht door Marnix van St. Aldegonde. Deze, terwijl de kerk in bloed en tranen riep uit de diepten van haar leed en lijden, gaf haar te zingen, om samen te hopen:

Uyt vreesselick afgronden, Daer ick van alle sy, Lig deerlick in verslonden, Schrey ick, o Heer', tot dy. Wil mijne stemme hooren: Wil neygen, Heer', met vlyt, Tot myn gebedt dyn ooren: Verstae doch myn gekryt.

Soo dy wilst de gebreken End sonden gade slaen, Wie sal het hooft opsteken, Om voor dy, Heer', te staen? Maar nu bist du genadig: By dy is aflaet Heer' Op dat de mensch misdadig Dy vreez' end sich bekeer.

Dies wil ick op Godt wachten: Myn siele wacht met lust Op Hem, uyt gantzer crachten. Syn woort is myne rust.

Ik wacht met meerder sorgen Op God, uyt, 's herzen gront, Dan waeckers nae den morgen, Jae, nae den morgenstont.

Dat Israël vrymoedigh Wacht op den Heer' in noot: By Hem is gunst seer goedigh End oock verlossing groot.

Hij is, die uyt genaden, * Syn volck verlossen sal: End Israël ontladen Van syne sonren al.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 augustus 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HOOP EN VERWACHTING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 augustus 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's