Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinkster- Verwachting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinkster- Verwachting

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 24 vers 53: En zij waren allen tijd in den tempel, en dankende God. Amen. lovende

vol-Handelingen 1 vers 14a: Deze allen waren eendrachtiglijk hardende in het bidden en smeeken...

Eerst moeten we even den gang van zaken schetsen in de dagen des wachtens tusschen Hemelvaart en Pinksteren. De discipelen komen samen in Jeruzalem, waar ze deze dagen doorbrengen, op verschillende plaatsen blijkbaar. Maar zij hebben een vereenigingspunt. Waar moeten wij dit zoeken? In Handelingen 1 lezen wij daarvan. Ze gaan naar de opperzaal, zoo wordt gezegd. Een bekend verblijf, een opkamer ergens op het dak van een huis. Men bereikte dit vertrek langs een trap bezijden van het huis. Wellicht is bedoeld het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus, waar we de apostelen ook later aantreffen (Hand. 12 : 12) en waar wellicht ook het laatste Pascha is gevierd. Hoe dit zij, de opkamer werd gebruikt voor bijzondere doeleinden, voor eenzaam gebed, ook om gasten te ontvangen. Er kan echter niet worden gedacht aan overnachten, omdat ook vrouwen aanwezig zijn geweest blijkens vers 14.

Ook kan niet worden gedacht aan officiëelen eeredienst, omdat de apostelen daartoe bijeenkwamen in den tempel, blijkens Lucas 24 vers 53. Wij moeten dus denken aan een particulier vereenigingspunt, waar plannen werden besproken en waar men samen gewacht heeft op de uitstorting des Geestes, terwijl men op de gebedsuren dagelijks meermalen opging naar den tempel.

Thans is de weg gebaand om beide verzen te overdenken, die wij hierboven afschreven. En zij waren allen tijd in den tempel, lovenden en dankende God. Amen.

Deze allen waren eendrachtiglijk, volhardende in het bidden en smeeken...

De bedoeling zal wel niet zijn dat het loven en danken uitsluitend in den tempel plaats greep en het bidden en smeeken in de opperzaal, doch beide gegevens zullen het beeld vormen van hetgeen de discipelen in die tien dagen van Hemelvaart tot Pinksteren hebben gedaan, in de opperzaal en in den tempel.

Het moet ons een genot zijn het gedrag der discipelen in deze dagen tusschen Hemelvaart en Pinksteren na te gaan. Zij waren te allen tijde in den tempel, lovende en dankende God. En het andere woord: Deze allen waren eendrachtiglijk volhardende in het bidden en smeeken:

Men kon ze dagelijks bij elkander zien komen in de opperzaal. Daar gaan ze weer de trap op, zullen de omwoners gezegd hebben. Want het was wel bekend dat zij de discipelen van Jezus waren en zeker zullen zij niet gezwegen hebben van de hope, die in hen was, al waren zij tot prediken in het openbaar thans niet geroepen. Zij moesten daarmee wachten tot den Pinksterdag.

Maar toch kwamen zij soms in vrij grooten getale bij elkander, want Lucas verhaalt ons van een bijeenkomst van 120 v personen, discipelen in Jeruzalem. Zoo vernemen we terloops dat in Jeruzalem • veel meer discipelen waren dan we wel dachten (Hand. 1 : 15). Petrus voert daar het woord, over de keuze van een apostel in de plaats van Judas. 'Van diens zelfmoord was ieder op de hoogte in Jeruzalem evenals van Jezus' sterven. Het is ook bekend dat voor het geld dat Judas ontvangen had voor zijn verraad en dat hij had teruggegeven, een begraafplaats was gekocht, die in den volksmond den naam droeg van Akeldama, dat is, akker des bloeds (Hand. 1 : 19).

Er was, en daarop leggen we even nadruk, in die dagen tusschen Hemelvaart en Pinksteren, een druk verkeer tusschen de discipelen en zonder lastig gevallen te worden, konden zij samen komen, zelfs in een vergadering van 120 personen. Doch gewoonlijk kwamen zij in de opkamer bijeen in kleiner kring en gingen ook gedurig den tempeldienst bijwonen bij het morgenen avondoffer, zooals onze text aanwijst. Deze wil niet zeggen, dat zij dag en nacht in den Tempel waren, doch er gedurig kwamen. In die dagen bleven zij te Jeruzalem naar de opdracht des Heeren.

