Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op weg naar huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op weg naar huis

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Hebreën 11 vers 9 en 10: Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jacob, die medeerfgenamen waren derzelfder belofte; Want hij verwachtte de stad. die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.

Gaan wij nu overdenken, dat Abraham gezelschap heeft gehad.

...en heeft in tabernakelen gewoond, met Izak en Jacob, die medeërfgenamen waren derzelfder belofte...

Gods pelgrim is nooit alleen, ook al is hij vaak eenzaam, want de Heere houdt woord, Die heeft gezegd: Ik ben met u, overal waarheen gij gaan zult. Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.

Soms waant hij zich van God en menschen verlaten, maar dat is niet uit het geloof, doch uit het ongeloof geboren, zooals bij Elia, die klaagde maar alleen te zijn overgebleven. Daar dacht de Heere echter anders over, want Hij had Zich nog zeven duizend bewaard, die de knie voor Baal niet hadden gebogen.

Ook vader Abraham was niet alléén, de Heere was zijn schild en zijn loon, Hij wandelde voor Zijn aangezicht. Maar onze text wijst ons nog op iets anders. Een weldaad voortgevloeid uit het verbond der genade. Het was zalig voor den vriend Gods, dat hij niet alléén bleef in Kanaan. Alleen is hij nooit geweest zegt ge, want Sara was bij hem en zijn neef Loth geruimen tijd en gij denkt ook aan zijn knecht Eliëzer. Ja, maar het gaat om gezelschap, dat hem toekomt uit het verbond, waarin openbaar wordt des Heeren trouwhoudende genade.

Hij kreeg gezelschap in eigen familie, ja, in zijn eigen zoon. De zoon zijns ouderdoms, de bron zijner vreugde. Sara zeide bij Izaks geboorte: God heeft mij een lachen gemaakt, al wie het hoort, zal met mij lachen. En Abraham gaf het kind den naam, op des Heeren bevel, fan Izak, dat is: men lacht, de lachverwekker, in wiens geboorte de schaduw was gegeven van Immanuëls geboorte in het vleesch.

Abraham had het voorrecht nog 75 jaar te mogen leven met zijn zoon Izak. Het is waar, Izak had een eigen tent, verkreeg eigen bezit, maar bleef toch in den omtrek van zijn vader, en mocht de drager der beloften zijn. Hij deelde in het leven van zijn vader en werd onderhouden door dezelfde genade, was vreemdeling in Kanaan, leefde uit de beloften Gods. En Jaco\b heeft nog 15 jaar geleefd tijdens het leven van zijn grootvader Abraham.

Toen was hij thuis bij zijn vader Izak, en heeft zeker zijn grootvader bezocht, gelijk deze zich heeft verheugd, dat hij het zaad zijns zaads mocht zien. Vrede over Israël. Zoo zag Abraham zijn dierbare Izak cjehi'wd m°-t Rcbecca en z*jn kls*inzoon Jacob was geboren na lang wachten. Maar hoe ouder Abraham werd, hoe meer blijken van Gods trouw eri van de zekerheid zijner beloften. Goed, laten we dan in 1948 daarvoor mogen leven en pelgrim zijn. Het begon nu toch te gelijken op een familieverband, op geslachten... in uw zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. Ja, zoo merkt een catechisant op, Ezau was er ook. Inderdaad, en ook Ismaël. Daar moet ge nu eens over nadenken en vragen: wie ben ik eigenlijk?

De Heere geve, dat wij vele medereizigers krijgen naar Zion, velen vreemdeling worden, doch bij den Heere bekend. Het verbond met Abraham zijn vriend, bevestigt Hij van kind tot kind. Wel, dan hebben wij hoop en verwachting ook voor de toekomst. Kom ga met ons, en doe als wij! Reis mee, ons deel is beter dan dat van de wereld. Eén glimlach van Jezus' aangezicht is meer dan de zonneschijn der aarde gedurende de eeuwen.

Zoo woonde Abraham in tenten met gelijkgezinden.

Aan zijn gezelschap kunt ge iemand kennen. Hier zijn menschen van denzelfden geest. Ze eten hetzelfde voedsel en drinken denzelfden drank. Zij dragen dezelfde kleeding en zingen hetzelfde lied. Hier is de verwarmende gemeenschap der heiligen.

Als de tentbewoners gescheiden optrekken is de kracht gedeeld. En ach... maar neen, daar ga ik niet over spreken.

Eén God, één doop, één geloof, één God en Vader! Het waren wel verschillende menschen, Abraham, Izak en Jacob, maar zij leefden uit dezelfde beloften, dienden denzelfden God, verwachtten denzelfden Zaligmaker.

