Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Pinksterfeest bij de Joden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Pinksterfeest bij de Joden

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook de Joden vieren hun Pinksterfeest, het feest van den vijftigsten dag. Zij ontleenen een gedeelte van hun Pinksterfeest aan het Oude Testament. We weten dat het Pinksterfeest was bij de Joden, toen de uitstorting van den Heiligen Geest plaats had, en een Christelijk hoogfeest ontstond, dat weinig met het Joodsche verband houdt, in tegenstelling met het Pascha van de Heilige Schrift.

Zij noemen het feest, in navolging van de Schrift, het feest der weken, of ook wel het feest der eerstelingen, óf oogstfeest.

Dat het feest der weken wordt genoemd hangt samen met het feit, dat men vanaf het „bewegen van de garf der eerstelingen" van den gerstenoogst, op den tweeden dag van het Paaschfeest, ïeven volle weken moest tellen (Lev. 23 : 15, 16) en aan het eind van die zeven weken was het Pinksterfeest. Die garf der eerstelingen nu heet in het Hebreeuwsch Omer. Het tellen wordt dan ook genoemd het Omer-tellen, en de weken tusschen Paschen en Pinksteren heeten de Omer-weken. Dit tellen heeft de eeuwen der Joodsche ballingschap door stand gehouden.

Met Paschen werd de oogst begonnen en met Pinksteren, zeven weken later, beëindigd. Maar Paschen was naar de Schrift het feest van de uittocht uit Egypte en het aanbieden van de eerste garven van den gerstenoogst was hierbij komend.

Het Pinksterfeest echter was volgens de Schrift meer natuurfeest, gedenken van Gods daden, zooals wij zagen in onze behandeling van het Pinksterfeest in Israël. De Joden echter hebben ermee verbonden de wetgeving op den Sinaï, die zelfs de hoofdzaak is in de herdenking.

Om nu terug te komen op het tellen der weken, dit wordt zeer letterlijk opgevat, tot in het heden. Men acht zich verplicht iedere week, ja, eiken dag afzonderlijk te tellen. Dat tellen neemt een eigen plaats in onder de godsdienstige gebruiken gedurende de vijftig dagen tusschen Paschen en Pinksteren.

Om te tellen staat men op.

Vooraf gaat een zegenspreuk, waarin men den Heere dankt, dat Hij Israël door Zijne geboden heeft geheiligd en het Omer-tellen geboden heeft.

Daarop zegt men: Heden is het de eerste dag in Omer. Of: heden is het de tweede dag in Omer. Zoo telt men tot den zevenden dag toe, dat is een week. Nu telt men ook de weken: . Heden is het de 25ste dag, dat zijn 3 weken en 4 dagen in Omer.

In de Joodsche gebedenboeken is de formule voor iederen dag afzonderlijk opgeteekend, zoodat ze daaruit afgelezen kan worden. We zien ook hier het farizeesch wettische in den cultus der Joden, met voorbijzien van den geestelijken achtergrond en inhoud van den godsdienst der vaderen.

Gewoonlijk begint het tellen op den 2den Paaschavond, terstond na het officieele van den seder-avond en vervolgens telt men liefst 's avonds vlak na het begin van den nieuwen dag, dat is na zonsondergang, zooals we weten.

Heeft men 's avonds nagelaten te tellen dan kan dat nog goed worden gemaakt in den loop van den dag, maar dan moet de telling geschieden zonder voorafgaande zegenspreuk. Wie een dag in het geheel niét heeft geteld, moet dat jaar ook voortaan zonder zegenspreuk tellen.

Zoo werkt de feestelijke stemming gedurende de geheele maand Nisan nog na, wat hierin uitkomt dat men het anders geboden boetegebed mag weglaten bij de dagelijksche gebeden, die zijn voorgeschreven.

Luister naar het ontroerend schoone gedicht van Mr. Jacob Israël de Haan over het wekenfeest (Het Joodsche lied bl. 56 v.v. Apsterdam, 1915).

