Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EINDREDACTIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EINDREDACTIE

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2,

van de Kerkorde, voorzover deze in eerste lezing werd vastgespeld ter vergadering van de Generale Synode, gehouden van 8—14 Juli 1948 op „Woudschoten" te Austerlitx.

X.

Van het belijden der Kerk.

In dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als de bron der prediking en enige regel des geloofs doet de gehele Kerk ook in haar ambtelijke vergaderingen, in gemeenschap met de belijdenis der Vaderen en in het besef van haar verantwoordelijkheid voor het heden, zich strekkende naar de toekomst van Jezus Christus, belijdenis van de zelfopenbaring van de Drieënige God.

De belijdenis der Vaderen is vervat, zowel in het Apostolicum, de geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius — geestelijk eigendom van de algemene Christelijke Kerk — als in de Heidelber-se Catechismus, die van Genève, en de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de Dordtse leerregels — door de Reformatie geschonken aan de Kerk in de Nederlanden.

In haar verantwoordelijkheid voor het heden en levende in de uit de Schrift geputte belijdenis der Vaderen, belijdt de Kerk telkens opnieuw in haar

prediking, getuigenissen, herderlijke brieven, kerkliederen, gebeden, formulieren, leerboeken en belijdenisgeschriften Jezus Christus als Hoofd der Kerk en als Heer der wereld.

De ambten, vergaderingen, organen en bedieningen zijn gehouden in al hun spreken en handelen zich te bewegen in deze weg van het belijden der Kerk.

Te dien einde heeft de - Kerk, terwille van de rechte vervulling van de opdracht van haar ambtsdragers en gemeenteleden, de roeping naar de regel van het Woord Gods opzicht te oefenen over haar leden, in het bijzonder over de verkondiging, de catechese en de opleiding en vorming van de dienaren des Woords.

De Kerk weert wat haar belijden weerspreekt. Bezwaren inzake dat belijden kunnen door lidmaten •— onder beroep op het Woord Gods — worden voorgelegd aan het oordeel der Kerk, die zich daarover uitspreekt.

XI.

Van de predik- en eredienst.

De dienaren des Woords gaan bij de tekstkeuze voor de predikdienst te rade met het kerkelijk jaar; in leerdiensten kan ook gehandeld worden over de belijdenisgeschriften, in het bijzonder de Heidelbergse Catechismus.

De eredienst wordt geleid door de dienaren des Woords volgens een der, in overleg met de kerkeraad der gemeente, gekozen orden uit het dienstboek der Kerk. In de kerkdiensten zullen door de gemeente geen andere liederen worden gezongen dan die, welke zijn bijeengebracht in het psalm-en gezangboek der Kerk

XII.

Van de feest- en gedenkdagen der Kerk.

De Kerk viert de dag des Heeren. Zij onderhoudt als bijzondere dagen de Kerstdagen, de Goede Vrijdag, de Paasdagen, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdagen. Voorts kome de gemeente samen tot herdenking van de aanvang der Reformatie, op de Oudejaarsavond. de Nieuwjaarsdag en op boete-, bede-en dankdagen.

Xffl.

Van het Kerkboek.

Tot het Kerkboek der Nederlandse Hervormde Kerk worden verenigd het psalm-en gezangboek, het dienstboek, bevattende de orden van dienst, de liturgische formulieren en de gebeden met de ziekentroost, het belijdenis-en leerboek en de kerkorde.

Wijzigingen in het kerkboek, met uitzondering van de kerkorde, worden vastgesteld door de Generale Synode, die deze na haar in eerste lezing te hebben vastgesteld en nadat zij tenminste drie maanden tevoren ter kennis zijn gebracht van de gemeenten en haar leden, aan de classicale vergaderingen ter consideratie voorlegt, waarna de uiteindelijke vaststelling in tweede lezing geschiedt door een voor dit geval verdubbelde synode.

XIV.

Van de opleiding en vorming tot dienaar des Woords.

De zorg voor de opleiding en vorming van de dienaren des Woords berust bij de Generale Synode.

Zij ontvangen hun opleiding en vorming bij de theologische faculteit van de daarvoor door de Synode aangewezen universiteiten.

De Generale Synode kan, in geval van een opleiding elders of bij singuliere gaven, een andere weg tot het predikambt openen.

Degene, wiens opleiding en vorming is voltooid, onderwerpt zich aan een herderlijk gesprek inzake zijn roeping en aan een onderzoek inzake zijn geschiktheid en bekwaamheid tot het ambt.

