Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXLVII

Zondag 20 vraag 53

HET ANDERE DEEL Van God den Heiligen Geest

Het ambt van den Geest in het werk der verlossing. Hierover willen wij ook een korte samenvatting geven, om dan het ten andere van ons catechismusantwoord te overwegen met elkaar.

De Heilige Schrift leert ons het volgende, wat wij hier summierlijk weergeven. De Heilige Geest formeerde de menschelijke natuur onzes Heeren in den schoot van de maagd Maria, zoodat Hij ons in alles gelijk is geworden, uitgenomen de zonde.

De Heilige Geest zal over u komen, en dat heilige, dat uit u zal geboren worden zal Gods Zoon genaamd worden (Lucas 1 : 35).

Maar ook van alle gaven en krachten voorzag de Heilige Geest den Zoon des menschen, zoodat Hij toenam in wijsheid en kennis, opgroeide in de vreeze des Heeren.

De profeet Jezaia voorzegde van den Messias: iet Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in denwelken Mijne ziel een welbehagen heeft! Ik heb Mijnen Geest op Hem gegeven; Hij zal het recht den heidenen voortbrengen (Jez. 42 : 1).

Denk ook aan dit andere woord: ant er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen, en op Hem zal de Geest des Heeren rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren (Jez. 11:1, 2).

Toen onze Heere op aarde verscheen, werd van Hem gezegd: ant dien God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate (Joh. 3 : 34).

En Johannes de Dooper gaf dit getuigenis: n Johannes getuigde zeggende: k heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk eene duif, en bleef op Hem... Deze ié het, die met den Heiligen Geest doopt (Joh. 1 : 32, 33). De Heilige Geest is degene, die alle waarheid Gods openbaart. De Schrift is het werk des Geestes, de gansche bijzondere openbaring is Zijn werk bij uitnemendheid, als de Geest van Christus. De hemelsche leer bevat de dingen des Geestes. De Bijbelschrijvers werden verlicht en geleid door den Heiligen Geest, en schreven als Zijn instrumenten, al maakte de Geest daarbij gebruik van hetgeen door Gods voorzienig bestel in en met die schrijvers gegeven was, naar aard en opvoeding en tijd waarin zij leefden. Het woord van Micha is van toepassing op al de profeten: aar waarlijk, ik ben vol kracht van den Geest des Heeren, en vol van gericht en dapperheid om Jacob te verkondigen Zijne overtreding, en Israël hunne zonde (Micha 3:8).

David verklaart dat de Heilige Geest heeft gezegd, wanneer hij getuigenis geeft van den Messias. De schrijvers van het Nieuwe Testament waren in gelijken zin organen des Geestes. De hemelsche leer, die Paulus verkondigde was door hem niet ontvangen van een mensch. Neen, zoo zegt hij, maar God heeft ze ons geopenbaard door Zijnen Geest (1 Cor. 2 : 10).

De Geest begeleidde alzoo de uiting van deze waarheden, want hij voegt toe: ant de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods (1 Cor. 2 : 10b).

Dewelke wij ook spreken, niet met woorden, die de menschelijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende (1 Cor. 2:13).

En daarom wordt deze hemelsche leer ook alléén verstaan en aanvaard, door den geestelijken mensch, want de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn: want zij zijn hem eene dwaasheid, en hij kan ze niet; verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (vs. 4).

Zoo is dan de gansche Heilige Schrift van haar auteur de Heilige Geest ons toegekomen. Hier liggen de vaste grondslagen der Kerk, en het is de Geest, die getuigt, dat de Geest de waarheid is. Het getuigenis des Geestes in de Kerk, leert ons belijden dat al deze Schriften gewrocht zijn van den Geest Gods.

Hier ligt de vastigheid der Kerk, want buiten die Schrift weten wij niets van het werk der verlossing en zaligheid, van God en Christus.

