Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Gevangenneming

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Gevangenneming

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Johannes 18 vers 3—8: Judas dan. genomen hebbende de bende krijgsknechten en eenige dienaars van de overpriesters en Farizeën. kwam aldaar met lantaarnen en fakkelen en wapenen. Jezus dan. ivetende alles wat over Hem komen zou. ging uit. en zeide tot hen: Wien zoekt gij?

Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazarener. Jezus zeide tot hen-Ik ben het! En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen. Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het! gingen zij achterwaarts en vielen ter aarde.

Hij vraagde hun'dan wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus den Nazarener.

Jezus antwoordde: lk heb u gezegd, dat Ik het ben; indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen henengaan.

Jezus gezocht, en thans gaan we stilstaan bij: Jezus gevonden.

Jezus dan, wetende alles wat over Hem komen zou, ging tiit en zeide tot hen: Wien zoekt gij?

Aanstonds valt ons het verschil op met hetgeen in Gethsémané gebeurde, waar de Heere Jezus worstelde en vurig bad tot den Vader: Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan, doch niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. Daar de bange worsteling tot éénswording in de menselijke natuur met het drinken van den drinkbeker, vol gal en alsem, vol bitterheid. Thans zijn de wolken opgetrokken en de eenswording draagt hier de vrucht der aanbieding aan zijn beulen.

Scheen hij in de worsteling de onwetende te zijn indien het mogelijk is... thans blijkt Hij toch de Alwetende gebleven te zijn. Zoo heeft de zelfontlediging verschillende kanten. Hij heeft zichzelven vernietigd, de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen hebbende. Onderwerping en zich aanbieden zijn ten nauwste verbonden. Hij had het rommelend onweer reeds uit de verte vernomen, had de wolken zich zien samenpakken aan het zwerk en de ontlading des oordeels boven zijn hoofd reeds doorleefd in Zijn hart. Hij had in' den hof angstig geluisterd naar de aanrollende baren van den goddelijken toorn en gaf zich, opdat Hij zou zijn een schuilplaats tegen den vloed en een verberging tegen den wind!

Waar toch is verberging in den nood van ons leven dan alléén achter Hem, ja, in Hem. Toen wij wilden vluchten en nergens heen konden, zoodat de dood voor oogen scheen en alle hoop ons ontviel, toen juist verscheen Hij als de verberging voor het oog des geloofs.Jezus hoort de voetstappen van den grooten Rechter, die Hem heeft gedagvaard en Hij is bereid zich aan te bieden.

De menschen hadden echter niet zooveel voorbereidingen behoeven te treffen, want de apostel laat ons zien hoe tegenover hun voorzorg de Heere Christus zich vrijwillig en koninklijk overgeeft. De Heere is opgestaan van het gebed en treedt de bende tegen om haar de moeite zelfs van verder zoeken te ontnemen. Zoo is ook Zijn gevangenneming Zijn vrijwillige daad. Opzettelijk laat Johannes dat nog uitkomen door de toevoeging: wetende alles wat over Hem komen zou. Niet Judas, maar Hij, de Hoogepriester, brengt het Lam naar het altaar des kruises.

Immers, Hij sprak wat Hij bij den Vader had gehoord, en wat de Geest Hem bekend had gemaakt, door welken Hij zich Gode onstraffelijk zou opofferen.

Wij mensen weten niet wat over ons komen zal vaak, laat staan dat wij alles weten wat ons zal treffen. Maakt dit niet onzeker, onrustig? Neen, wanneer wij gelooven dat Hij het wel weet en alle dingen moeten medewerken ten goede. Dan mogen we ons overgeven in die handen, die ons geen kwaad zullen doen.

Dit is een vrucht van Jezus' kruis en offerande. Genade tot eenswording en bewaring in allen nood en dood. Jezus ziet alles wat over Hem komen zal als bepaald door den verlossingsraad des Heeren.

Hij treedt zijn belagers tegemoet en zóó de rechterlijke bediening des Vaders.

Jezus dan wetende alles wat over Hem komen zou, ging uit, en zeide tot hen: wien zoekt gij? Het is Zijne spijze te doen den wil des Vaders, en daarom ging Hij uit, om zich gevangen te laten nemen. Hij ging uit... let ge wel op deze woorden? Ziet ge hierin wel de bereidwilligheid van den Zaligmaker?

Hij laat zich grijpen en binden straks, en wegvoeren en... dooden aan het kruis.