Zo geen bezwaren bestaan, wordt hij als candidaat tot de Heilige Dienst toegelaten tot de Evangeliebediening in de Nederlandse Hervormde Kerk en verkrijgt hij het recht te staan naar het ambt van dienaar des Woords.

XV.

Van de Heilige Doop.

De Heilige Doop wordt aan de kinderen der gemeente in haar midden op gezette tijden bediend door de dienaren des Woords, met gebruikmaking van een daartoe aangewezen Formulier uit het dienstboek der Kerk.

XVI.

Van de catechese.

De catechese is het onderricht aan de kinderen der gemeente en verder aan allen, die dit onderricht begeren. Het doel der catechese is hen voor te bereiden tot de openbare belijdenis des geloofs, daardoor te brengen tot de deelneming aan het Heilig Avondmaal, en mitsdien tot het dragen van medeverantwoordelijkheid als belijdend lid voor de opbouw der gemeente van Christus.

Het kerkelijk onderricht betreft het lezen en verstaan van de Heilige Schrift, de belijdenis en geschiedenis der Kerk. het kerkboek, in het bijzonder het kerklied.

De Kerk geeft leiding en voorlichting ten opzichte van de leerboeken en geschriften, die bij het catechetisch onderricht worden gebruikt. «

naakt wordt bevonden, zonder het kleed van Christus' gerechtigheid, hij heeft niets te hopen maar alles te vreezen, daarom, zie er uw kleeding eens op na, mijn lezer! Rust niet, bedrukte ziel. in uw lompen, weef geen kleed van vroomheid of eigengerechtigheid, maar worstel aan den troon der genade om algeheele ontblooting voor God, die zeker leidt tot bekleeding, een kleed duurzamer dan Adam bezat in de gerechtigheid der werken, want hij heeft zijn kleed verloren en zijn ziel verwoest. Deze bedekking is eeuwig en onverliesbaar, want hier ligt alles in de hand van den Middelaar, die de Zijnen in Zijn handpalmen heeft gegraveerd. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit Mijne handen rukken, noch uit de handen Mijns Vaders. Ik geef hun het eeuwige leven!

Sprak vers 2 van het verlangend zuchten, vers 4 dat we thans nader gaan overdenken, komt op uit het bezwaarde zuchten, maar brengt aan het slot terug bij de zekerheid van vers 1, die niet verloren gaat ook onder dit zuchten.

Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn. zuchten, bezwaard zijnde: nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.

Hier is sprake van het bezwaarde zuchten van Gods kinderen op hun pelgrimstocht door de woestijn van dit leven, op weg naar het Vaderhuis. Het is inderdaad een wonderlijk volk! De blijde wetenschap sluit het bezwaarde zuchten niet uit, maar juist in. We kunnen den zin van dit vers kort samenvattend aldus omschrijven: Er is een voortdurende worsteling om het overkleed (de hemelsche stand) in te nemen, om volmaakt den Heere te dienen en het lied des Lams te zingen.

Maar wie volharden zal tot den einde, die zal zalig worden. Volharden tot den einde! Doorworstelen, doorzuchten en aldoor weten van die overkleeding.

Het sterfelijke van het leven, het door de zonde omvangene, moet door het leven worden verslonden, vernietigd, opgelost. Het is in een doodsworsteling, dit nieuwe leven, de binnenmensch. Het heeft lijden te ondergaan. Al wat sterfelijk aan ons is, moet en zal door het leven worden vernietigd. En dit gaat langs het pad des doods en der wederopstanding. Naar dat oogenblik zucht de ware christen. Naar de volmaaktheid door dood en opstanding heen!

Kom, gaan we nu de onderdeden van dit textvers nader onderzoeken en belichten tot troost en vermaan, om den God des levens te verheerlijken, in Hem, die de opstanding en het leven is.

Want ook wij die in dezen tabernakel zijn. zuchten bezwaard zijnde...

Zoo kennen wij dan verlangen en dit vurig verlangen doet ons zuchten. Zuchten naar den hemelschen stand, naar het overkleed der zalige onsterfelijkheid.

Zuchten in dit lichaam, in dezen tabernakel. die afgebroken moet worden.

Mijn ziel verlangt naar U, dat geldt niet alleen voor dit leven, maar ook is dit verlangen gericht op het toekomende leven.

Zuchten in dezen tabernakel, rein zuchten door de kracht des Geestes, die de erfenis der geheiligden in het licht, ons voor oogen stelt en begeerlijk maakt.