Ze gingen niet visschen of netten maken, maar wachtten met sterk verlangen naar de uitstorting des Geestes. Niemand moeide hen verder in Jeruzalem, want dat wilde de verheerlijkte Koning niet, die het gansche sanhedrin in Zijn macht had. Aanbrengers hadden blijkbaar ook geen succes of... men dacht: het is met Jezus immers toch gedaan, laat die dwazen maar begaan, ze kunnen geen kwaad.

Zo regeert de Heere naar Zijn welbehagen en tot nut der Zijnen.

Doch nu gaan we toch nader hun levenspractijk in die dagen bezien, want die trekt ons. Wilt ge beter voorbereiding voor Pinksteren, dan we hier bij de discipelen aantreffen? Zalige weeskinderen waren ze, met Paschen reeds begiftigd met den Heiligen Geest, een geopend verstand, opdat zij de Schriften verstonden, toen Jezus op hen had geblazen en gezegd: ontvangt den Heiligen Geest.

Ze zijn die tien dagen innerlijk verheugd, hun hart springt op van vreugde. De Meester is ten hemel gevaren, heeft Zijn zegen achtergelaten, zij verstaan nu de beteekenis van Zijn lijden en sterven, Zijn opstanding en hemelvaart. Zij zien hun levensroeping in het licht van de komst van Zijn Koninkrijk.

Zij branden van verlangen om uit te gaan in Zijnen naam... doch... wachten, bidden, smeeken en loven en danken, in den tempel en'opkamer... die tien dagen! Kom, we gaan hun een bezoek brengen, langs de trap bezijden het huis komen we op het platte dak waar zij vergaderen. Ze zijn druk in gesprek, vervuld met den naam van Jezus. Ze zingen en dan weer bidden zij. Maar het is tijd tempelwaarts te gaan, de offers worden gebracht, die wijzen op het geslachte Lam. Daar gaan ze nu heen, om straks nog een wijle terug te komen en dan gaat ieder zijn nachtverblijf opzoeken, om den volgenden dag weer samen te komen in de opkamer en den tempel.

Hier is een vergadering bijeen, waar geen enkel congres bij kan halen in beteekenis; hier was nu de wereldraad der kerk en de kerkeraad der wereld bijeen, een congres, rijk aan toekomst en beloften voor de wereld, in wier midden zij zouden

uitgaan, beginnende van Jeruzalem. Hun eer is de toekomst, omdat zij deelen in de glorie van hun Koning. Verheugende uitzichten worden hun geboden, van veel kortzichtigheid zijn ze reeds bevrijd en veel dwaling omtrent de beteekenis van het lijden en sterven onzes Heeren is weggenomen. Hunne inzichten zijn zeer verhelderd. Jezus' opstanding is de zalige fontein van hun leven en vrede. Zij zochten de dingen die boven zijn waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods.

Telkens gingen ze op naar den tempel. Daar was toch iets veranderd. Het voorhangsel was gescheurd van boven tot beneden, het Heilige der Heiligen lag nu open. De ark was niet zichtbaar, want die was er na de ballingschap niet meer; het sanhedrin had zich vergenoegd om er een groote steen neer te leggen.