Wij vieren 't Wekenfeest. Den triesten Omer, Tijd van herdenking en troostend geklag Telden wij vijftig malen dag aan dag. Maar nu is 't feest met bloemen. Het wordt [zomer.

Dit is de tijd, dat in ons Heilig Land Rijpten en geofferd werden de eerste garven, Zoo goed als goud van onze voorjaarstarwe, Nu liggen velden leeg, steden verbrand...

En wij vieren den dag, dat God ons wet En recht uit Mozes' handen heeft gegeven. Eeuwige kracht van ons zwervende leven, Die geen tijd wisselt en geen mensch verzet.

Vertreedt vrij onze velden, brandt de steden Waarin wij woonden, rustig en schatrijk. Wreede volken, niet één is ons gelijk In pracht van wetten .lied'ren en gebeden.

Ons is de Wet alle eeuwen door gebleven Sterker dan steden, meer dan heerschappij. Zij wordt hersteld, wanneer wij weder vrij Wonen in stad en cederrijke dreven.

Zij is de kracht, die geen volk ons ontneemt, Die ons herdenken doet en trotsend dragen Lasten van leed door de eindelooze dagen. Al zijn volken wreed en hun wetten vreemd.

Als bonte bloemen zullen wij herbloeien In Jeruzalem voor de Heil'ge Ark. Ons leven wordt een fabelachtig park Van myrten, die geuren. Rozen, die gloeien.

Kort na het maken van dit gedicht ging de Haan naar het Heilige Land, maar hij werd bitter teleurgesteld. Hij heeft niet den herbloei van Israël voor de Ark beleefd, doch stierf een smadelijken dood

door moordenden kogel, niet ver van-de plaats des heiligdoms.

We hoorden uit dezen zang vo> weemoed en wrokkende volharding, dat het Pinksterfeest een algemeen, vroolijk feest moet zijn.

Uit Deuteronomium 16 werd ons dit duidelijk, waarnaar wij verwijzen.

De Joden versierden hun synagogen met bloemen, zelfs de vloer wordt ermee bestrooid.

In dit gebruik vinden we nog resten van het Pinksterfeest als oogstfeest in Israël. Het is een herinnering aan het leven der Israëlieten in Kanaan, toen men op Pinksteren dankbaar herdacht het binnenhalen van het graan en de eerstelingen van den tarweoogst den Heere bracht, benevens tal van offers.

Maar deze beteekenis is bij het huidige Jodendom schier geheel verdwenen en het werd het Feest der Wetgeving.

De jongere Joodsche overlevering toch 4 heeft verband gelegd tusschen dit feest en de wetgeving op den Sinaï. Dit is geschied omdat deze wetgeving naar Exodus 19 vs 1 begon in de derde maand na Paschen.

Doch het kan niet worden uitgemaakt of het nu juist de vijftigste dag na Paschen was toen God de wet gaf op den Sinaï. Doch dit hield men of bewezen, dan wel nam het aan, of stelde in ieder geval het Pinksterfeest erop. Zij spreken in het synagogale hoofdgebed van dit feest als de tijd „van het geven van onze wet". Men ziet dan het verband tusschen Paschen en Pinksteren aldus, dat bevrijding (Paschen) „zonder wet" (Sinaï) niets is. Maar helaas heeft het Jodendom de wet tot een nieuw diensthuis gemaakt! Toen nu na de verwoesting van stad en tempel, in 70 na Christus, het niet meer mogelijk was het oorspronkelijke oogstkarakter van dit feest te handhaven, werd het omgezet in een feest der Wet en slechts de gebruikelijke versiering, waarop wij reeds wezen, herinnert nog aan het .weleer.

De Joden zien het dus zóó, dat weliswaar de groote daden Gods moeten worden herdacht van de uitleiding uit Egypte met Paschen, maar grooter nog dan de heilsweldaad der verlossing uit Egypte is die der Wetgeving!

