Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven der hoop bij Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven der hoop bij Calvijn

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

9

Het lijkt ons het beste thans eerst een samenvatting te geven van het achtste hoofdstuk uit het derde boek van Calvijn's Institutie, terwijl we hoofdstuk 9 en 10 in zijn geheel opnemen, met het oog op de vele lezers, die de Institutie niet bezitten. Vervolgens gaan we dan ons onderwerp nog nader onderzoeken, zoveel mogelijk met de eigen woorden van den Hervormer.

Tot nog toe hebben we een systematisch overzicht gegeven van het leven der hoop bij Calvijn, dat de lezers zeker met groote belangstelling hebben gevolgd. Laat die belangstelling voor dit onderwerp blijven, ja toenemen, ook bij de verdere behandeling want het is een levenskwestie voor de gemeente Gods.

Volge dan nu de samenvatting van hoofdstuk 8, derde boek van Calvijn's Institutie.

Over de verdraagzaamheid onder kruis, die een gedeelte is van de verloochening van onszelven.

Een godvruchtig gemoed behoort het kruis niet alleen in lijdzaamheid te dragen, maar het ook zelf op te nemen (Matth. 16 : 24). Want allen, die de Heere tot de gemeenschap der Zijnen heeft verwaardigd, moeten rekenen op een leven, vol moeite en zorg. Zoo wil de hemelsche Vader de Zijnen beproeven, en Hij vervolgt met al Zijn kinderen, wat Hij met Zijn Eerstgeborene begonnen is. Want Christus heeft, „hoewel Hij de Zoon was, gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden" (Hebr. 5:8). Zou den leden de gehoorzaamheid niet betamen, die het Hoofd om hunnentwil heeft betracht! Daarom leert Paulus, dat wij Zijn beeld gelijkvormig moeten worden (Rom. 8 : 29), en daarin ligt de uitnemende vertroosting, dat wij in ons leed deel hebben aan het lijden van Christus, opdat ook wij door het lijden tot heerlijkheid geleid worden. „Opdat ik, " zoo schrijft Paulus elders (Fil. 3:10), „Hem kenne. en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens. Zijn dood gelijkvormig wordende." Hoe wordt de bitterheid van het kruis verzacht, als, naarmate wij door tegenspoed worden benauwd, onze gemeenschap met Christus des te meer wordt versterkt! Zoo bevordert de verdrukking onze zaligheid.

Onze Heere droeg dat kruis slechts om Zijn gehoorzaamheid bij den Vader te betuigen, maar voor ons is het om vele redenen noodig steeds als kruisdragers te leven. Ten eerste onderschatten wij onze zwakheid zoo gemakkelijk, dat wij-op ons vleesch gaan betrouwen en ons verheffen tegen God. Deze hoogmoed breekt hij door ons in de ervaring onze broosheid te toonen en ons op allerlei wijze te slaan, zoodat wij, wat ons betreft, terstond moeten bezwijken. Aldus vernederd, leeren wij Zijn kracht inroepen. Zelfs de allerheiligsten hebben van noode door beproeving zichzelf grondiger te leeren kennen, zooals David belijdt in Ps. 30 : 7. Wanneer de geloovigen zoo worden beproefd, maken zij vorderingen om ootmoedig te worden en tot GocJs genade hun toevlucht te nemen.

Dit schrijft Paulus in Rom. 3 : 5: wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop." Want de geloovigen bevinden, dat Gods beloften waar zijn, als zij alleen door Zijn kracht lijdzaam staande blijven. Hierdoor wordt ook de hoop versterkt, omdat het al te ondankbaar zou zijn om voor de toekomst niet op God te vertrouwen als Hij in het heden heeft geholpen. Nu zien wij, hoeveel goederen aaneengeschakeld ons uit het kruis toevloeien. Terwijl het de vleeschelijke gerustheid uitdrijft, leert het ons op God alleen te rusten. Daarop volgt de hoop, daar de Heere door te volbrengen wat Hij beloofd heeft, Zijn trouw voor de toekomst bevestigt.