De Geest heeft niet slechts de Goddelijke waarheid aldus geopenbaard en te boek doen stellen en gewaakt over dit Woord, maar Hij maakt het ook alom van kracht door Zijn werkingen in de harten der menschen. De waarheid wordt met meer of minder kracht toegepast op het gemoed van den wil en het verstand der menschen. Aan dezen invloed danken wij alle zedelijke beseffen en orde in de wereld.

Maar met deze algemeene werkingen des Geestes door en met het Woord Gods, gaan gepaard, in de harten van Gods gekenden in Christus, de zaligmakende verlichting en vernieuwing, opdat zij mogen weten de dingen, die hun van God zijn

geschonken. Daarom zijn al Gods kinderen „geestelijken" omdat zij aldus zijn verlicht en geleid door den Geest. Want wie den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem (dat is: aan Christus) niet toe. En zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods (Rom. 8).

Het is het bijzondere ambt des Geestes de wereld te overtuigen van zonde, van gerechtigheid en oordeel, om Christus te openbaren, de zielen te wederbaren, den mensch te brengen tot geloof en bekeering. Om te wonen in degenen, die Hij aldus vernieuwde en bekeerde, als het beginsel en onderpand van het leven in Christus. Door deze inwoning des Geestes worden Gods kinderen hecht met Christus en den Vader vereenigd en aan elkander verbonden tot één lichaam. Dit is het fundament van de gemeenschap der heiligen, van de erve des heiligen, in het licht. Zoo zijn zij één in geloof, in hoop en liefde; één in hun inwendig leven en één in de hoop der heerlijkheid, naar onderscheiden trap en mate, naardat de Geest uitdeelt, in vrijmacht, aan een iegelijk gelijk Hij wil. Eén ook in hun uiteindelijke bestemming om eeuwig den lof des Heeren te bezingen en Zijne deugden te verheerlijken.

De Heilige Geest roept ook de menschen tot dienst in Zijn Kerk en begiftigt hen met gaven en wijsheid, om tot dienst in staat te stellen. De Heilige Geest stelt opzieners, geeft, als hemelvaartsgeschenken, herders en leeraars tot opbouw van het lichaam van Christus en tot volmaking der heiligen, die tempelen zijn des Heiligen Geestes. Zoo is dan de Heilige Geest de werker van alle waarheid, van alle heiligheid, van alle vertroosting, van alle gezag, en van het gansche werk der zaligheid in Gods kinderen persoonlijk en in de Kerk gemeenschappelijk.

Ten andere: Dat Hij ook mij gegeven is, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijne weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwiglijk blijve. Het is duidelijk en wij doen wel hierop te letten, dat de christen antwoordt, die zijn eenige troost in leven en in sterven heeft gevonden hierin, dat hij het eigendom van Christus zich weet. Hier antwoordt derhalve de ware christgelovige in de gemeenschap der heiligen.

In Christus ligt de rijkdom der Kerk, ja, nog sterker, Hij is de rijkdom der Kerk. Hij is de schatkamer van Gods algenoegzaamheid, uit Hem ontvangen de Zijnen genade voor genade, ja, zij ontvangen Hemzelf, Hij is ook mij gegeven.

Hij nam onze menschelijke natuur aan, leed en stierf, bracht Gode het rantsoen, stond op tot onze rechtvaardigmaking, voer op ten hemel en is daar onze Voorspraak bij den Vader. Maar Christus is alles; alles voor God, alles voor ons bij God, alles tegen de wet en het oordeel, alles tegen den duivel, en zijn gansche rijk, alles in alles en allen, die Zijne verschijning hebben lief gehad en zullen hebben. Hij is het Lam, staande als geslacht in den hemel, voor den troon. Hij is gezeten met den Vader in Zijnen troon en zal geven met Hem te zitten in Zijnen troon al degenen, die in en met Hem overwinnen; zij zullen alles beërven. Doch, gij zijt van Christus en Christus is Gods.

Hij heeft een kleed geweven van smettelooze reinheid: In Hem is het Rijk van vrede en genade, de gunst des Vaders. God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun hunne zonden niet toerekenend, en Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Dat Hij ook mij gegeven is... dat is de Heilige Geest.