Zij leefden van dezelfde genade en waren even dierbaar geloof deelachtig.

Het gezelschap van Abraham was eensgeestes, en allen hunne zaligheid zoekende in Jezus Christus onzen Heere. Zoo wordt de reis voortgezet, wellicht dit jaar beëindigd, indien wij kinderen Abrahams zijn, zonen van de vrije Sara.

Zij waren medeërfgenamen belofte, zegt onze text. derzelfder

Waarom, mijn zoon, woont gij in een tent? kon Abraham aan Izaak vragen. Wat doet gij hier in dit vreemde land, waarom niet wedergekeerd naar Ur der Chaldeeën? En waarom blijft ook gij, mijn kleinzoon, hter in dit land, bij uw vader Izak? En dan is hun antwoord: omdat ik hier geen blijvende stad heb. Anders ging ik terug naar Ur, daar zijn steden, maar ik zoek de toekomende, de toekomende stad, want ik ben erfgenaam van dezelfde belofte als gij, vader en grootvader Abraham. Kinderen, hebt gij dit geleerd, te deelen in dezelfde belofte, afgezonderd van de wereld, gesteld bij de vreemdelingen op aarde? Zult gij dit jaar die keuze doen met Ruth en zeggen: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God, waar gij zult vernachten zal ik vernachten, en waar gij zult sterven zal ik sterven? Kom, sta bij deze vraag nu eens stil.

Hebben wij u de beloften niet voorgehouden in voorbijgegane jaren en ziet, wij beginnen er dit jaar weer mee. U komt de belofte toe en uwen kinderen... naar de orde des verbonds. Indien gij geen vreemdeling wilt zijn, kunt gij niet deelen in den zegen, maar treft u de wrake des verbonds. Zoo moet de Heere Zelf ons persoonlijk de belofte bevestigen, zoo als die van Abraham werd bevestigd aan Izak en Jacob, die medeërfgenamen waren derzelfder belofte.

Willen wij daarvoor de bewijzen aanhalen uit het Woord Gods? Goed, luister dan maar, ze mogen als muziek in de ooren klinken.

Izak vertoefde te Gerar en de Heere verscheen hem en zeide: woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven en zal den eed .bevestigen, dienMk Abraham uwen vader heb gezworen. Izak is dus wel gebonden aan zijn vader, ook voor de beloften, doch wordt er toch zelf ingeleid, want anders had hij er den zegen niet van door eigen ervaring.

Trouwens, dat behoort tot de weldaden des verbonds, dat van kind tot kind de naam van Immanuël wordt voortgeplant en zij in Hem worden gezegend.

De Heere herinnerde Izak aan den eed op den Moria gezworen aan Abraham. Nu dat wist Izak nog wel; daar was hij zelf immers bij, toen hij gebonden lag op het hout, om geofferd te worden den Heere ten brandoffer.

Dit is nooit om te vergeten geweest, het schijnt dat hij er zijn geheele leven stil door is geweest. Maar hij had óók den ram gezien in de struiken verward en verstaan, dat het woord van zijn vader op zijn vraag: waar is het lam ten brandoffer, niet ijdel was geweest, doch door den Heere ingegeven.

Dien eed aan Abraham zal de Heere aan Izak bevestigen.

Abraham had de zaak des Heeren tot de zijne gekozen, het verbond des Heeren aanvaard en gehouden. Deze belofte verplicht Izak om in Kanaan te blijven, als vreemdeling aldaar te verkeeren. Juist als erfgenaam derzelfder belofte. Dus als ik het goed begrijp moet ik, wil ik de belofte kunnen erven, pelgrim worden, alles verlaten om Jezus te volgen? Inderdaad, dat moet ge! Maar, meen niet dat dit een ramp is, want wij hebben het goed als pelgrim, eten van het verborgen manna en drinken van het water uit de steenrots. Izak woonde zelfs bij den put.

Izak moest den weg van Abraham houden en den Heere gehoorzaam zijn in het geloof. Weet gij niet, dat gij uwszelfs niet zijt? Wiens ik ben en dien ik dien. Amen.

Zoo is dan Izak één en eenig in den geloofsweg met zijn vader.

Het is een weg van vernedering, een weg van lijden en verdragen, dulden en bukken. Een weg van overgeven en niet versagen. In dien weg moeten wij de belofte beleven. Ja, het is de weg van Israël in de woestijn, van David als een veldhoen op de bergen gejaagd. Ja, van het Lam Gods! ZaÜg, Hem te volgen waar Hij ook heengaat. Het is de geloofsweg van Gods gemeente in vernedering en bestrijding door wereld, satan en eigen vleesch. Het is het pad des rechtvaardigen evenwel, opgaande en lichtende tot den vollen dag.