Want ook wij... ook gij, mijn lezer? Ach, wat is het leven der Kerk weinig een uitziend leven naar die toekomst, omdat men het weten van Paulus uit vers 1 niet kent.

Dit zuchten in dezen tabernakel, brengt de apostel in Romeinen 8 in verband met het zuchten der gansche creatuur. Want het gansche schepsel zucht en is in barensnood tot nu toe! Het schepsel toch is der ijdelheid, der vergankelijkheid, onderworpen om der zonde wil, maar het verwacht ook met opgestoken hoofde de openbaring der heerlijkheid van Christus. Immers wij verwachten, naar Zijne belofte, een nieuwe hemel en eene nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal.

Alles wordt, zegt Salomo, moede en mat zoodat niemand het zoude kunnen uitspreken. De zon gaat op en zij gaat onder en zij hijgt naar de plaats vanwaar zij op-ging-

Het gansche creatuur is als in barensnood tot nu toe!

Welk een dracht, welke weeën, welke vrucht zal worden voortgebracht.

En wij, die de eerstelingen des Geestes hebben - hebben - wij ook zeiven zuchten in onszelven, bezwaarcï"zijnde, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams. Zoo hijgt de Kerk naar den morgen der opstanding.

Dan komt pas het volle kindschap Gods tot openbaring en afsluiting, om in een eeuwigheid van zaligheden te ervaren: en God zal zijn alles en in allen.

Ook wij. die in dezen tabernakel zijn...

Zoo noemt de apostel de stand van het leven op aarde, in het lichaam, onderworpen aan zonde en dood. Petrus zegt van het sterven: Want ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal. De apostel geeft hiermee het tijdelijk van dit aardsche leven aan, en het is een zwakke, brooze tent, reeds zijn er scheuren in het doek, de bindingen worden gebrekkiger, het zeil klappert in den wind.

Paulus spreekt van dit tentleven: wat ik nu leef in het vleesch, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft overgegeven. Zoo'n tent werd gebruikt door reizigers in de woestijn. Van Abraham lezen wij: Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond, met Izaak en Jacob, die mede-erfgenamen waren derzelfder belofte.

Het kan zijn, dat de apostel hierop zinspeelt, in ieder geval is de tentgedachte vreemd aan de voorstelling der Grieken, waar het lichaam als kerker der ziel wordt gezien. Neen, de Schrift verbindt lichaam n ziel tot den éénen mensch en noemt het lichaam zelfs een tempel des Heiligen Geestes.

Maar we wonen hier in een brooze. aardsche tent, omvattend ons geheele bestaan. Ik ben een vreemdeling op de aarde, gelijk al mijne vaders.

We reizen door het Bakadal, de roeden onzer tent bewegen, de zeilen klapperen. Wat moet nu beantwoorden aan dezen stand des levens? Wel verlangen naar een vaste hemelsche woning, verlangen naar het overkleed.

Ook soldaten legeren in tenten. Welnu, zoolang Gods pelgrims nog beneden zijn, behooren ze tot de strijdende kerk, die verlangt om over te gaan in de zegevierende kerk.

Tabernakel — tentbewoner, dit heeft ook zijn voordeelen, want snel is de tent opgerold, de tabernakel afgebroken en de bewoner is gereed om te verhuizen.

Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, wie redt zijne ziel van het graf?

En nu zegt Paulus dat wij, zijnde in dezen tabernakel, in dit sterfelijke leven, zuchten, bezwaard zijnde. Wat mag van dit zuchten wel de oorzaak zijn?

Er is meer dan één reden tot dit zuchten. De aardsche tabernakel zelf noopt ertoe. De tent lekt, soms komt er een rukwind en scheurt het zeil, of knapt een roede af. De tabernakel is bovendien bezoedeld, en wij willen een volmaakt reine woning betrekken. Dit is een waardig huis en stand voor koningskinderen.

Vaak waren wij bezwaard door krankheid, door leed en ellende. Van binnen strijd, zegt de apostel, en van buiten vreeze. Als zij wilden zingen was hun keel heesch en als ze zich bovenmate verheugden kregen we hartklopping, deed ons hart pijn.

Als wij wilden uitgaan tot des Meesters werk hinderde ons de brooze tent, en daarom: Ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten bezwaard zijnde...

Bezwaard, neergedrukt, afgemat. Zuchten... bezwaard zijnde! Zijt gij zulk een mensch?

