Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXII

Zondag 21 vraag 56

HET ANDERE DEEL

Van God den Heiligen Geest De vergeving der zonden.

Toch sluit de zondenvergeving de kastijding niet uit. Wij zijn hier Zijner kastijding deelachtig, en ervaren dat de zonde een zeer bitter ding is, maar ook telkens wat die vergeving is, in het bloed van het kruis. Zijn liefdeskastijding is noodzakelijk, om ons Zijner heiligheid deelachtig te maken. Maar straks in het gericht zal geen zonde in rekening worden gebracht, ze zullen van den tweeden dood niet worden beschadigd, want die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven en komt niet in het oordeel. Integendeel, zij zullen de wereld oordeelen. God zal niet meer gedenken. Hij heeft de zonden weggedaan, maar eeuwig aanschouwt Hij den zondendrager Jezus. De zonden zijn als een neveldamp weggevaagd door de Zon der gerechtigheid. Gelijk een steen in den grondeloozen oceaan wegzinkt en straks zelfs geen rimpels meer in het water zijn te zien, om de plaats aan te duiden waar hij verdween, zoo zijn de zonden verdwenen. Ja, dit beeld is eigenlijk nog zeer gebrekkig. Want, al is zelfs de plaats van den steen niet meer te bepalen, toch is die steen er nog, daarop den bodem der zee, maar de zonde is er niet meer, zij is waarlijk weggedaan in de verzoening, in bepaalden zin is zij teniet gedaan, hoewel niet ongedaan gemaakt, maar als ongedaan, zoodat het voor de ervaring kan zijn als had ik nooit zonde gehad of gedaan.

En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen. De Vader ziet op den Zoon, die de zonde droeg en door Zijn dierbaar bloed de verzoening heeft teweeg gebracht. Zijn goedertierenheid duurt in der eeuwigheid. Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde.

Maar nu moeten wij ook wijzen op de keerzijde van dit nimmermeer gedenken. Wat wij hiermee bedoelen? Het altijd in gedachten houden van de zonden dergenen, die geen vergeving zochten bij het kruis van Golgotha, die vasthielden aan de zonde en aan zichzelf. Zij zullen zelf rekenschap moeten geven van dit hun on-' geloof en van deze hunne zonden, van alle ij dele woorden, die zij gesproken hebben, die de wereld niet dan voor kinderspel en voor tijdverdrijf acht (N.G.B. art. 37). Alsdan zullen de boeken geopend worden... het, zoo vaak tot zwijgen gebrachte, geweten gaat dan spreken, en die gewetens zullen dan medegetuigen, dat Gods oordeel gansch rechtvaardig is, ook al zal berouw ontbreken. Geween en tandengeknars, daarvan spreekt de Schrift, als zij ons bepaalt bij den eeuwigen jammer van den zondaar, die buiten Christus leeft en sterft.

Ook op nog iets anders moeten wij wijzen. Het nimmermeer gedenken wil niet zeggen, dat de zonden in dit leven geen gevolgen meer voor ons zouden hebben. Nathan mocht David bekend maken, dat God zijn zonde had vergeven, maar de nasleep was daarmede niet weggenomen. Eén van die blijvende gevolgen is geweest dat hij nooit meer vrij stond tegenover Joab, die ingewijd was in de geheimen van zijn leven, en God niet vreesde.

Menigeen draagt de litteekens van zijn vroegere zonden zijn heele leven lang mee. Soms vinden we eigen zonden terug, met schrik, in onze kinderen. De zonde is zoo vreeselijk, de zonde werkt verwoestend.

Ik heb de gemeente Gods vervolgd, belijdt Paulus, en dan schrijnt nog het litteeken, dat hiervan overbleef, ook al is hem barmhartigheid geschied, en gedenkt God zijne zonden niet meer. Hij kan het zichzelf niet vergeven, en gaat door het leven met ware boetvaardigheid.

In de vergeving der zonden is ook inbegrepen een tweede weldaad, namelijk de toerekening van de gerechtigheid van Christus.

Maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, zegt ons antwoord.

Hierdoor wordt de daad der schuldvergiffenis nog wonderlijker en rijker. Trouwens, zonder deze toegerekende gerechtigheid zouden we niet voor God kunnen bestaan, want het was niet genoeg dat de straf werd gedragen, ook de wet moest worden vervuld.

Bij de lijdelijke sluit de dadelijke gehoorzaamheid van Christus aan.

God neemt niet alleen de zonden weg maar schenkt ook gerechtigheid. Het is duidelijk dat de eerste weldaad samenhangt en geschonken wordt in verbinding met de lijdelijke gehoorzaamheid van den Middelaar, en de gerechtigheid wordt geschonken, uit genade, met de dadelijke gehoorzaamheid onzes Heeren verbonden.