Het is de weg des Heeren, naar roeping en belofte, waarin genade en zegen des verbonds afdaalt van den God des verbonds, Die Zijn belofte en eed houdt: waarlijk zegenende zal lk u zegenen:

Wij denken met vreugde aan Izaks bronnen: Esek, Sitna, Rehoboth en Seba. De Heere heeft ons ruimte gemaakt en wij zijn gewassen in het land.

Ook Jacob werd persoonlijk ingeleid in den zegen des verbonds. Laat ik een paar voorbeelden noemen ter toelichting. Jacob vertoefde te Bethel. En daar verscheen hem de Heere en sprak: k ben de Heere, de God van uwen vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop gij ligt te slapen zal Ik aan u geven en aan uw zaad... En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden, overal waarheen gij trekken zult... want Ik zal u niét verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik u gesproken heb (Gen. 28:13—15).

Zoo werd de zwerver ingeleid in het verbond voor eigen persoon. Die nadere toepassing toch is volstrekt niet overbodig. Dat schijnt menigeen tegenwoordig te denken. Des neen, want het behoort tot de genade van het verbond, dat de bondeling door het geloof den zegen deelachtig wordt, die is toegezegd. Jacob is dus wel op zeer bijzondere wijze ingeleid in het verbond als erfgenaam derzelfde belofte als Izak eb Abraham. Gij kent immers de geschiedenis van de ladder Jacobs, van de poort des hemels, de opklimmende en nederdalende engelen en de openbaring van den Engel des Verbonds, de Beloofde der vaderen cp den top van den ladder? Dit alles was zinnebeeld en openbaring van de genade in Christus, werkelijkheid in het leven der geloovigen. Zullen wij dit jaar getroost voortreizen, dan kan dit alléén als de God des heils ons ten Herder zal wezen en Zijne beloften vernieuwt, Zijne genade bestendigt van dag tot dag. Zoo gaan wij arm in onszelven op pad, zetten de reis voort in dit Mesech hier beneden, maar... door den Heere niet vergeten.

Een ander voorbeeld uit Jacobs leven van bevestiging der belofte moge hier nog volgen.

Jacob trok naar Hebron en dan spreekt de Heere tot hem: n dit land, dat Ik aan Abraham en Izak gegeven heb, dat zal Ik u geven en aan uw zaad na u zal Ik dit land geven. Toen voer God van hem op, in die plaats waar Hij met hem gesproken had (Gen. 35 : 12).Zoo worden de pelgrims bewaard voor de erfenis en de erfenis voor hen, anders liep het zeker verkeerd, maar de Heere staat voor den ganschen tocht in.

Welnu, de patriarchen leefden door het geloof als vreemdelingen in Kanaan, het land der belofte. De belofte des verbonds was gebonden aan land, nakroost, gelijk zij dit ook waarborgde. Met Izak hebben wij in Ezau een conflict. En Ismaël, zijn halve broer, had hem bespot benevens zijne moeder. Doch deze was uitgedreven; hij zou met kak niet erven.

Ezau is eene bitterheid des geestes voor Izak en Rebecca. Jacob komt in een worsteling met hem en misdraagt zich, doch wordt uitgered. En juist dan wordt hij als erfgenaam derzelfder belofte bevestigd in zijn erfgemeenschap met Izak en Abraham. Wij leven in een vreemd land, met gewoonten die de onze niet kunnen zijn, met vermaken die ons niet kunnen vergenoegen.

Maar de vreemdelingen staan aldoor onder des Heeren bescherming in alle moeilijkheden, gevaren en bekommernissen. En wij kunnen geen geloof hebben in de beloften Gods voor de toekomst, wanneer het vertrouwen op Zijn naam voor het heden ontbreekt. Vreemdelingen hierbeneden, maar medeburgers der heiligen, ja, huisgenooten Gods.

De Heere schenke telkens opnieuw geloof in Zijn voorzienig bestel, bewaring en bescherming, want wij zijn vaak als een nat kieken, verkleumd van de regen en de koude. Dan wil Hij ons weer onder Zijne vleugelen nemen, om in dier schaduw vroolijk te zingen. Wij mogen staat maken op Zijn genade, wat ons ook wedervaren zal. Uw stok en Uw staf vertroosten mij. Ja, dit: Gij zijt met mij, Gijmet-mij, dat is een stut en staf om op te leunen, zooals de Bruid, van wie wij lezen: wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn en zich liefelijk leunt op haren Liefste? '

Arm en ellendig in onszelf denkt de Heere toch aan ons bestendig. Zoo durven wij toch verder en schrikt ons de reis niet af, want de pelgrim is op weg naar Huis, naar het Vaderland. Maar als nu eens... Zwijg stil met uw ongeloofsvragen, de Heere zal voorzien, Hij is zoo getrouw als sterk.

