Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vrouw en het ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vrouw en het ambt

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

3

Andere uitspraken van het O. Testament.

Verder bieden de bladen van het oude verbond geen gelegenheid de principiële zijde van het vraagstuk dat ons bezig houdt, te benaderen, hoewel er over de praktijk later nog wel het een en ander op te merken is. Reeds werd in het voorbijgaan gezegd, dat de plaats, welke de vrouw in Israël inneemt, hoger is dan die bij de heidense volken. Een enkel voorbeeld moge dit duidelijk maken.

In de eerste plaats denken wij dan aan Psalm 128, die waarlijk niet de indruk wekt, dat de vrouw een minderwaardig wezen is, maar integendeel, dat er juist in het gezinsleven plaats is voor de ontplooiing van de adel der vrouwelijke natuur. Daarnaast noemen wij nog de indrukwekkende beschrijving van 'n deugdzame vrouw en moeder in Spreuken 31 : 10—31. Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat de vrouw een grote invloed had op het leven van haar man. Hij, die zulk een goede vrouw heeft, is bekend in de poorten, waar hij zit met de oudsten van het land. Een vrouw, die de Heere vreest, zo wordt tenslotte het getekende beeld met een enkel woord samengevat. Doch... zij zelve zit niet in de poorten, beweegt zich niet in het openbare leven, maar is de stuwende kracht van haar gezin, dat zij met zorg en ijver bestuurt. „Zij schittert als een robijn, gelijk er in vers 10 staat, maar in het private, niet in het publieke leven." *)

Voorts is het van belang er de aandacht op te richten, dat in het vijfde gebod vader en moeder gelijkwaardig naast elkander worden genoemd, terwijl elders gezegd wordt: Een ieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen en Mijn sabbatten houden" (Lev. 19:3). Hier wordt de moeder nog voor de vader genoemd. Het is van belang hierop met nadruk te wijzen. Immers wanneer de plaats van de vrouw telkens weer gewezen wordt in het gezinsleven, dan neemt zij daar tegelijk een ereplaats in. Wijst men dus het optreden van de vrouw in het burgerlijke en kerkelijke leven af, omdat die niet overeenkomt met haar aanleg en wezen, dan is daarmede geen vernederend oordeel over de vrouw uitgesproken.

Het Oude Testament, waarin de vernedering der vrouw tengevolge van de zondeval zo duidelijk wordt geleerd, eert . de vrouw als echtgenote en moeder in haar gezin veel en veel hoger dan de omringende heidenwereld, hoewel het daar voorkwam, dat een vrouw priesteres kon zijn en veel nauwer bij de eredienst betrokken kon zijn dan in Israël. Hiermede wil maar gezegd zijn, dat het volstrekt niet nodig is, dat iemand, die voor de vrouw een belangrijke positie opeist in het openbare leven, de vrouw hoger waardeert dan hij, die haar deze plaats ontzegt.

Uit verschillende artikelen in de kerkelijke pers blijkt, dat dit niet begrepen wordt. Wanneer de vrouw het ambt wordt geweigerd, spreekt men; alsof daarmede de vrouw tot slavin wordt neergehaald. Dit is niet het geval. De aangehaalde teksten uit het Oude Testament zijn krachtig genoeg om ons van deze blaam te zuiveren.

Uit hetgeen wij reeds tevoren hebben behandeld, is duidelijk geworden dat ook in de schepping de verscheidenheid tussen man en vrouw reeds aanwezig was, ja reeds aanwezig moest zijn, om in de verscheidenheid van de mens het beeld Gods geheel en al tot ontplooiing te brengen. Als wij de nadruk leggen op het verschil, dat lichamelijk, maar ook geestelijk, tussen man en vrouw krachtens de schepping bestaat, moet de critiek voorzichtig worden. Immers wie zou het wagen de scheppende God te critiseren? Zal ook het maaksel tot Degene, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Inderdaad, zo diep is het schepsel door de val gezonken, dat deze vraag niet slechts opkomt, maar luide wordt uitgeroepen, waardoor de mens de mate zijner ongerechtigheid volmaakt, ook in de 20ste eeuw. In al het vooruitstreven van de vrouw naar plaatsen, waar zij krachtens haar schepping niet behoort, is een rechtstreeks verzet op te merken tegen de God, die haar schiep.

Wellicht klinken deze uitspraken scherp en hard, maar zij zijn naar het Woord van God. Dat wij ons daarvoor leren buigen. Eerst wanneer dat geschiedt, wanneer ook de moderne vrouw eerbied betoont voor de Heilige Schrift en zich onderwerpt aan het gebod Gods, is er verwachting, dat zij iets kan beleven van de eer die deze zelfde Schrift aan de vrouw geeft, met name in Spr. 31. Maar alle

eeuwen door en ook in onze dagen, is het waar: De vrucht der zonde is gans bitter.