Een andere reden, waarom de Heere de Zijnen verdrukkingen toezendt, is om hun lijdzaamheid en standvastigheid te beproeven, waarmee Hij hen zelf heeft voorzien, en hen tot gehoorzaamheid te onderwijzen. Hij geeft Zijn genadegaven in Zijn heiligen niet voor niets, maar wil ze openbaar maken. Vandaar dat God Abraham verzocht en zijn godsvrucht bevonden heeft, doordat hij niet geweigerd had zijn eenige zoon op te offeren (Gen. 22 : 12). Vandaar ook schrijft Petrus, dat ons geloof, evenals goud door het vuur, door verdrukkingen beproefd wordt (1 Petrus 1:7). Zou het niet goed zijn, dat die uitnemende gave der lijdzaamheid aan het licht komt, zoodat de menschen haar op de juiste waarde leeren schatten en Gods eigen werk verheerlijkt worde! Zoo moeten wij dan leven, niet naar onze eigen wil, maar naar het welbehagen Gods. Indien alles naar wens ging, zouden wij immers niet weten wat het was, God na te volgen! De mensch begeeft zich eerst dan onder het juk, dat God hem oplegt, als hij zijn hand en rug aan Zijn roede aanbiedt.

Wij doorzien echter de noodzakelijkheid van deze gehoorzaamheid niet genoeg, als wij niet tevens overwegen, hoe gaarne ons vleesch het juk wil afwerpen, als het iets zachter gebruikt wordt. Want het gaat ons als paarden, die, wanneer zij enkele dagen niet behoeven te werken, maar wel goed gevoerd worden, daarna weerspannig zijn. Ook ons geldt de klacht in Deut. 32 : 15: at wij. vet geworden, achteruit slaan tegen Hem, die ons heeft gevoed en gekoesterd. Daarom breidelt de Heere onze overmoed door middel van kruis, naardat ieder van noode heeft, opdat wij niet, inplaats van Zijn goedheid lief te hebben, ons hoogmoedig gedragen. De hemelsche Medicijnmeester laat niemand vrij, al behandelt Hij sommigen zachter, anderen met meer scherper geneesmiddelen, omdat wij allen zonder uitzondering met ziekte behept zijn.

Vaak is onze benauwdheid een straf om vorige zonden. Dan vinden wij in onze herinnering zonder twijfel misdrijven, die tuchtiging waard zijn. Nochtans moet de vermaning tot lijdzaamheid niet hoofdzakelijk aan zondebelijdenis worden ontleend. Want in 1 Cor. 11 : 32 lezen wij, dat wij door de Heere getuchtigd worden, opdat wij met deze wereld niet zouden worden veroordeeld. Onze Vader kastijdt ons dus niet om ons te verderven, maar om ons van de veroordeeling der wereld te verlossen. Elders in de Schrift (Spreuken 3:11) staat: Mijn zoon, verwerp de tucht des Heeren niet en wees niet verdrietig over Zijn kastijding, want de Heere kastijdt degene, die Hij liefheeft, als een Vader zijn zoon." Ongeloovigen en geloovigen onderscheiden zich daarin, dat de eersten zich door geeselslagen te meer verharden, de laatsten echter vorderen tot boetvaardigheid.

Een bijzondere vertroosting is het, wanneer wij om de gerechtigheid vervolging lijden, een bijzonder eereteeken, dat wij Gods krijgslieden zijn. Hetzij wij lijden om het Evangelie, of om alle verdediging der gerechtigheid, laat ons dit niet zwaar vallen, waar Hij ons Zelf om zulke dingen gelukzalig heeft verklaard (Matth. 5 : 10). Op zichzelf is armoede en dergelijke wel ellende, maar als de gunst Gods ons deel is, dan is er van dat alles niets, of het gedijt tot ons heil. Indien wij met een goed geweten verdrukt worden, mogen wij ons verblijden, zoo vaak Hij ons waardig acht voor Zijn Naam smaadheid te lijden (Hand. 5:41).