Daar is de druk der zonde, zou dit geen zuchten baren en bezwaardheid, want de zonde is geen kleinigheid, maar schending van Gods wet en eereroof des Heeren. De woelingen van den ouden mensch maken het den tentbewoner , lastig, verborgen atheïsme, vijandschap, ongeloof, onkunde, hoogmoed, geveinsdheid en wat niet al woont in dien mensch, terwijl hij leeft op aarde, op weg evenwel naar den hemel. En daar de zonde ons de dood is geworden, hoe zou het daar anders kunnen of zij bezwaart ons, doet ons zuchten en vlieden tot het bloed van Christus. Het is wel waar dat wij met een gaarne vergevend God te doen hebben, maar dat maakt de zonde te pijnlijker.

Wie zal de afdwalingen verstaan? reinig mij van de verborgen afdwalingen.

Paulus, de hoogbegenadigde, had een zwaren strijd en wij hooren hem uitroepen: ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods; ik danke God door Jezus Christus onzen Heere, zoo voegt hij echter vol verrassing toe, want hij mag gelooven dat de volle bevrijding

komt, met het afleggen van dezen tabernakel.

Daar zijn de bestrijdingen en aanvallen van den vorst der duisternis.

Vandaag zijn we te verkeerd voor den hemel en morgen te fijn om te kunnen leven op aarde. Zijne diepten zijn ons niet onbekend; een kamp man tegen man. Want wij hebben den strijd tegen den overste van de macht der lucht. David klaagde, onder zware aanvechting: Zoo zal ik een dezer dagen door de hand van Saul omkomen, hoewel hij de gezalfde des Heeren was. Een engel des satans sloeg Paulus met vuisten.

Wie van het zaad der vrouw, ontkomt aan de hielebeet van de oude slang?

Zullen wij verder wijzen op laster en smaad, over de benauwenis van wereldsch gezelschap? Wee mij, dat ik in Mesech woon. Moet de goddeloosheid der wereld ons niet vaak beklemmen en doen zuchten? Daar is een Ezau, die een dochter Heths tot vrouw neemt; een die een juk aantrekt met een ongeloovige. Vul maar in, de reeks is onoverzienbaar.

Zuchten, bezwaard zijnde... In welken gij u nu verheugt, nu een weinig tijds, zoo het noodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen. Zoo schrijft broeder Petrus. David riep van het einde des lands tot den Heere, als zijne ziel overstelpt was.

De Schrift onderscheidt drieërlei zuchten.

Het zuchten der schepping en der schepselen in het algemeen. Het vee zucht, zoo lezen we bij den profeet, de runderkudden zijn bedwelmd. Ja, de gansche schepping zucht onder de dienstbaarheid der verderfenis, zooals wij reeds zagen.

Daar is het zuchten van den zondaar onder zonde en schuld, in ontdekking des Geestes, zuchten naar God, schreien naar verzoening en genade. Zuchten in de heiligmaking, zuchten van verlangen.

En daar is het zuchten van den Geest. De Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.

Zuchten, bezwaard zijnde...

Van Hanna lezen wij, dat zij zeide tot Eli: ik ben-eene vrouw bezwaard van geest. Bezwaard, door verberging van des Heeren aangezicht, bezwaard onder het lichaam des doods, bezwaard onder lijden en smart.

Hier is het 't zuchten en bezwaard zijn der heiligmaking, tot heerlijkmaking.

Hoe meer gemeenschap met den Bruidegom der zielen, hoe dieper wij mogen blikken in Zijn liefdehart, hoe sterker zuchten, bezwaard zijnde. Als droevig zijnde, doch altijd blijde. De stem der tortelduif wordt gehoord in ons land.

Welke reden voegt de apostel toe voor dit zuchten in dezen tabernakel, voor dit bezwaard zijn? Luister naar onzen text:

Nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden.

Wat zou hiermee worden bedoeld? De woorden vragen opheldering. Op een begrafenis hoorde ik eens een zonderlinge verklaring van dit versdeel. Er werd gezegd: Ziet gewei, Paulus daalt snel af van de hoogte in vers 1 beklommen, en hij belijdt dat hij niet wil ontkleed, dat is ontdekt worden, hij belijdt zijn vijandschap.

Vreemde verklaring, geheel buiten het verband van den text, totaal ongegrond.

Paulus zucht in den huidigen tabernakel, den aardschen levensstand. Hij verlangt naar de hemelsche tent, naar het overkleed.