De ark is weg, gelukkig, de ark is boven, het voorhangsel is gescheurd, gelukkig, want de tijd van den dienst der schaduwen is voorbij, zij is aan het versterven, want het offer is gebracht, de toegang tot den Vader is geopend, ja, nu is het wachten nog op de uitstorting des Geestes, als den Geest der aanneming, door welken wij roepen: Abba, Vader. Daar waren de discipelen nog niet aan toe in deze tien dagen, maar ze waren er wel dicht bij en verlangden er naar. Zeg niet, wat wilden ze nog meer, dan ze al hadden. Een rijke bediening des Geestes, zielevreugd en zielevrede, onderling verkeer in het geloof, het oog gericht naar den hemel. Me dunkt, me dunkt... ja wat wilt ge zeggen? Dat ik alvast zoover was, zegt ge? Inderdaad. als wij dit verkeer na Hemelvaart als voorbereiding voor Pinksteren nagaan moet er diepe schaamte komen over het gelaat der Kerk van onzen dag, niet alleen tusschen Hemelvaart en Pinksteren, maar alle dagen, want waar is dit leven des geloofs en der verwachting in deze dagen? En dan moeten we daarbij nog bedenken dat we nu leven na de uitstorting des Geestes, een heilsfeit van ondoorgrondelijke rijke beteekenis. De discipelen, en anderen gingen op naar den tempel, nog vóór de zon was opgegaan, om tegenwoordig te zijn bij het morgenoffer. Zoo hadden ze den rook nog nooit zien opstijgen en de gedachte gloort in hun binnenste, het offer is gebracht, Gode tot een liefelijke reuk, in onzen opgevaren Heere, Die nu Koning der eere en Rechter der wereld is. Zijn offer is aangenomen en opgenomen in den hemel, Hij is het ééne offer, waarvan alle offers spraken in de taal der schaduwen.

Zie, daar gaat de dienstdoende priester met een pan met vuur van het brandofferaltaar naar het heilige en werpt ze op het gouden reukaltaar, waarna hij er den wierook en andere specerijen opwerpt en de vlam stijgt op... de rook kan nu zoo maar in het heilige der heiligen binnenstroomen.

Want het voörhangsel is geheel gescheurd, van boven tot beneden. En hunne gedachten gaan naar boven en zij hooren den Meester nog zeggen: Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, die bij u zal blijven in eeuwigheid. De hemel is vervuld met den geur van het offer van Christus en de Zoon verkwikt het harte des Vaders. De Heilige Geest was nog niet uitgestort, omdat Christus niet was verheerlijkt, zeide Johannes in zijn Evangelie' als hij Pinksteren aankondigt.

Eerst moest Jezus worden verheerlijkt, den hemel vervullen met Zijn verdiensten, den Vader verblijden en dan... zou de Heilige Geest Zijn deel in het Verbond vervullen, gezonden van den Vader en den Zoon, indalende in de gemeente. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, zou het op Pinksteren luiden.

Des middags werd het avondoffer gebracht en weer waren zij op hun post in den tempel, daar werden zij heengetrokken, daar leefde hun hart bij de aanschouwing van den priesterdienst, waarin ze nu zagen de beduidenis op Christus, en tevens leerden dat deze dienst ten einde liep. Jezus is het lichaam der schaduw.

Ziet, daar komt de dienstdoende priester naar voren en breidt zijne handen uit en zegent de schare, die staat rondom het brandaltaar in den voorhof. Dat weten ze wat zegenen is, zij hebben nog pas die uitgebreide handen huns Heeren gezien, ze zijn nog vervuld met dien zegen, die op hen afdaalde. En nu hooren zij de oude zegen op zich gelegd door den priester: De Heere zegene u en behoede u; de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede.

Zoo hebben ze het nog nooit gehoord, want zij vernemen achter en boven deze woorden van den priester de stem des Heeren, die hen zegent in den naam huns Gods. Zoo, al zegenende, was Hij opgevaren ten hemel.

Als zij straks ingaan in de wereld als apostelen om het Woord van het Koninkrijk uit te dragen, dan zullen zij óók mogen zegenen in dien naam.

Het rapport met den hemel blijft in de gemeente des Heeren, zoo worden zij daar in den tempel onderwezen door den Heiligen Geest, die den band met den Christus in den hemel bestendigt, en doet trekken naar boven, terwijl het verlangen naar de uitstorting des Geestes groeit. Van de vervulling kunnen zij zich geen voorstelling maken, maar wel is het zoo, dat zij het wondere vermoeden, het gansch bijzondere vóór-voelen.

Is dit geen gepaste tijdsbesteding tusschen Hemelvaart en Pinksteren? Ge bemerkt hoe zalig de jongeren eraan toe waren in deze dagen, want de uitstorting des Geestss, Pinksteren, gaat niet met storm en onweer gepaard, doch daalt af als een milde regen.

En zij waren ten allen tijde in den tempel, lovende en dankende God.