Wat is een mens toch nameloos arm en ellendig als hij geen medeërfgenaam is in het verbond, in Christus.

Gaan wij nu spreken over het uitzicht, dat zij hadden in de toekomst.

Want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.

Hoe is het toch mogelijk dat de vaderen aldus hebben kunnen leven, als vreemdelingen in een vreemd land, temidden van afgodendienaars? Hoe hebben zij het uitgehouden zonder te versagen? Wat hield deze menschen toch staande?

Zij hadden de beloften, zegt ge. Zeer zeker, maar die beloften wezen hen toch heen naar de toekomst? En dat niet alleen, maar zij hadden meer noodig dan de belofte, dat Kanaan hunner zou zijn en hun' kroost als de sterren in menigte en als het zand dat aan den oever der zee is. In zijn zaad zouden alle geslachten der aarde gezegend worden, want de belofte zag ten slotte op den Messias.

Abraham zag van het heden naar de toekomst, de nabije en verre toekomst. Hij was vast overtuigd, dat hij niet vergeefs leed en streed, leefde en worstelde. Het oog des geloofs zag, wanneer hij lette op de tent waarin hij woonde, op een stad. Zijn geloof richtte zich op hetgeen niet gezien wordt. Innerlijk werd hij gedragen door de hoop, die het geloof onderschraagde.

In het geloof kon Abraham op aarde een stad missen, omdat hij vertrouwde eene stad te zullen bezitten, een vaste woonplaats.*//»/ verwachtte de stad, zegt onze text. Hij was daarheen op weg, en die stad kwam als naar hem toe, Hij verwachtte de stad. En deze stad heeft de fundamenten. Ze kan niet wankelen, zij staat vast als een rots. De patriarchen leefden op aarde in verplaatsbare tenten. Maar een beter lot zal hen worden bereid. Ook van een stad op aarde kan niet worden gezegd, dat zij de fundamenten

heeft. Een aardbeving kan een stad in enkele oogenblikken in puin leggen. De muren doen scheuren en ineenstorten.

Er wordt in onzen text vollen nadruk gelegd op het feit, dat de patriarchen in het geloof hebben geleefd. Daardoor hadden zij uitzicht in de toekomst. Het geloof toch is als een verrekijker, die de dingen van veraf nabij brengt, zoodat wij den afstand kleiner en het voorwerp omlijnd kunnen zien.

Abraham kende een hoopvolle toekomst, die hem wenkte, door de nevels van het heden heen om voort te gaan als pelgrim, naar Gods stad.

Hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, die de fundamenten heeft...

Maar wie heeft deze stad gebouwd? God is haar Kunstenaar en Bouwmeester. Hij is de architect van deze stad, en haar Bouwmeester. Gewoonlijk bouwt de architect niet maar maakt het ontwerp, hier echter is de architect ook de Bouwmeester. In die stad straalt alles Gods heerlijkheid uit. Zoo hadden en hebben de geloovigen op aarde het oog gericht boven en buiten den tijd. De dingen, die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig. Wij zijn menschen in wier hart God de eeuw heeft gelegd. Daaraan kan de mensch zich niet ontworstelen. Daarom worden wij vermoeid van den gang des tijds en kan het tijdelijke het menschenhart niet vervullen.

Mozes wist het wel toen hij bad: de eeuwige God zij u een woning, van onder eeuwige armen. Maar alleen in den Heere Christus kunnen wij het boven-tijdelijke kennen. Beginselen der eeuwige vreugde worden het deel van den vreemdeling hier beneden, het eeuwige leven wordt zijn bezi{, want die in den Zoon gelooft heeft het eeuwige leven. In het hart van den waren pelgrim is eeuwigheidsleven en eeuwigheidsvrede bij ogenblikken, omdat hij, leeft uit Hem, die ons leven is en het leven geeft, aan Zijn gunstgenooten.

Alles gaat voorbij, óók onze zorgen en nooden nemen een einde. Indien wij alleen in dit leven op Christus zijn hopende, zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen. Maar, door genade strekt onze hoop zich uit over de grenzen van den tijd.

