Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus~verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus~verklaring

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXIV

Zondag 16 vraag 40-44

HET ANDERE DEEL

Van God den Zoon

Vraag 43: Wat verkrijgen wij meer voor nuttigheid uit de offerande en den dood van Christus aan het kruis?

Antwoord: Dat door Zijne kracht onze oude mensch met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt, opdat de booze lusten des vleesches in ons niet meer regeeren. maar dat wij onszelven Hem tot eene offerande der dankbaarheid opofferen.

Van de vrucht der rechtvaardiging werd reeds gehandeld in vraag 40. Maar daarmede is de zaak, die ons thans bezig houdt niet uitgeput. Wij mogen het niet voorstellen alsof de opstanding van den nieuwen en de afsterving van den ouden mensch bij het werk van Christus bijkomt. Ook dit wandelen in nieuwigheid des levens is vrucht van het kruis. Immanuël heeft een volkomen werk tot stand gebracht in Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Hij is van God gegeven niet alleen tot rechtvaardigmaking, maar óók tot heiligmaking en eene volkomene verlossing.

De uitwerking der zaligheid ligt niet, zooals de Remonstranten van vroeger en later leeren, in handen van den mensch. Neen, wien de Heere Christus de zaligheid, de volkomen zaligheid, verwerft, dien past Hij ze ook zeker toe. Wij kennen maar één werk, het volkomen werk van Christus.

Wanneer het nu echter gaat over de vruchten van de offerande en den dood onzes Heeren, en met name de heiligmaking hier aan de orde komt, dan moet ge op het volgende letten, om de dingen juist te zien.

Wij kunnen spreken van de heiligheidvoor-de-wet-Gods. En wij kunnen handelen van de heiligheid in de bewegingen der ziel van Gods kind. Door dit onderscheid niet in acht te nemen, ontstaat verwarring, ja zelfs dwaling.

In Christus zijn-, Gods kinderen niet alleen rechtvaardig, maar óók heilig voor God, in Hem gerekend. In Hem zijn zij rein en volmaakt. Geheel zijt gij schoon, mijne vriendin en er is geen gebrek aan u. GelijTc de mensch als een pronkjuweel uit de handen van zijn Maker voortkwam in den staat der rechtheid, staat hij in Christus ook weer rechtvaardig en rein voor Gods aangezicht. Ik ken een mensch... in Christus, zegt Paulus. Hij kent zich, zooals hij is voor God in een ander.

Daardoor heeft hij vrede in zijn hart, weet hij, dat zijne inwonende onreinheid hem niet wordt toegerekend, maar ook deze in Christus vergeven is; ook zijn zondige aard wordt betrokken in de vergeving der zonden.

Maar hij moet niet alleen vergeving van ongerechtigheden hebben doch ook eene toegerekende gerechtigheid bezitten om Gode aangenaam te zijn. De lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid van Christus zijn beide noodig en zijn in Hem vereenigd.

De eisch van Gods wet blijft onverminderd van kracht, al is de wet door het vleesch krachteloos geworden. Dat wil zeggen: krachtens ons vleesch-zijn-vannature kunnen wij haar niet houden. Welnu, de Heere Christus draagt de straf en volbrengt de wet volkomen. Die wetsvolbrenging is plaatsvervangend, gelijk het dragen der straf, schuldverzoenend is. Bij vraag 60 komt dit nader aan de orde in ons leerboek. De wet is door en in Christus volkomen, ja, volkomen volbracht. Als eischende wet is zij vervuld. Zoo is Gods kind heilig en rechtvaardig voor God. Dit is dus de heiligmaking, die hij in Christus heeft en door het geloof bezit. Dat is de heiligmaking, die hij in Christus bezit tegenover de eischende wet. Zoo kunnen zij heiligen en beminden heeten in de Schrift. Gij zijt geheiligd, gij zijt afgewasschen. Maar over deze zijde der heiligheid gaat het hier nu niet. Het gaat niet aan te zeggen: ik ben onheilig van binnen, maar mijn heiligheid is in Christus.

Het laatste kan waar zijn, zonder dat het eerste ons met rust mag laten.

Indien wij daarop niet letten komen wij in antinomiaansche wateren terecht, die als modder de ziel bezoedelen en het denken vertroebelen.

Het gaat in deze vraag over het werk van Christus in zijn toepassing aan het hart; het gaat om innerlijke verandering.

Het is niet zóó, dat wij alléén toerekening kennen en verder alle menschen op een hoop werpen als onreinen en goddeloozen.

Dat moge tegenwoordig veel geschieden, om aan den eisch der heiligmaking des levens te ontkomen, maar is zeker niet naar Gods Woord.

Gij werpt wellicht tegen: maar is dan de genadewerking niet noodig voor de toerekening? Zeer zeker, anders schrijven wijzelf onzen kwijtbrief, maar kennen niet de vrijspraak Gods. Genade is noodig, genade des geloofs om in Christus gerechtigheid te bezitten, door Hem te omhelzen. Maar hier gaat het om een invloeiend werk des Geestes, een omzettend werk der genade in de ziel, dat in de wedergeboorte zijn aanvang nam. Hier is een werk des Geestes uit Christus. Hij is ons arsenaal, maar ook onze fontein van levend water. Ik ben met Christus gekruist. Dat is geschied in toerekening door het geloof gekend en gesmaakt. Maar hier wordt gesproken van gekruist, gedood en begraven worden aldoor!

Er is dus een dubbele werkzaamheid des Geestes. Dit gekruist en gedood worden is geen zaak van toerekening, doch van uitwerking in het hart en dus-niet van bekendmaking alleen. Van Jezus' dood gaat kracht uit door den Heiligen Geest. Dat door Zijn kracht onze oude mensch met Hem gekruist, gedood en begraven wordt.