Zij waren verblijd met hetgeen zij hadden en verwachtten hetgeen nog was toegezegd.

En wat zij hadden was zoo overstelpend, dat hunne zielen vol liepen telkens weer van den lof des Heeren, zich verheugend in het heil des Konings.

Loven en danken... een zielverrukkend werk, een God-verheerlijkend werk tevens. De lof is betamelijk, den ganschen dag zal men Hem zegenen.

Loven, dat is de bewonderende opheffing der ziel over des Heeren deugden en volmaaktheden. De dichter zong ervan: ik loof U zeven maal daags voor de rechten Uwer gerechtigheid. Het is goed dat men den Heere love, en Zijnen naam prijze! Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Ach, maar neen, gij gevoelt het wel wat ik wilde zeggen over het geestelijke leven van Gods gemeente. Geen Hemelvaartsfeest, geen Pinksterverlangen... Of is het bij ~u anders, en zegt gij, ik versta de discipelen, ik weet het ook, en ik zing mee; ik wil loven, want de liefde vervult mijn hart.

Lieven voert tot loven. Hoe zijn de deugden des Heeren opgeluisterd met Hemelvaart. Hij voer ten hemel op vol eer... Hij zag Zijn strijd bekronen...

Hij had gesproken: Gij hebt gehoord dat Ik u gezegd heb: Ik ga henen en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt. zoo zoudt gij u verblijden omdat Ik gezegd heb: Ik ga henen tot den Vader, want Mijn Vader is meerder dan Ik... Nü verstaan zij dat woord en beseffen dat zij in liefde waren tekortgeschoten en dat hun droefheid over de aankondiging van Zijn vertrek niet rechtgeaard was geweest, maar met veel vleeschelijk onverstand was vermengd geweest.

Zij waren te allen tijde dankende God. Dit danken vloeide voort uit de erkentenis van genoten weldaden, zij waren rijk in de genade Tiuns Heeren. Dankt den Heere, roept Zijnen naam aan, maakt Zijne daden bekend.

Maar de dank had ook nog een andere grond. Ze verwachtten de vervulling der belofte van den Geest, de belofte des Vaders en wie waarlijk gelooft in de getrouwheid Gods, dankt den Heere reeds voor hetgeen hij zeker krijgen zal, terwijl hij is vervuld met zegeningen. Dit komt u misschien wat vreemd voor, of zegt ge, ja, dat weet ik, dat is toch zoo zalig^ den Heere danken voor hetgeen Hij zeker geven zal.

Gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. Als ge een kind iets belooft is het verblijd, alsof het reeds in 't bezit ware, en straks vraagt het: wanneer krijg ik het nu? Zoo is blijdschap verbonden met verlangen, danken met bidden vereenigd. O, wat hebben die discipelen en degenen, die hén omringden, den Heere geprezen, groot gemaakt, gedankt, geloofd! Alles staat nu in volle klaarheid voor hen, de bange lijdensweg, het kruis, de begrafenis, de opstanding, de hemelvaart! Hun Heere, hun Zaligmaker is Hij! Doet ge mee, mijn lezer, met dezen dank en lof? •

Het kroningsfeest duurt tien dagen lang, en elke dag is weer even vol van lof en dankzegging. Komt. kent ge die tijden in uw leven, van tien dagen lang...

En toen werd het nog voller... maar was ook de lange werkdag aangebroken met al zijn zorgen en leed, worsteling en strijd, maar... geleid door den Geest in al de waarheid. Deze zou het uit Christus nemen en hun verkondigen. Zij klaagden niet in rouw, maar in het gewaad des lofs riepen zij den naam uit van den levenden gekroonden Vorst.

Doch het gebed was verbonden met den lof in die dagen des wachtens.

Deze allen waren eendrachtiglijk bijeen volhardende in het bidden en smeeken.

Hun samenzijn is hier nog hechter en aantrekkelijker dan op Paaschavond, toen Jezus in hun midden verscheen en zeide: vrede zij ulieden.