Maar nu moeten wij hier denken aan hetgeen hij vroeger schreef: wetende dat Hij, die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en met ulieden daar stellen. Zoo is dan hier het ontkleed worden, het zijn zonder lichaam; hoewel met Gods heerlijkheid bekleed naar den geest.

En nu wil Gods kind die ontkleeding niet, hij wil alszoodanig een compleet mensch blijven, krachtens den aard van zijn bestaan en schepping. In dezen zin is de dood een tegennatuurlijk verschijnsel. En nu stelt hier het geloof zijn niet willen, zijn vasthouden aan de belofte Gods zelfs in den dood aan de opstanding des vleesches. Dit niet-willen is geen weigeren te sterven, maar vasthouden aan de opstanding.

Het leven wordt afgelegd alléén om op te staan. Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven. Wat de apostel hier zegt is geheimtaal des geloofs en geen vrucht van den dood maar van het leven. Neen, hij zucht niet tegen de ontdekking in, begeert geen nieuw kleed over zijn oude lompen, maar hij wil gansch verheerlijkt voor God staan, die hem kocht met lichaam en ziel. Hier gaat het geloof in in het erfrecht der genade. En dat is den Heere zeer welbehagelijk!

Hij verwacht dat het lichaam weer hereenigd zal worden met zijn geest, in den jongsten dag, dat het alsdan een passend kleed wordt voor een volmaakte geest.

Dan wordt onze geest weer overkleed, en zoo wordt het sterfelijke van het leven verslonden. De dood moet loslaten den geest, moet weergeven het lichaam.

Het zal schitteren met het licht dat van Mozes' aangezicht afstraalde. Het wordt afgelegd in zwakheid, opgewekt in kracht; afgelegd in verderfelijkheid, opgewekt in onverderfelijkheid. De herboren geest heeft sterker orgaan noodig dan dit aardsche lichaam kan zijn, zonder omzetting. Dit aarden vat kan toch den vollen schat niet dragen. Dit wordt reeds hier ervaren, wanneer wij met genade worden overstort, en wij met Petrus uitroepen: Heere, houd op, gedenk dat ik een aarden vat ben.

Ja, dan mogen wij wegzinken en toch op vasten bodem staan, verdrinken en toch vrij adem halen. Terwijl wij nergens aan kunnen denken zijn we toch vol van gedachten.

Ik ken een mensch in Christus... * *

...opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.

Het sterfelijke wordt verslonden van het leven. Zoo is de woordverbinding. Het woordje van heeft dus de beteekenis door. Het sterfelijke wordt verslonden door het leven.

Het sterfelijke. dit woord vat samen het geheel van den aardschen levenstoestand, door het te noemen naar zijn grootste bijzonderheid, die tegelijk zijn ramp is. De apostel denkt hier aan zijn gansche aardsche bestaan, zijn sterfelijk wezen. En het woord leven ziet klaarblijkelijk op het hemelleven, het leven in volle ontplooiing, de hemelsche stand, die niet alleen de sterfelijkheid van het lichaam overwint. Het aardsche is aan de dood onderworpen, kan lijden, is nog met zonde besmet.

Het leven nu vernietigt dit sterfelijke. Nu is het echter niet zóó, dat het leven pas kracht oefent na het sterven. Neen, de apostel sprak reeds over dit leven nu en hier. Opdat het leven van Jezus in ons lichaam zoude geopenbaard worden (4 vs. 10). En de Schrift zegt: ij die leven, leven in den wezenlijken zin des woords, want van nature zijn wij dood door zonden cn misdaden. Het leven van Jezus zal de overhand behoudei^ en den dood, het sterfelijke geheel teniet doen, zoodat er geen sterfelijk bestand meer over is. Dit geschiedt als de aardsche stand overgaat in de hemelsche. Daarom zuchten wij in dezen tabernakel en zijn bezwaard omdat het leven omkneld wordt door den dood. Die geestelijke worsteling is er, opdat wij zouden weten wat wij in Christus hebben en uit Hem zullen ontvangen in de toekomst. Welnu, het leven dat den dood en het sterfelijke verslindt is het leven van Jezus, de band met den opgestanen Heere. Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden (4 : 11).

Zie, dat is tot troost onder het zuchten, het leven zal overwinnen en het sterfelijke verslinden, doen verdwijnen. Al wat sterfelijk is, aan de doodsmacht onderworpen, of erdoor belaagd, zal verdwijnen, vernietigd door het leven.