Gegeven, dat is genadebeschikking en sluit alle verdiensten uit. Ook mij gegeven, daarin is de dankbare verwondering en aanbidding van de vrije genade aan een ellendige en onwaardige bewezen. Dat Hij aan anderen is geschonken is groot, maar aan mij, aan mij, de minste der minsten, aan mij, den voornaamste der zondaren.

God geeft God aan een goddeloos mensch in zichzelf.

De leerling antwoordt derhalve in de volle zekerheid des geloofs en bindt het werk der zaligmaking van den Geest samen in de schenking van Zijn persoon. Dat Hij ook mij gegeven is... Het is duidelijk dat de onderwijzer zoo spreekt nu hij staat achter de verlossing en in de redding, want anders kunnen wij dit antwoord niet tot het onze maken. Wanneer de Heilige Geest een zondaar ontdekt, zegt hij niet: de Heilige Geest is mij gegeven, maar door de verlossing heen leert hij dit belijden en ziet nu terug op hetgeen is geschied, en erkent en herkent dit als het werk van den Geest.

Kort en kernachtig spreekt de onderwijzer van deze schenking des Vaders en des Zoons in het hart Zijner kinderen.

De leerling kent dezen Geest als in hem wonend, die het gansche werk der zaligheid in hem begon en ook zal voleindigen tot op den dag van Jezus Christus, wanneer Hij aan den Zoon de Kerk zal opleveren en deze aan den Vader.

Gaven des Geestes zijn nog niet de Geest zelf, en daarom laat de Geest ook niet toe te rusten in de gaven, terwille van Hemzelf niet* maar evenzeer terwille van den Zoon en den Vader, die aldus alléén kunnen worden verheerlijkt.

Ten andere dat Hij ook mij gegeven is...

Er wordt niet in het algemeen gezegd, dat de Heilige Geest aan de Kerk is gegeven, maar de onderwijzer maakt de zaak strikt persoonlijk in de redding der Kerk, en spreekt op den man af, ook mij gegeven. Daarom vragen wij met nadruk: hoe is het dan met u, hoe staat het met u ten opzichte van den Heiligen Geest? Met heel de Kerk wordt beleden van den Heiligen Geest, dat Hij tezamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is, maar dan wordt zeer persoonlijk toegevoegd: ook mij gegeven.

Zoek geen uitvluchten en antwoord eerlijk. Maar zegt ge, hoe zal ik dat weten? Daar kunnen we lang en breed over zijn, maar ook kort en zakelijk. Kort en zakelijk wordt het antwoord beheerscht door de andere vraag: zijn wij in Christus, dan herkennen wij den Geest als ons geschonken. Anders spreken wij wellicht van zijn werkingen en vertroostingen, en zoeken zoo een conclusie te trekken, dat Hij toch ook mij wel is geschonken, want wij weten immers dat zonder dien Geest die werkingen er niet zijn, noch die vertroostingen! En toch deugt dit antwoord niet en kan niet als voorwendsel dienen om buiten Christus te blijven en het geloof in Hem.

Niemand kan zeggen, Jezus de Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest, die ook mij gegeven is. Ik mag niet rusten en de Geest gunt ook geen rust voordat Hij ons geleerd heeft en doet beamen: ook mij gegeven. Dit is geen hoogmoed, want wat voor hoogmoed zou er in steken te belijden iets gekregen te hebben en zóó als geschenk te bezitten! Het is juist de ootmoed van genoten en gegeven goed te willen leven, en daarin alleen te roemen en in te rusten.

Maar nu sta ik niet op mijzelf, want diezelfde leerling zegt immers: dat hij een levend lidmaat van Christus is, der zalving van den Geest deelachtig.

De achtergrond van het persoonlijke is het gemeenschappelijke. Ook mij, niet alleen anderen, maar dan toch anderen óók. In ons doopsformulier wordt het zoo schoon gezegd: Desgelijks, als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassching onzer zonden en de dagelijksche vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk in de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 oktober 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 oktober 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's