Terwijl een rijke bedeeling des Geestes hun deel was en zij uitbraken in lof en dank, deed diezelfde Geest hen toch beseffen dat er nog een ledig in hunne zielen was, want de God des Verbonds wilde, dat niet alleen Jezus in den hemel bad om de uitstorting des Geestes, maar ook Zijn discipelen op aarde, die in hemelvaartsstemming verkeerden, meebaden, tot heerlijkheid Gods des Vaders en tot verheuging van den verheerlijkten Zoon. Zie, dat is iets zeer wonderbaars, dat wij mogen meeleven met den Heere. Dat Hij ons wil betrekken in de ontvouwing van Zijn heilsraad.

Ons, wie zijn dat? Ge weet'dit wel, en moet de vraag beantwoorden of gij erbij zijt, anders weet ge niet wat dit meeleven is en welk een arbeid der ziel het baart.

Er is een heimwee in het hart der vergaderden naar den Trooster, die is toegezegd en plaats maakt voor zichzelf. Daar is de Geest nu mede bezig in de jongeren.

Zoo. is het óók ten opzichte van de wederkomst. De Geest en de Bruid zeggen: Komt en die het hoort zegge: Kom, Heere Jezus, ja, kom haastiglijk.

De Geest wekt op tot die behoefte en begeerte naar hetgeen Hij wil schenken. Ik zal van den huize Israëls gebeden worden dat Ik het hun doe.

Het wachten is geen lijdelijk afwachten maar heilbegeerig worstelen. Levende werkzaamheden op den Zaligmaker kenmerken het doorwonde gemoed van den ontdekten zondaar, die geleid wordt tot Christus.

Letten wij daarop wel voldoende of spreken wij wel de taal der rechtzinnigheid maar beoefenen niet het leven des geloofs in eiken stand waarin wij verkeeren.

De Heilige Geest wekt "op, leidt, doet aanhouden, aldoor. Hij wekt op - tot de behoefte en begeerte van hetgeen Hij wil schenken. De Geest doet vragen om den Trooster, tot vervulling der ziel, om als Geest der aanneming te doen roepen: Abba, Vader.

De eerstelingen doen verlangen naar den vollen oogst. Daar is een vooruitwerken des Geestes om te leiden tot nadere vervulling, en daartoe wordt het ledig ontdekt in ons hart. In de ontdekking aan zonde en schuld leert Hij zuchten om verzoening. In de verzoening gesteld, leert hij vragen len smeeken om gebracht te worden aan het harte des Vaders, om verzegeling door den Geest der belofte, die het onderpand is onzer erfenis. En dan om gedurig in gemeenschap met onzen Bonds-God te leven. Zet mij als een zegel op Uw hart en op Uw arm. Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre dat tusschen mijne borsten vernacht.

Houd sterk aan in. het gebed, in hetzelve wakende met dankzegging.

Hij leert ons het gebed van den vreemdeling hierbeneden: laat op reis Uw geboón mij niet ontbreken.

Hun gebed was levend en innig, en Maria, de moeder des Heeren, bad vuri^g mee, de laatste maal dat zij vermeld wordt in het Woord. Zij heeft den Pinksterdag beleefd en is daarna opgenomen in heerlijkheid. v

Het doet ons goed haar naam hier te hooren noemen, als weeskind, verlangend naar Pinksteren, om haar Zoon en Zaligmaker te kennen in al de volheid van Zijn werk.

Ook de bekende vrouwen waren erbij en Maria, de moeder van Jezus en... luister daar ook nog even naar, met Zijne broederen, die eerst niet hadden geloofd!

Het gebed is de sleutel des hemels. Bidt en gij zult ontvangen, klopt en u zal worden opengedaan. Bidt zonder ophouden. Dankt God in alles, want dat is de wille Gods in Christus Jezus over u. Tot de kenmerken van het gebed des geloofs behoort het geboren worden door de liefde.

Ik zal antwoorden als gij naar Mij zult vragen met uw gansche hart. Dit geloof houdt Gods belofte voor waarachtig, zoodat het een vaste pleitgrond heeft. Zoo is er het zeker vertrouwen en de rechte kennis des geloofs in dit bidden en smeeken. Het gebed zonder den Geest droogt op. Het echte geloof staat op, zelfs als het schijndood is.