De Heere Christus heeft eene volkomene gerechtigheid opgeleverd, plaatsbekleedend, als de Middelaar des verbonds, in wien de gekenden des Heeren waren begrepen.

In de schuldvergeving wordt het vuile kleed uitgetrokken en de mantel der gerechtigheid omgedaan. Beide geschiedt door toerekening in Christus. Daarom kan worden gezegd dat het is als had ik in eigen persoon de straf gedragen en alle gerechtigheid vervuld. Hieruit nu komt weer op het recht ten eeuwigen leven.

Hier spreekt weer het geloovende kind des Heeren. die ingaat door het geloof in het borgwerk des Heeren en nadert tot den troon der genade om te ervaren dat Christus zijne gerechtigheid is voor God en hij zoo vrede kan smaken in zijn hart.

Dit geschonken recht is enkel door genade. zonder eenige verdienste onzerzijds, doch niet zonder de verdiensten van Christus. Want. wie geen gerechtigheid heeft, valt onder het vonnis der wet, doch in Christus heeft de wet haar eisch ontvangen, is aan haar volkomen voldaan. God is bevredigd en daarom deelt Hij vrede uit, uit de toegerekende gerechtigheid. Om niet gerechtvaardigd, " uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is.

Ja, dan worden wij vrolijk, en verheugen ons in God onzen Zaligmaker. Ik ben zeer vroolijk in den Heere, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan.

De vader schenkt den verloren zoon niet alleen vergeving maar gelast dat hem een ring aan zijn vinger zal worden gedaan, en het beste kleed hem aangetrokken; hij wordt geheel in den staat van zoon hersteld, die misdadiger, die het goed zijns vaders had doorgebracht, en niet waardig was zoon genoemd te worden.

Een feestmaaltijd besluit en bezegelt deze aanneming door den vader, het gemeste kalf wordt geslacht en men is vroolijk, want deze verloren zoon is gevonden, en behouden. Herstel van het kindschap. Straks in Zondag 23 zal de catechismus nader verklaren wat die gerechtigheid beteekent, en die toerekening beduidt, dit namelijk dat God zóó rekent, als had ik alle gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht» heeft.

De schuld des volks hebt Ge uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan.

Welgelukzalig is hij, wiens overtredingen vergeven, wiens zonde bedekt is.

Welgelukzalig is de mensch, dien de Heere de ongerechtigheid niet toerekent en in wiens geest'geen bedrog is (Ps. 32).

God schenkt de gerechtigheid van Christus, en deze schenking is door toerekening. Dit deed God van eeuwigheid en in den tijd bij de opstanding van Christus. Hij is gestorven óm onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.

Doch nu komt het erop aan deze goddelijke daad in Christus te kennen voor eigen leven; in het geloof deze schenking te aanvaarden, dan komen we heel dicht bij God, want dit geschiedt in het gericht. Hier is toepassing van het heilsfeit door den Heiligen Geest, in het hart van den verslagen zondaar.

In den Borg rekent God aldóór toe, zoodat wij een God kennen, die aldoor vergeeft. Zoo komen wij met vrijmoedigheid tot den troon der genade, na aangenomen te zijn in den Geliefde.

Over statelijke en standelijke vergeving der zonden spreken wij nader bij Zondag 23. Hier gaat het om de standelijke vergeving altijd door, ook voor den mensch, die weet wat het zegt statelijk gerechtvaardigd te zijn in de vierschaar Gods.

Hier is het leven des geloofs van den rechtvaardige in Christus. Hier gaat het om het verkeer met den verzoenden God, die zich doet kennen in de vergeving en schenking, zoodat wij nooit de gerechtigheid bezitten buiten Christus en nooit vrede kunnen smaken, ook né onze bekeering en rechtvaardiging, buiten het geloof om in Zijn oefening op Christus, voor den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons tevoren zoo uitnemend heeft liefgehad.

Laat ik hier nog doorgeven wat Olevianus, een van de beide opstellers van den Heidelberger, schrijft over het artikel: ik geloof de vergeving der zonden: dat is, ik geloof, dat alles, wat zonde is en genoemd wordt, de overige ook in den geloovige, de verdorven booze pest, die mij altijd aankleeft, dat ik geen oogenblik God lief heb van ganscher harte... ik geloof dat dit alles, hoe sterk het mij ook aankleeft, mij vergeven is en vergeven blijft, in eeuwigheid, uit genade, door het geloof aan de belofte Gods, die het mij in het Evangelie beloofd heeft, door het offer van Christus aan het kruis. Ja, zóó vergeven, dat ook alle gedachtenis, beide van de overtreding en de straf voor God uitgedelgd is, zoo zeker, als hadde ik nooit gezondigd, en als had ik geen zonde meer in mij. En derhalve vertrouw ik God door Christus, dat ik nu in dit leven zalig ben, zooals de Heilige Geest door David zegt: zalig zijn zij wier zonden zijn vergeven.