Principiële uitspraken in het N. Testament

In het practische gedeelte zal ook het optreden van de Heere Christus ten opzichte van de vrouw ter sprake komen. Directe uitspraken over de plaats, welke door de vrouw behoort te worden ingenomen, worden ons uit de mond des Heeren niet opgetekend. De christelijke gemeente was er nog niet. dus de noodzaak van een regeling op dit gebied deed zich nog niet gevoelen. Vele dingen had de Mëester zijn discipelen nog te zeggen, doch zij konden die toen nog niet verdragen. Later spreekt de profetische Geest van Christus door de apostelen tot de kerk.

Zwijgen kan echter even welsprekend zijn dan een veelheid van woorden. Daarom is het opmerkelijk, dat de Heere, die tijdens zijn omwandeling door vele vrouwen werd gevolgd en gediend, slechts aan mannen de opdracht heeft gegeven tot prediking van het Woord. Dit bewijst op zichzelf niet alles, maar van groot belang is het wel, dit op te merken. De Heere Jezus heeft zeker de vrouw geëerd op de plaats die haar toekwam, zoals later nog overvloedig zal blijken, maar toch, of beter gezegd, maar juist daarom heeft Hij de vrouw niet tot het dragen van een ambt verheven. Van de Nieuw Testamentische gegevens trekken vooral sommige uitspraken van Paulus de aandacht. In de besprekingen over deze kwesties komt men altijd weer op dezelfde teksten terug. Het zal daarom zaak zijn deze teksten aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen.

Galaten 3 : 28.

Laten wij beginnen met een woord, dat vaak wordt aangehaald om aan de vrouw een zelfde kerkrechtelijke positie toe te kennen als aan de man. Paulus schrijft: , , Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Daarin is noch Jodo noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw, want gij zijt allen één in Christus."

Het is zeer merkwaardig, dat men aan deze tekst vastknoopt een argument om de vrouw toe te laten tot de Evangelie-bediening. De apostel zou zijn oren niet geloofd hebben, wanneer men hem dat verteld had. Of... ja, hij wist ook wel, dat de mens de Schrift verdraaid naar zijn eigen wil en tot zijn eigen ondergang. In ieder geval moet het grote verwondering wekken, dat men uit deze tekst een pleitgrond wil zoeken voor de plaatsing van de vrouw in het ambt. Prof. A. M. Brouwer schrijft bij deze woorden: „Zij zijn niet allen gelijk, maar ze zijn allen gelijkwaardig." 2 )

Het duidelijkst formuleert G. Delling 3 ) de bedoeling van de tekst: Paulus spreekt hier slechts van de verhouding der gemeenteleden tot God, niet van de positie van de vrouw in het Christendom. In Christus zijn al deze groepen één, maar niet gelijk. Dat blijkt toch ook al uit de opsomming van Jood en heiden, slaaf en heer. Men kan toch niet menen, dat slaaf en heer hetzelfde wordt in het christendom, integendeel, de slaaf moet blijven op de maatschappelijke plaats, waarin hij door God geroepen is. Maar tegenover de Heere zijn zij gelijk. In het naderen tot God maakt het geen verschil, of iemand een Jood is of een heiden, of iemand dienstbaar is of vrij. of iemand man is of vrouw. Zie een slaaf in een vrij ogenblik in het bidvertrek. Hij mag naderen tot de God aller vertroosting, wijl hij in Christus' dood zich begraven weet en zich met Hem weet opgestaan tot een nieuw leven. Hij heeft een vrije toegang op een verse en levende weg tot de troon der genade. De hemel daalt onder het gebed af in zijn ziel en hij mag gelóven, dat zijn Heere hem heeft gekocht met Zijn bloed om koning en priester te zijn tot in eeuwigheid. De slaaf heeft een heerlijk ogenblik in de gunst van zijn God. Doch de tijd snelt voorbij en het werk roept hem weer. Hij begeeft zich weer aan de arbeid en is in het dagelijks leven weer de slaaf van altijd, die onbeperkte gehoorzaamheid schuldig is aan zijn meester. Hij heeft maar te doen, wat hem bevoltfn wordt, ook het geringste en vernederendste werk. Het koningskind in geestelijke zin is en blijft een slaaf. Als zijn heer geen christen is, zal hij een onbarmhartige dienst hebben. Hij kan zelfs door zijn meester verkocht worden. Hij zelf is echter een christen en in het naderen tot de troon der genade maakt het geen verschil of hij slaaf is of vrije. Bij God is geen aanneming des persoons. Onder zijn werk door geniet hij de vreugde van zijn aandeel aan Christus, Die ook naar hem, de verachte slaaf, omzag. Heeft hij een meester, die christen is, dan zal hij zich meer en meer aan hem verbonden gevoelen, hoewel het standsverschil blijft. Echter dan zullen zij 's avonds tezamen hun God aanroepen, want in Christus is noch dienstbare, noch vrije, zij zijn allen één in Christus.