Genade is niet alleen vrijspraak maar óók vernieuwing. In ons is het bederf der zonde, na wedergeboorte de oude mensch geheeten. Oude-mensch, omdat hij ons geheele wezen doortrekt, en niet slechts in een verborgen schuilhoek van ons bestaan te zoeken is. Thans gaan wij nog niet nader in^»p die onderscheiding van oude en nieuwe mensch. Vroeger spraken wij er, in ander verband, reeds uitvoerig over, en bij de bekeering zal er nader over gehandeld moeten worden. Het is niet mogelijk zulk een uitdrukking als oude en nieuwe mensch zielkundig te ontleden of logisch te beschrijven. De uitdrukkingen zijn aanduidingen, benoemingen van een werkelijkheid, die ons eigenlijk plaatst voor een onbegrijpelijk feit. Wij houden beide vast, de vernieuwing én de verdorvenheid in den christen.

Bedoeld wordt de gansche verdorvenheid en boosheid van onze oude natuur, het zondige vleesch. Maar in dienzelfden persoon is de nieuwe mensch. De oude dood en het nieuwe leven huizen in één persoon, hebben de persoonlijkheid tot onderwerp. Zoo is er in Gods kind altijd inlandsche oorlog, zooals een oude christen, eenvoudig en waar, het placht te zeggen.

De figuurlijke taal oude mensch heeft dan ook een wezenlijken grond in ons bestaan en een zeer eigenlijken zin. Deze oude mensch is geboren-misdadiger, en is en blijft voor onze rekening. Wij zijn het, die zondigen en kwaad doen. Wij in eigen persoon.

Nooit kunnen wij ons ontdoen van dien ouden mensch, maar wel moet hij gekruist, gedood en begraven worden. In den weg van feilen strijd komt dit tot stand. Hierin wordt de christen actief, dadelijk betrokken en tot dat dooden en kruisigen wordt hij in de Schrift aldoor opgeroepen. Zoo ontstaat de spanning tusschen het rechtvaardig en heilig zijn in Christus en het geheiligd moeten worden aldoor. Niemand worde hier eenzijdig om de toegepaste heiligmaking in het hart den voorrang te geven boven de toerekening van het werk van Christus.

Maar ook het omgekeerde is schadelijk voor het zieleleven en krenkt de eere Gods. Die toegepaste heiligmaking echter ligt verankerd en gewaarborgd in Christus. Op het fundament staat geschreven: de Heere kent degenen die de Zijnen zijn èn die den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. Dat laatste is zoowel belofte als eisch. Gewaarborgd in Christus en in den weg des geloofs, van het worstelende geloof, wordt deze heiligmaking uitgewerkt in den geloovige.

Het is een zaak van strijd en pijn, want niet de oude mensch maar de nieuwe lijdt de ergste pijn, omdat de oude mensch geen droefheid kent naar God, die veel smartelijker is dan iedere droefheid des vleesches. En die pijn wordt doorleefd in één menschenhart. Beide gaan door éénen mensch heen.

De smart dier kruisiging wordt veroorzaakt door Christus Zelf. Door Zijn kracht, zegt de onderwijzer. De dooding

van de zonde en kruisiging van den ouden mensch geschiedt van Christus uit en in gemeenschap des geloofs met Hem.

Maar ook de verwekking en onderhouding en groei van het nieuwe leven, van den nieuwen mensch, komt uit die gemeenschap op.

Er is tusschen Christus en den geloovi ge eene werkdadige betrekking, die werkzaam is door en in het geloof van-Christus-uit. *

Calvijn merkt op: ij Romeinen 6 : 5: et woord gelijkmaking schijnt hierop te wijzen, dat wij niet sterven als Christus met een natuurlijken dood, maar dat er voor ons deze overeenkomst is met Zijnen dood, namelijk: ooals Hij den dood ondergaan heeft in het vleesch, dat Hij van ons had aangenomen, sterven wij in onszelven zóó af, dat wij in Hem leven.

Dit gekruist worden, door de kracht van Christus, geschiedt echter niet automatisch, vanzelf, zoodat er voor worsteling en strijd geen plaats zoude zijn.

Integendeel, de Geest werpt ons in een crisis, doet ons worstelen. De gedachten moeten gevangen genomen worden en gebracht tot gehoorzaamheid onder Christus. Ongetwijfeld is Kohlbrügge eenzijdig geweest in deze zaak, door zoo goed als geheel bij de toerekening te blijven staan en van inwendige vernieuwing nauwelijks te reppen. Hier week hij zeker af van de Reformatie, ook al is zijn eenzijdigheid zeer wel te begrijpen uit den strijd, dien hij had te voeren met de tegenstanders zijner dagen van de goddelijke waarheid. Maar zulk een eenzijdigheid moeten wij niet overnemen en propageren. Bovendien is hier dikwijls meer theoretisch napraten, dan practisch beleven, zooals bij Kohlbrügge het geval is geweest. Tusschen zonde en genade is een verhouding, die niet zoo eenvoudig is, als zij moet worden ingedacht. De apostel maakt de bestraffende opmerking aan de gemeente: gijlieden hebt nog niet ten bloede toe tegengestaan, strijdende tegen de zonde. De Heere Jezus wekt op: Blijft in Mij en Ik in u, zoo draagt gij veel vrucht.

In de toegepaste heiligmaking is Gods kind actief betrokken. Hier is het paradoxale woord van toepassing: werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven, want het is God, die in u werkt, beide 't willen en het werken, naar Zijn welbehagen.

De werkingen des Geestes worden overgeleid in de werkingen van den mensch. In het geloof wel te verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus~verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's