Wat God heeft gedaan voor de Kerk in Christus, zoo zegt dus Olevianus, dat mag ik gelooven dat voor mij is geschied als lidmaat van het lichaam van Christus.

De reformatorische visie op de rechtvaardiging is hier aan de orde, die ons nog nader zal bezig moeten houden in Zondag 23.

Ten slotte wijst ons antwoord op het doel der vergeving.

...dat ik nimmermeer in het gerichte Gods kome.

We moeten letten op dit woordje opdat. Laten we samen het antwoord nog eens in zijn geheel lezen:

Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?

Dat God, om het genoegdoen van Christuswille, al mijne zonden, ook mijnen zondigen aard, waarmede is al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome. —

De onderwijzer laat dus de vergeving der zonde uitloopen op het vrij zijn in het gericht ten jongsten dage, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.

Daartoe strekt de vergeving der zonden in dit leven.

Dit is de tweede maal, dat het woord nimmermeer wordt gebruikt, en dit tweede is gevolg van het eerste. Omdat God mijne zonden nimmermeer gedenkt doet Hij het ook niet in het gericht. Wij allen toch moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus... Komen voor Zijn gericht maar er niet in. Hij zal zeggen: gaat in in de vreugde uws Heeren. beërf het Koninkrijk dat u is weggelegd van voor de grondlegging der wereld.

We zouden den catechismus geweld aandoen indien we hieruit zouden afleiden dat dit het eenige doel is van de vergeving der zonden, nimmermeer in het gericht Gods komen. Want de schuldvergeving dient niet alleen om ons veilig te stellen voor de toekomst, maar om ons vrede te doen smaken reeds nu en toegang te hebben tot den Vader, hersteld te worden in Zijn gunst, door de verdiensten van Christus om met een goede consciëntie

voor Gods aangezicht te wandelen. De vergeving is er niet om het zondigen gemakkelijk te maken, maar om te leiden op den weg der heiligmaking, om door het geloof te leven uit het volbrachte werk van den Zaligmaker. Anders toch is de weg naar de heiligmaking niet gebaand en blijven wij nog hangen in eigen vroomheid en wettische dienstbaarheid.

Maar, nu komen wij terug op het slot van ons antwoord. Nadruk wordt er op gelegd, dat de zondaar door de schuldvergeving heen het gericht zal ontgaan, want die in Christus gelooft zal van den tweeden dood niet beschadigd worden en komt niet in het oordeel. Geen vagevuur staat te wachten, geen met zorge het gericht tegemoet zien! Hoe zou hij dan dit gericht met vurig verlangen tegemoet kunnen zien?

Hier ligt juist het teere punt, dat de wederkomst en het gericht zoo liggen buiten het geloofsgezicht van velen in onzen tijd, omdat zij de vergeving der zonden niet kennen, zooals hier wordt geleerd.

Zoo ook doet de wederkomst en het oordeel nog beven in plaats van verlangend ernaar uit te zien. Maar dat heeft weer tot gevolg, dat God in dezen deele niet wordt verheerlijkt, dat geen getuigenis gegeven wordt in de kerk en de wereld, om met blijdschap en zekerheid getuitgenis te geven van de hope, die in Zijn volk is.

Nooit meer in het gerichte Gods! Daar heeft Jezus voor mij gestaan... Ja, wij hebben wel gestaan in het gericht, in dit leven, en toen verstomden wij volkomen, hadden niets meer in te brengen en moesten onzen dood beteekenen, maar Hij stond op als Borg en toonde Zijn doorboorde handen en doorstoken zijde, niet alleen aan den Vader, maar ook aan ons, zoodat wij in het gericht werden vrijgesproken op grond van Christus' verdiensten, door het geloof ingegaan in den Persoon van den Zaligmaker.

God zal niet tweemaal voldoening eischen, indien wij slechts waarlijk weten, dat die voldoening onzer geldt. Dat moeten wij wel weten en beleven, opdat wij ook weten nimmermeer in het gericht Gods te zullen komen.

Vredesleven met God wierd ons deel, en de troon der genade kennen wij nu zóó, dat het recht staat achter de liefde, en genade den troon beheerscht.

Ik geloof de vergeving der zonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 januari 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 januari 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's