De gewilligheid van den Zaligmaker is bij velen in discrediet en zij meenen dat Hij eigenlijk niet zoo bereid is, gelijk zij het ook niet begeeren, want... zij willen in hunne zonden blijven, omdat zij geen afkeer hebben van eigen leven en bestaan. Dit kan echter zeer wel gepaard gaan met zware veroordeeling van den mensch, in zijn zonde en onmacht, maar de onwil is hun blijkbaar niet ontdekt, en daarom ook niet de onmacht onder de zonde. Ja, we zijn zonder oprechtmakende genade geveinsden van de ergste soort. Jezus ging uit... Hij is bereid en gewillig, om maker te zijn, al eischt dit Zijn dood.

Hebben wij dit niet ervaren? Een gewillige Zaligmaker. Dit is Zijne eere en onze zaligheid geweest. Maar... Hij maakt niemand zalig tegen zijn wil en zin, want zullen we Hem als de gewillige ontmoeten zoo worden wij zelf gewillig en geven ons over, doordat wij het opgeven voor God.

Wien zoekt gij? Zoo luidt de vraag onzes Heeren. Wist Hij dit dan niet? Zeker wel, maar Hij wil ze dwingen zich uit te spreken en voor den dag te komen. Wien zoekt gij? Zoo neemt Hij de leiding, óók bij de gevangenneming, in handen, en blijkt allerminst een martelaar te zijn, doch de Zone Gods in ons vleesch, die Koning blijft ook als Hem een spotmantel zal worden omgeworpen. s Wien zoekt gij?

Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazarener.

Adam verborg zich achter het geboomte van den hof toen God Hem zocht. Jezus treedt toe op de bende. Dit zoeken was een zoeken uit vijandschap. Zoo lezen wij van Henoch eveneens, dat de menschen hem zochten, maar zij vonden hem niet, want... God had hem weggenomen uit deze wereld. Dat kon, omdat Jezus niet

wordt weggenomen als Hij wordt gezocht ten doode. Maar we moeten hier enkele vragen van toepassing maken. Wien zoekt gij? Vanmorgen onder de bediening des Woords. Ge zijt immers gekomen om het Woord des Heeren te hooren? Ge komt hier toch zeggen: wij zoeken Jezus, want hier is de plaats dat Hij zich openbaart. Wat komt gij hier doen, vraagt Hij door zijn dienareri, gaat het u om Mij? Ja maar zegt ge, we komen toch niet hier om Hem te zoeken ten doode?

Uiterlijk schijnt dat niet zoo, doch daarom kan het toch in wezen wel zoo zijn. Want wanneer ge niet gelooft in den Zone Gods, Zijn woord niet aanneemt, Zijn bloed onrein acht, dan zoekt ge Hem toch wederom te kruisigen, en zijt ge niet slechts achteloos toeschouwer, doch pleegt ge verraad en bindt Hem door uw ongeloof en vijandschap. Meen toch niet dat ge neutraal in de kerk kunt zitten en achteloos aan het Evangelie voorbijgaan. Dit Evangelie des kruises zal u zijn een reuke des levens ten leven, of een reuke des doods ten doode.

Wien zoekt gij? Gij, mijn lezer, als ge deze overdenking leest. Gaat het u om Jezus als Zaligmaker, als Redder en Goël?

Vrouw, wat weent gij, wien zoekt gij? vroeg de Zaligmaker op den morgen der opstanding aan Maria. Hij wist wie zij zocht, het ging om Hemzelf en daarom lokt Hij haar uit. Dat doet Hij nog, hoe kan Hij ons hart brandende maken in ons, als Hij met ons gaat op den weg, als wij neerzitten in ons huis, neerliggen op onze legerstede. U zoekt mijn hart, mijn oog frffit Op U staren... Openbaar U toch aan ons, gelijk Gij U niet openbaart aan de wereld. Zeg tot mijne ziel: Ik ben uw heil. Leest ge zoo heden, luistert ge zoo, in uw nood, uw zielsverlangen naar Jezus, gebogen onder uw schuld, zuchtend naar gemeenschap met Hem, die het leven is?

Wien zoekt gij? Zoo klonk het daar in den hof der Olijven, en het was als een angel in hun ziel. Ze gevoelden, huns ondanks, hun minderwaardigheid, al hielden zij zich nog zoo groot. Er ging iets van de majesteit van Jezus over hunne zielen, die eenerzijds vrees opwekte, aan den anderen kant de vijandschap prikkelde.