Daardoor toch werd Israël in het bijzonder tot volk Gods, tot het volk der openbaring gemaakt.

Reeds merkten we op, dat de datum der wetgeving niet met volkomen zekerheid kan worden vastgesteld. Dit is te begrijpen, zegt de Rabbijn Dr. H. Ehrmann, want de Thora, de Wet Gods, staat hooger dan de tijd.

Het Pinksterfeest wordt door de Joden twee dagen gevierd.

Veel bijzonderheden vallen er niet van te melden. Gelijk op het Paaschfeest wordt de morgendienst in de synagoge op beide dagen door het zingen van het Hallel (Ps. 113—118), door Schriftvoorlezing, gebed, priesterzegen, en door talrijke ingevoegde liederen verrijkt.

Uit de Wet wordt den eersten dag gelezen de geschiedenis van de wetgeving op den Sinaï (Ex. 19, 20). Op den tweeden dag de bepalingen over de eerstgeborenen en de feesten in Deuteronomium 15 vers 9 tot 16 vers 7. Uit de profeten leest men den eersten dag Ezechiël 1, van den wagen Gods. en op den tweeden dag het bekende lied van Habakuk (2:20—3:19). Zeker wordt Ezechiël 1 gelezen, omdat daarin wordt verhaald een verschijning van Gods heerlijkheid, gelijk ook bij den Sinaï de Heere verscheen onder donder en bliksem, zoodat de gansche berg beefde. Habakuk laat ons zien het komen Gods tot Zijn volk en herinnert aan de Wetgeving. Vaak echter zijn de verbindingen, die men aanlegt, zeer gezocht; maar goed, daarvoor hebben rabbijnen dit alles in elkaar gezet.

Ook wordt nog op beide dagen gelezen Numeri 28 vers 26—'31, dat handelt over de bijzondere Pinksteroffers voor Israël.

Als herinnering aan de Wetgeving bakt men ook voor het feest zgn. Sinaï-vladen, koeken met meerdere lagen van ingelegde vruchten.

Door de strenge Joden wordt verder de eerste nacht doorgebracht * met wetsstudie; zoo wil men zich op het Pinksterfeest voorbereiden. Maar het geschiedt alles zóó onsamenhangend en wettisch, dat van een indringen in Gods openbaring geen sprake is. Israël, neen, het Jodendom is verzonken in wettische dienstbaarheid en kent geen evangelie, zelfs de profetieën worden zóó niet verstaan.

Toen Israël stond bij den Sinaï, beefde het volk en durfde niet te naderen, noch Gods stem te hooren. Zij spraken tot Mozes: ie, de Heere onze God heeft ons Zijne heerlijkheid en Zijne grootheid laten zien en wij hebben Zijne stem gehoord uit het midden des vuurs; dezen dag hebben wij gezien dat God met een mensch spreekt en dat hij levend blijft. Maar nu, waarom zouden wij sterven? want dit groote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des Heeren, onzes Gods, langer te hooren, zoo zouden wij sterven. Want wie is er van alle vleesch, die de stem des levenden Gods, sprekende uit het midden des vuurs, gehoord heeft gelijk wij, en is levend gebleven? (Deut. 5:24 vv..). Daarom verzoeken zij Mozes en zeggen: ader gij, en hoor alles, wat de Heere, onze God, zeggen zal ert: ij zullen het hooren en doen.

Hooren èn doen. Israël kon het één niet en liet het ander na, ja, zij maakten weldra een gouden kalf om te aanbidden als zichtbare gestalte des Heeren.

De wet hebben zij niet verstaan, alléén door het profetisch licht kon zij worden begrepen als bediening der dienstbaarheid, als tuchtmeester tot Christus.

Door het vleesch is de wet krachteloos, maar zij hebben de rechtvaardigheid Gods niet verstaan en waren der gerechtigheid niet onderworpen.