Waar dan de Schrift door dergelijke vermaningen overvloedig de zwarigheden verzoet, die wij moeten verdragen, zo zijn wij al te ondankbaar, als wij ze niet uit de hand des Heeren blijmoedig aannemen, vooral, waar dit soort van kruis den geloovigen alleszins eigen is (1 Petrus 4:1). Paulus weet, dat wij worden gesmaad vanwege onze hoop op den levenden God (1 Tim. 4 : 10), en vermaant ons naar zijn voorbeeld door eer en oneer te wandelen (2 Cor. 6:8). Niet, dat er van ons zulk een blijmoedigheid geëischt wordt, die alle gevoel van bitterheid en smart wegneemt, want dan zou er in ons kruis geen lijdzaamheid zijn. Maar terwijl alle bitterheid onze harten natuurlijker wijze pijnlijk aan-

doet, blijkt de sterkte van den geloovige daarin, dat hij sterken weerstand biedt en worstelt, en door de vreeze Gods niet in eenige onmatigheid uitbreekt. Daarin blinkt zijn opgeruimdheid uit, dat hij in de geestelijke vertroosting Gods gerust is.

Paulus beschrijft dezen strijd zeer schoon in 2 Cor. 4 : 8: , in alles worden wij verdrukt, doch niet benauwd; wij zijn in nood, maar niet van hulp verstoken; wij lijden verdrukking, maar worden daarin niet verlaten; wij worden nedergeworpen, maar niet verdorven." Indien door sommigen allerlei vrees en droefheid voor ongeloof gehouden wordt, waarvoor zullen wij dan die ontroering houden, waarmee Christus zeer verslagen is geweest, en Zijn bekentenis, dat Zijn ziel bedroefd was tot de dood?

Een godvruchtig gemoed moet dus niet terstond van de beoefening der lijdzaamheid afzien, wanneer het de natuurlijke aandoening van smart niet kan afleggen. Zij hebben in hunne harten dezen strijd, dat de natuur, wat zij voelt dat haar tegen is, vliedt en vreest, maar de godsvrucht door dit. alles heen streeft naar gehoorzaamheid aan den Goddelijken wil. Hierop doelt de Heere, als Hij tot Petrus zegt: Toen gij jonger waart, gordet gij uzelf en wandeldet, waar gij wildet, maar als gij zult oud geworden zijn, zal een ander u gorden en brengen waar gij niet wilt" (Joh. 21 : 18). Indien wij dus discipelen van Christus willen zijn, moeten wij er ons op toeleggen om alle wederstrevige neigingen te bedwingen en aan zijn ordening te onderwerpen. Want de tegenheden zelf zullen hun bitterheden hebben, zoodat wij de aan de natuur verschuldigde tranen zullen storten, maar het slot zal altijd zijn: e Heere heeft het gewild, laat ons derhalve Zijn wil gèhoorzaam volgen.

Er zijn wijsgeeren geweest, die ook een soort lijdzaamheid aangeprezen hebben, omdat het nu eenmaal niet anders kan. Maar als wij alleen daarom God zouden moeten gehoorzamen, zouden wij de gehoorzaamheid opzeggen als wij daar kans toe zagen.

De Schrift leert anders: ten eerste Gode gerechtigheid en billijkheid en ten tweede Zijn zorg om onze zaligheid. Verdienen onze tallooze zonden niet zwaardere slagen, dan waarmee wij nu naar Zijn. goedertierenheid getroffen worden? Is Gods gerechtigheid en waarheid niet waardig dat wij daarvoor lijden? Te lijden omdat het nu eenmaal zoo wezen moet, is een koude zaak. Maar onze beste Vader troost ons door te verklaren, dat het kruis, dat Hij oplegt, onze zaligheid bedoelt. Door deze overwegingen geniet ons gemoed een geestelijke blijdschap evenzeer, als het door de natuurlijke gewaarwording bitterheid gevoelt. Indien de lof des Heeren en de dankzegging niet dan uit een vroolijk hart vloeien kunnen, zoo blijkt daaruit, hoe noodig het is, dat de bitterheid van het kruis door geestelijke blijdschap wordt verzoet.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het leven der hoop bij Calvijn

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's