Wien zoekt gij? Hoe hadden ze al hun snoode plannen op eenmaal moeten opgeven en Hem te voet moeten vallen en bedelen om genade dat hun deze misdaad wierd vergeven. Maar de verkeerde weet van geene schaamte. Dit is uwe ure en de macht der duisternis. Wien zoekt gij? Zeg het nu eens, om wien het u gaat, en wat voor bedoeling gij hebt.

Hij was het licht der wereld, maar zij hebben de duisternis liever gehad dan het licht. Hij is de gezegende Zone Gods, te prijzen in der eeuwigheid, maar zij hebben geen lof voor Hem. Hij is hun een ergernis en aanstoot.

Is Hij dan niet de schoonste der menschenkinderen, is genade niet in Zijn lippen uitgestort, woont de eeuwige liefde »iet in zijn hart en tusschen Zijne oogen!

Maar ach, zij zijn blind voor Zijne schoonheid, en wij?

Als gij in den geest Hem daar ziet staan, roept dan uwe ziel uit: al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk, zulk een is mijn liefste! Mijn liefste is blank en rood en Hij draagt de banier boven tienduizend.

Wien zoekt gij, gij en zet dan een dikke streep onder dit woord. Wie waren die gij? Wij hebben hun beeld geteekend, hun wezen zoeken te doorgronden, verdorven kinderen Adams, vloekwaardige menschen, die de gerechtigheid en de genade verwerpen.

Kijk, daar staan de discipelen, de elven thans, want Judas is nu bij de bende, is hun leidsman ten verderve en tot eigen eeuwigen ondergang.

Die elven staan verplet, weten niet hoe zij het hebben, nog pas waren zij in slaap gevallen van droefenis, toen zij den bebloeden Meester zagen en in dien afgrond niet konden inblikken. Dien afgrond van lijden en smart, bedroefd als Jezus daar was tot den dood toe. En toch behooren zij bij Hem, o dat Hij ze aan Zich verbond.

Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazarener.

Zoo antwoordden zij scherp en klaar, ze worden innerlijk gedwongen en geven toch het antwoord dat zij met hun wil uitspreken als gemeend.

Zij zoeken Jezus den Nazarener. Zoeken ten doode, zoeken om te grijpen en gevangen te nemen; zoeken om weg te leiden gebonden, voor den Joodschen raad.

De Nazarener, de man uit Nazareth. en... kan uit Nazareth iets goeds komen? In hun antwoord ligt verachting en geringschatting, zij hebben niets met Hem uit te staan er is geen innerlijke betrekking tot Hem, Hij is hun een vreemde, naar zij meenen.

Hoe diep is de mensch gezonken in de zonde en de verharding, om op de majesteitelijke vraag des Heeren zulk een verachtelijk antwoord te geven.

Maar wees niet te haastig iri uw oordeel over de bende, want wat is uw eigen antwoord op de vraag? Wie en, wat is Jezus voor u, voor u kerkmenschen, voor u rechtzinnige belijder, die zijn merkteeken op uw voorhoofd draagt, en wellicht Zijn naam hebt beleden. Het is zelfs mogelijk, dat gij aanzit aan den Disch des Verbonds en toch: vriend, hoe zijt gij hier gekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende... en hij verstomde.

Geef nu eens eerlijk antwoord op de vraag! Wie is Jezus voor u, daar in den hof, in Zijn bleeke verschijning, bloed gekleefd aan Zijn gelaat dat Hem nog pas is uitgeperst door den toorn Gods, door het vooruitzicht van Zijn leed.

Kent gij deze gestalte in uw leven, toen gij verbleekt waart en verwelkt als een afgesneden bloem in zonnehitte? O, als Hij zich toch eens niet had geopenbaard aan onze zielen, dan waren wij vergaan onder oordeel en toorn Gods.

U zoekt mijn hart, o Bron van troost en licht! En Hij antwoordt: Ik zoek u, want gij zijt van Mijne schapen, Ik ben nu gekomen om te redden en te verlossen.

Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik. Ik heb u bij uwen naam geroepen en gij zijt Mijn.

Jezus zeide tot hen: lk ben het!

En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen, voegt Johannes toe. De bende vond Jezus, doordat Hij zelf zeide: k ben het. En even later werd Zijn woord bevestigd door den afgesproken Judaskus (Matth. 26 : 48, 49).