De Joden zien de wet uitsluitend als eisch en kennen de verbinding niet met den grooten Wetsvolbrenger, dien zij hebben verworpen.

Door de wet is de kennis der zonde, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden. En toch zoekt de Jood heil in de wet, maar doet haar niet, vereert haar, maar wordt er niet door verslagen. Zoo ligt er een deksel op hun hart als zij Mozes lezen. Hooren en doen... de liefde is de vervulling der wet. Christus echter verwerpen zij tot op den huidigen dag, en met dè wet Gods rekenen velen onder de Joden, evenals onder ons, nauwelijks meer.

Daarom moet aan het Joodsche verstrooide volk over den aardbodem het Evangelie worden gebracht. Zij moeten geroepen worden tot bekeering, niet door gesprek met Israël, want de Kerk des Heeren houdt geen gesprekken met de verwerpers van den Christus der Schriften, doch brengt het Woord des Heeren van de apostelen.

Niet naar den-Sinaï, maar naar den berg Sion moeten wij gaan om de heerlijkheid Gods te zien en niet te sterven, om de wet vervuld te zien in Jezus Christus, onzen Heere en haar dan te doen uit dankbaarheid, met een volvaardig ge-' moed, en toch zoo gebrekkig, met een klein beginsel der volmaakte gehoorzaamheid slechts, zoodat onze vrede nooit kan rusten in het volbrengen der wet, maar in het werk van Christus.

Niet wat wij doen, maar wat Hij deed kan ons redden, en tevens voorzien van kracht om naar Zijn bevelen te leven. Van den Sinaï naar den Zion, maar dan toch óók, en dat mag heden wel met nadruk worden gepredikt, dan toch eerst naar den Sinaï!

Hoe dienstbaar de rechtzinnige Jood zich weet, ook als de dood nadert, moge blijken uit het volgende gebeuren.

De vrome Joodsche rabbijn Jochanan ben Zakkai, die leefde tijdens de belegering van en de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus, ging sterven. Toen deze groote geleerde op zijn sterfbed lag, kwamen zijn leerlingen tot hem en bemerkten tot hun bevreemding, dat hun vrome rabbi, die altijd nauwkeurig de wet had onderhouden, met betraande oogen hen, aanstaarde.

„Lieve meester", zoo spraken zij, „schreit gij? Gij, het licht uws volks, het toonbeeld van kracht en heiligheid, gij schreit bij het naderen van den dood? "

„Mijn kinderen", zoo was het bescheid van den rabbi, met groote inspanning gesproken, zijn laatste krachten verzamelend, „mijn kinderen, als ik geroepen was om voor een aardschen rechter te verschijnen, zou ik dan geen recht hebben om angstig te zijn? Ik weet dat zulk een rechter slechts een mensch is, die vandaag hier, morgen in het graf kan liggen. Ik weet dat zijn toorn de toorn van één dag is, dat zijn macht niet eeuwig duurt, dat ik bovendien bij hem door flink spreken, betoogen en geschenken geven een streng vonnis kan voorkomen. En toch — als ik voor hem gebracht werd, zou ik angstig zijn en beven.

Thans sta ik op het punt-voor den

Heere des rechts te verschijnen; voor den almachtigen en alwetenden God, die onomkoopbaar is. Ik zie twee wegen voor mij, waarvan de een naar de gelukzaligheid, de ander naar de verdoemenis leidt — en ik weet niet, langs welken weg ik geleid zal worden. Zou ik dan niet angstig zijn? " (Het Jodendom, door J. van Nes, bl. 182).

Rabbi Jochanan was dus allerminst zeker van de zaligheid, hoewel hij zoo vroom had geleefd. Het Joodsche geloof geeft geen rust, omdat het niet rust in het werk des Heeren, doch zoekt te rusten in doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Het Pinksterfeest bij de Joden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's