Het was volhardend bidden en smeeken, zoodat het niet werd onderbroken en in kracht toenam met den duur. Vaak is het juist zoo, dat de duur van het gebed de kracht doet verslappen, en geëindigd wordt met een Amen, zonder macht bij God en zonder zeker geloof dat ons gebed is verhoord, veel zekerder dan wij weten tot God te hebben gebeden. Zoo krijgen wij onderwijs heden van de discipelen in het bidden en smeeken om den Geest, door den Geest. Want het is wel waar, dat Pinksteren zich als heilsgebeuren niet herhaalt, de Geest niet opnieuw wordt uitgestort in de Kerk, maar wel is óók waar dat de toepassing noodzakelijk blijft van dit gebeuren. De Heilige Geest hield niet op en daarom konden zij het ook niet nalaten, want de Geest bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Zoo doen zij geweld op den troon der genade en verheerlijken God door Hem voor waarachtig te houden.

Zoo hielden er drie vol in het bidden, op onderscheiden wijze echter. Christus hield vol voor den troon bij den Vader, op grond van Zijn verdiensten en de belofte des Vaders. Dit was niet meer het smeeken met zuchten en tranen, zooals in de dagen Zijns vleesches op aarde, maar een voordragen Zijner verdiensten tot vermaak des Vaders. De Heilige Geest bleef volharden bij den Vader en den Zoon om Zijn deel in het verbond te vervullen en zoo heeft God-drieëenig een innerlijk vermaak in het werk der verlossing. Doch de Heilige Geest volhardde ook in de jongeren, zoodat zij óók volharden in bidden en smeeken.

Zij waren daarbij eendrachtiglijk volhardende, de een na den ander staakte het bidden en smeeken niet, maar ze waren eensgeestes en daarom dicht bij den Heere en bij elkander. Zij waren eenmoediglijk, gelijkgezind in het bidden.

Er was een zalige beleving van eenheid in denzelfden verhoogden Christus, Die de aderen van hun hart doorstroomde en de ziel deed zwellen in hun boezem. Zij waren wel verschillend in aanleg en karakter, maar ééns-geestes door den Heilikgen Geest. Het bidden omsloot het vragen in al zijn vormen en het smeeken richt zich op het ééne punt van het uitstorten van den Geest.

Nu gaat het niet over de twistvraag, wie de meeste zal zijn, ze zijn allen niets in zichzelven en Christus is alles in allen. Zalige eenheid, eendracht, die macht maakt bij God. Zou Hij den Heiligen Geest niet schenken, die Hem daarom bidden?

Het gebed liep dus telkens uit in de smeekbede om den Trooster.

Waar aldus de liefde heerscht, gebiedt de Heere den zegen en het leven tot in eeuwigheid. De Heere Jezus gaf de gelijkenis van de weduwe, daartoe strekkende dat men altijd moet bidden en niet vertragen! (Luc. 18).

Zak ik nu een klaagzang aanheffen over het droeve beeld der Kerk in onze dagen? Neen, de toestand der discipelen moge ons grijpen en vasthouden en beschaamd maken, en opwekken tot gebed en smeeking, tot lof en dankzegging.

Zij baden in den naam van Jezus; zoo pleit de weeskerk op de belofte. Zij houdt God voor waarachtig en daarom verwacht zij wat zij smeekt uit des harten diepsten grond.

Voor den troon staat de Hoogepriester met Zijn bloed als Voorspreker bij den Vader. Verlangen naar Pinksteren, verlangen naar den toegezegden Geest, bond hen samen aan den troon in Jezus hunnen Heere.

Zoek den Vorst des levens niet te ontloopen, want straks valt gij den Rechter der wereld in handen en dan... en dan...!

Zoo behoort de Kerk te staan in deze wereld vol wee en ongerechtigheid, uitziende naar de wederkomst op de wolken: Kom Heere Jezus, ja, kom haastiglijk.

Want in 't: het is volbracht hooren wij doorklinken: het is geschied.

Naar wien Gods schepselen smachten, * wien 's werelds eeuwen tweemaal wachten, wien d' aard reeds eenmaal heeft gebaard!

Door Pinksteren en wederkomst heen gaan we tegemoet het eeuwig volhardend

loven en danken in den Tempel hierboven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Pinkster- Verwachting

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's