Johannes zegt dit niet met zooveel woorden, doch duidt het aan door zijir opmerking: En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen.

Judas is van plaats verwisseld, en daarom zijn de twaalven tot elven geworden. Dit is eene eeuwige scheiding. Van de bende kunnen er nog overkomen naar den anderen kant, naar de zijde der discipelen, naar Jezus' zijde, maar... Judas in der eeuwigheid niet meer. Hij staat aan den anderen, aan den verkeerden kant, terugkeer is niet meer mogelijk voor hem. Hij is afgesneden voor immer. En dat door eigen schuld, de zoon der verderfenis. Het ware dien mensch goed, zoo hij niet geboren ware geweest.

Hoort, daar klinkt het antwoord van Jezus op hun antwoord: Ik ben het. Ik ben het... gezegend antwoord. Hij blijft bij het voornemen Zijner liefde om te sterven voor oproermakers, voor gevallen menschen, vervreemd van God hunnen Maker.

Ik ben het, woord van diepe beteekenis en rijken zin voor de Kerk des Heeren.

Ik ben het, sprak Hij toen de discipelen in angst verkeerden in het nachtelijk uur op zee en Hij kwam in de vierde nachtwake. Zij meenden een spooksel te zien, doch Hij zeide: Ik ben het. Zoo doet Hij nog als wij in de war zijn, angst over ons komt, als de levenszee kookt en schuimt. Ik ben het! Dan komen wij tot rust en vertrouwen en terstond verdwijnt het ondraagbaar wee uit het benepen hart.

Ik ben het, zeide Hij in Zijn gesprek met de Samaritaansche vrouw. Ik ben het, luidde Zijn antwoord voor den Hoogen Raad. Wien zoekt gij? Ik ben het!

Ja, Gij zijt het en zult het eeuwig zijn, omdat Gij het hebt gedaan, ik verwacht Uw trouwe hulp van boven, Uw waarheid zal bestaan.

Dit Ik ben het doet mij vreugde smaken en geeft mij rust, stelt mij in staat mijn kruis te dragen achter Hem aan, Die gezegd heeft: zoo wie Mijn discipel wil zijn, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op en volge Mij.

Ik ben hét... ja Gij zijt het! Het is de Heere! Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het, gingen zij achterwaarts en vielen ter aarde.

Zoo merken wij Zijn Koninklijke majesteit op temidden van Zijn smaad en vernedering.

De bende waggelt, slaat achterwaarts, stort neer ter aarde. Doet ons dit niet denken aan den dag der dagen, als Hij zal komen op de wolken des hemels, met groote kracht en heerlijkheid? Wat zullen dan de snoevers doen, wat zal hun hart het besterven van angst, want wie kan bestaan als God Zijn heerlijkheid openbaart. sJ

Een enkel machtwoord slechts en zijn tegenstanders liggen ter aarde. Immers wij

zijn slechts als stoppels, die zich in slagorde scharen tegen het vuur. En toch. deze bende zal straks opstaan en voortgaan op dezelfde wijze en Jezus gevangen nemen en binden. Zij hebben zich niet vernederd. Ach. is het zoo niet vaaak in het leven der menschen in ziekten en rampspoeden, wat blijft over van de roede Gods?

Zalig, als dood aan Zijn voeten te vallen zooals Johannes op Patmos, want dan legt Hij nog Zijne rechterhand op ons en zegt: vrees niet, Ik ben het.

Dan maken wij Zijne voeten nat met onze tranen en wij leeren van Hem Zijne wegen.

Hij slaat de bende neer om hun povere benaming Jezus de Nazarener te logenstraffen, om hen te laten zien dat een blik van Zijn oogen, een beweging van Zijn hand ja, een gedachte slechts hen kan verdelgen en ontblooten van alle kracht, zoodat ze niet meer op hun beenen kunnen staan.

Daar liggen nu de snoevers, en daar staat Jezus! Temidden van Zijn nood toont Hij wat Hij vermag en we gevoelen iets van de dreiging die ligt in de eisch, dat Hij gepredikt moet worden als rechter van levenden en van dooden.

De nedergeworpenen richten zich weldra weer op. Hij slingert hen nog niet weg, want het is ook voor deze wederstrevers des lichts nog de dag der genade. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.