Op dezelfde wijze geldt het ook van de vrouw. Zij heeft en behoudt in het openbare en godsdienstige leven een ondergeschikte positie. Voor de kerkgang buigt de christin echter haar knieën en smeekt God om een zegen onder de bediening des Woords. Vele mannen maakt zij beschaamd door haar binnenkamer te betreden en te vragen om Gods gunst over de prediker en de gemeente. Zij mag al deze dingen brengen voor haar God, die haar verloste en kennis deed krijgen aan de verzoening, die in Christus Jezus is. Zij staat op en begeeft zich ter kerke. Daar heeft zij te zwijgen, al weet zij misschien meer van de weg des levens dan de voorganger der gemeente. Naar de goddelijke ordening zwijgt zij, doch in het gemeenschappelijk gebed der gemeente wordt zij mede opgenomen, want in Christus is noch man noch vrouw. Tegenover de Heere is er geen onderscheid, maar dat heft alle verschil op aarde niet op.

Hier op aarde blijft Gods instelling van kracht. Het één zijn van man en vrouw, betekent niet, dat zij gelijk zijn, noch in het gezin, noch in de gemeente, noch lichamelijk, noch geestelijk. Maar over de bergen, die deze tijdelijke wereldruimte begrenzen, zien de ogen dergenen, die God vrezen eens het onderscheid der geslachten opgeheven ert weggenomen, óndanks het gelijkwaardig zijn voor God. is er nog altijd op aarde de ondergeschikte positie. Achter de grenzen van de tijd wacht echter volkomen openbaring van het kindschap Gods. Dan zal het blijken, dat al wat wij hier in het ondermaanse hebben gezien van de heerlijkheid van het koninkrijk Gods en van Zijn onderdanen was als het zien door een spiegel in een duistere rede. Maar alsdan zullen wij zien, aangezicht aan aangezicht! Dan zullen zij niet trouwen en ten huwelijk worden gegeven. Het geslachtelijk onderscheid is voorbij. God heeft het sexuele leven te niet gedaan en zij zullen zijn als de engelen Gods in de hemel. Temidden van de kerkelijke beweging, temidden van de strijd over de vrouw, die al of niet op de kansel mag, kan de zucht in ons opkomen om verlossing van al deze strijd. Om verlossing van begeerten en hartstochten, van zonden en zinnen, om altoos bij de Heere te wezen. Dat de vrouw, die zich gaarne een ambt zag toegewezen, liever uitzag naar de dag, waarop wij de Heere zullen kennen, zo wij Hem op aarde hebben leren kennen als een God, Die rechtvaardig oordelen zal. Maar dan zal zij zich ook op de aarde schikken naar de bevelen van haar God en Koning en niet staan naar een ere, die haar niet is toebedeeld door de Koning Zijner Kerk.

Terugkerend tot de tekst, die ons bezig houdt, merken wij op, dat het wel duidelijk .is geworden, dat er geen sprake van is, dat Paulus in de Galatenbrief in tegenspraak komt met het elders door hem gegeven bevel, dat de vrouw in de gemeente zwijge. Kunnen wij echter nog verder gaan en te weten komen, waarom Paulus ook juist het onderscheid tussen man en vrouw hier ter sprake brengt? Het is toch duidelijk, dat wij de tekst met allerlei tegenstellingen kunnen aanvullen. In Christus is noch rijke, noch arme, noch jong, noch oud, noch geleerd, noch ongeleerd. Hier kan heel wel de oorzaak gezocht worden in de waardering, die het heidendom voor de vrouw had. Galatië lag in de Griekse sfeer. Van de Griekse wijsgeer Thales wordt het gezegde overgeleverd, dat hij het noodlot dankbaar was, dat hij ten eerste niét als dier, doch als mens geboren was, ten tweede als man en niet als vrouw, ten derde als Griek en niet als barbaar. Ook de Joden kenden later een zodanig dankgebed van Rabbi Meïr (omstreeks 130—160). Deze beval aan de man dagelijks drie dankzeggingen te doen, daarvoor dat God hem niet als heiden, als een vrouw en als een dwaas had laten geboren worden. 4 ) Deze opvatting zal wel ouder zijn, dan het Joodse gebed zelf.

Van heidense zowel als van Joodse zijde kon aan de Galatiërs dus de minachting voor de vrouw bekend zijn. Daartegenover stelt de apostel dan door de Geest des Heeren vast, dat in Christus geen verschil bestaat tussen man en vrouw. Beide zijn geschapen mensen, beide zijn oorspronkelijk beelddragers Gods, beide zijn door de zonde verdorven en voor beide gaf Christus Zijn leven. Dat betekent dus niet, dat alle onderscheid tussen man een vrouw nu ook is weggenomen, maar deze

gelijkwaardigheid komt tot uitdrukking tegenover de Heere in gemeenschap met Christus. Hier vinden wij derhalve geen enkele steun voor het gevoelen, dat de vrouw in de gemeente de gelijke is van de man.

R.

H. G.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 februari 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De vrouw en het ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 februari 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's