Het Koninkrijk Gods komt van boven en leidt naar boven. Het paradijs ligt niet ergens op aarde, doch in den hemel, benevens de rivier van het water des levens. Maar is dan de wereld schijn en ons leven hierbeneden geen werkelijkheid? Moeten we onze levenstaak niet volbrengen met alle toewijding en ernst die in ons is? Zeer zeker wel, doch staande in de kracht der eeuwigheid, kracht puttend uit die hoogere orde. Welk een verschil met den wereldburger, niet waar? Wat kan zijn verwachting zijn? Een schrikkelijke verwachting des oordeels en der hitte des vuurs, welke Gods tegenstanders zal verslinden, zegt het Woord onzes Gods, dat de waarheid is. Hoe noodzakelijk dan van levenskoers te veranderen, Hem te kennen en de kracht Zijner opstanding, Zijnen dood gelijkvormig wordende.

Abraham verwachtte een stad die de fundamenten heeft...

Die stad is in dit verband de hemel, met zijn heerlijkheid en inwoning bij den Heere. In het toegezegde zaad leefde de verwachting in den vriend Gods.

Loth zocht in aardschgezindheid de stad op aarde, maar ge weet dat Sodom is verbrand met vuur en zwavel van den hemel.

Een stad, Jeruzalem was er de zwakke afschaduwing van. In die stad komen de pelgrims samen, bij het afreizen uit deze wereld. Zoo leven wij met vooruitzicht, niet onder het juk van den tijd, maar in verlangen naar de eeuwigheid. Deze hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods is uitgestort in het hart.

Deze stad heeft fundamenten. Niemand kan een ander fundament leggeg dan hetgeen gelegd is, namelijk Jezus Christus. Door Hem bouwt de Vader in den Heiligen Geest. Het fundament is gelegd in bloed en eeden. Er zou in de tegenwoordigheid Gods geen plaats zijn voor den mensch, ware het zaad Abrahams niet verschenen. En Abraham heeft zijn dag gezien en is verblijd geweest.

De straten zijn van goud en de poorten van parels. Het Lam is hare kaars en de heerlijkheid Gods heeft de stad verlicht. In het midden van de stad ligt de hof, met zijn paradijsstroom en den boom des levens, gevende zijne vrucht van maand tot maand. Er komt niet in wat gruwelijkheid doet of onrein is, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams.

Zoo zien wij uit naar het blijvende temidden van het vergankelijke. Op aarde is werkelijk niets dat de fundamenten heeft, het is alles wankel en bouwvallig. Hier is eeuwige liefde, onveranderlijke trouw en waarheid, terwijl de gerechtigheid de vastigheid van des Heeren troon is.

Daar is alles vrede en leven. De stad die fundamenten heeft...

Niet met handen gemaakt. Wat met handen is gemaakt kan ook weer door handen worden afgebroken, valt onder den tand des tijds.

God Zelf is haar Kunstenaar en Bouwmeester. Zoo zien wij van de tent naar de stad. van het tijdelijke naar het eeuwige, van het vergankelijke naar het onvergankelijke.

Wie zullen dit jaar weer afreizen van Gods pelgrims? Wij weten het niet, maar met Mozes mogen wij belijden: Gij zijt ons een toevlucht geweest van geslacht tot geslacht. Geslacht aan geslacht zal Uwe werken vertellen. Maar reizen wij wel op kosten des Heeren, gedekt door bloed, het bloed des Lams? Dit is toch zoo noodzakelijk, niet alleen om te kunnen sterven, maar evengoed om te kunnen leven. want leven is gemeenschap met God in Christus.

Menigeen moge dit jaar zóó ontbloot worden, dat hij niet langer durft en kan leven zonder met God verzoend te zijn in Christus, het fundament der Kerk en der Stad. Wanneer onze horizon beperkt was tot het Westen der aarde en niet blikte naar het. eeuwig Oosten, wat waren we er ellendig aan toe.

Kunstenaar en Bouwmeester! Deze stad is Gods werk alléén. Van God drieëenig. Jezus zeide: Ik ga heen om u plaats te bereiden. En hoor den apostel getuigen: Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend gewicht der eeuwige heerlijkheid.

Dewijl wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet. Hoor den apostel Johannes spreken: Ziet, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. Luister ook naar Paulus: Een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zich gelijk Hij rein is.

Moge zoo de reis worden voortgezet óf dit jaar begonnen, want de tijd is voorts kort. Voor de toekomst hangt een sluier, maar het zij genoeg te weten, dat wij op weg zijn naar de stad Gods... het daget in het Oosten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 januari 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Op weg naar huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 januari 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's