Ons kleed, ons lichaam, wordt begraven en keert weder tot stof. Van nature willen en kunnen wij niet denken aan sterven en toch... wie redt zijne ziel van het graf?

Ons gelaat wordt zwart, de wangen vallen in, de oogen zijn opgevuld met het stof des doods. De lippen, de deuren der ziel, zijn weggedragen, hare grendelen verbroken. Waar is uwe schoonheid, o menschenkind? Maar hoort nu de blijmare des Evangelies. Jezus is opgestaan en Zijne opstanding is een zeker onderpand van onze zalige verrijzenis. De bazuin zal blazen en die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken. De aarde is bereid de dooden weder te geven, zij bergt het pand harer eigen bevrijding in haren schoot, de kleederen van Sions kinderen.

Ik geloof de opstanding des vleesches en een eeuwig leven. We speuren den ganschen weg des heils af, terug tot in de diepten der eeuwigheid, vooruit tot den jongsten dag, ja, tot in de eeuwigheid toe. Alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen.

Van eeuwigheid bemind, van God een kind.

Zoo getroosten wij ons dit verlies van sterven en ontkleed worden, terwille van de te maken winst. Maar, zou de Heere

dit ontkleeden niet kunnen overslaan? Zeker wel, denk maar aan Elia en Henoch, die werden weggenomen zonder den dood te zien.

Zij voeren verheerlijkt omhoog, maar de gewone weg, die de Heere naar Zijne wijsheid en vrijmacht houdt, is de weg door den dood heen. Anders zou er geen stervensgenade zijn, geen bloedgetuigen zouden spreken van den triumph over den dood.

Met de wedergeboorte der gansche schepping verbindt de Heere God dit overkleeden met heerlijkheid. Dan wordt het sterfelijke van het leven geheel verslonden.

Ja, de dood zal niet meer zijn, hij wordt opgeruimd, teniet gedaan.

De dood is verslonden tot overwinning.

Verslonden, hoort gij het, verslonden, niets-meer-van-over, weggedaan, bestaat niet meer, want het leven overwint den ganschen dood, door het leven te laten triumpheeren. Ja, de doodsmacht wordt opgeslokt, uitgedronken, staat er letterlijk, door het leven, het leven van Jezus.

En nu een vraag, hoe is dit in uw leven? Zijt gij bereid te sterven, leeft gij alreeds, loop toch over deze vraag niet heen.

Is het u bang, klemt en kwelt u uw dood, hijgt gij naar het leven van Jezus?

Wie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Daar hebt ge het weer, het geloof is noodzakelijk om te leven uit Christus, zoodat de dood het verliest.

Opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.

Op één zaak moeten we nog nadruk leggen.

Het leven werkt reeds nu in het sterfelijke, door de gemeenschap met Christus, die ons leven is. Men kan onder Gods kinderen vaak hooren spreken over nullen (0) en de Eén (1).

We moeten een nul worden, ja, niets dan nullen, zóó dood-arm.

En als die groote Eén (1) er eens voor mag komen, namelijk Christus, zie, dan zijn we groot door Hem!

De bedoeling is duidelijk, lezer, van deze voorstelling van zaken.

Toch hebben we wel enkele bedenkingen. In de eerste plaats merken we op dat één nul (0) voldoende is, daarin moet zich ons gansche bestaan construeren. En speel dan niet met die groote, door er doorheen te kruipen en zóó toch uzelf te blijven, maar het zij ons waarlijk lichaam des doods.

En nu die groote Eén ervoor! Neen, zoo stelt de Schrift het toch niet. Dit zou hoogstens kunnen spreken van een gaanden en komenden Jezus, zonder vaste levensverbinding.

Wat en hoe dan? Wel, lezers, de Eén staat in de nul en daarom verteert het leven van Christus in den nieuwen-binnenmensch, den dood. Zooals Paulus schrijft: Ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij. De Eén staat niet vóór, maar in de nul!

Wie zegt: het vleesch wordt niet bekeerd, vergeet het Schriftwoord: Indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zoo zult gij leven. En: Kruisigt het vleesch met deszelfs bewegingen en begeerlijkheden.

Lezers, hierover moet ge nu eens rustig nadenken. Er is vaak in de gangbare manier van uitdrukking meer dat goed klinkt, dan waarheid der Schriften. Doch, wij eindigen met het lied van den psalm:

Maar blij vooruitzicht, dat mij streelt, Ik zal ontwaakt Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1948

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's

EINDREDACTIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1948

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's