Doch eenmaal komt de dag, die ondergaat in eeuwigen nacht, dan zal Hij alle Zijne vijanden dwingen door den schrik der vertwijfeling voor Hem neer te zinken in het stof. Want alle tong zal Hem belijden, tot heerlijkheid Gods des Vaders, gelijk alle knie zich voor Hem zal buigen.

Zijt gij reeds ingevallen voor God? Dan hebt ge beleden: o Heere, dat ik dat pas nu heb gedaan, zoolang weerstaan, maar Gij zijt mij te sterk geweest in genade. Heere, voor U invallen had ik behooren te doen vanaf mijn eersten bewusten ademtocht.

Maar we keeren terug tot ons textvers: Hij vraagde' hun dan wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus den Nazarener!

Jezus is Koning ook in Gethsémané, al wordt Hij gebonden gevoerd naar Cajaphas. De bende heeft niets geleerd en niets vergeten. Ze geven op Jezus' herhaalde vraag hetzelfde antwoord van zooeven. Al hebben ze nu bevonden dat zij tegen God strijden, zij laten toch van hun voornemen niet af. Zoo zien we de hardnekkigheid der zonde, het diepgewortelde van het kwaad. De gewapende vertegenwoordigers van de wereldlijke en geestelijke overheid waren wel een oogenblik teruggedeinsd, maar ze hebben zich spoedig hersteld.

Ze zijn niet ter helle gevarerw zooals Korach, Dathan en Abiram weleer, en toch hebben zij geweigerd zich te bekeeren. Zij waren opgestaan in blakende vijandschap tegen Jezus van Nazareth. Zij s s' waren geslageif en hadden geen pijn gevoeld.

Zoo is het waarlijk niet alleen bij deze helsche bende, neen. van nature zijn wij hetzelfde maaksel, kruis en oordeel breken den mensch niet. zonder meer. Ze vallen niet voor Hem in en vluchten ook niet weg uit vreeze. Ze bleven, die ze waren. Als den goddelooze genade wordt bewezen, zoo leert hij evenwel geen gerechtigheid.

Wien zoekt gij?

En de krijgsknechten antwoordden wederom: Jezus den Nazarener.

Welk een verharding van het menschenhart. Dit alles was bitter lijden voor den Christus. Hij was en bleef de verachte Nazarener, de man uit Nazareth.

Ook in deze krijgsknechten zien we dat het woord van Salomo waarheid is: al stiet gij den dwaas met een stamper in een mortier, zoo zou hij toch zijn dwaasheid niet van zich aflaten.

Maar luister nu ook even naar de vrucht van Zijn arbeid wanneer wij mogen zingen: wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel of dat andere woord: ik zal mij buigen op Uw eisch.

Want van tweeën een, wij vinden in Hem ons heil, dan wel stooten ons aan Hem te pletter, want Hij is de steen, die door de bouwlieden verworpen, door God tot een hoofd des hoeks wordt gelegd.

Daar treedt de bende nader, enkele soldaten treden toe en grijpen Jezus. Zoo is het oogenblik geslagen van Zijn gevangenneming. Zij binden Hem de handen en gaan straks in optocht, bij walmend fakkellicht, terug naar Jeruzalem, de krijgsknechten, de Joodsche raad en velen uit het volk, die ook al vroeg op zijn om kwaad te doen.

Doch alvorens de bende zich in beweging zet beluisteren we nog een woord van de gezegende lippen onzes Heeren.

Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat Ik het ben; indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen henengaan.

t Zoo zien we, dat ook in dit uur Jezus zich laat grijpen en binden, want Hij had de macht zijn vijanden tegen de aarde te slaan, ja hen ie verdelgen, maar alzoo Hij de Zijnen heeft lief gehad, zoo heeft Hij hen lief gehad tot het einde.

Hij weet zich gebonden door de overeenkomst met den Vader om Borg te Zijn, Hij gevoelt de liefdebanden met Zijn volk, dat den dood verdiend heeft, maar voor hetwelk Hij toch wil sterven, opdat zij mogen leven, want als Hij sterft krijgen zij de zaligheid. En Hij is zich van de overwinning bewust, daarom beveelt Hij de vrijheid voor de jongeren, die ook in groot gevaar verkeeren, zooals immers later nog blijken zal, zoodat tenslotte allen gevloden zijn.

Indien gij mij dan zoekt, zoo laat dezen henengaan.

Nog eenmaal doet Hij een beroep op hun geweten, door te zeggen: indien gij Mij dan zoekt. Weet wat ge doet..., maar hier ben Ik.

Wat gij dan doet met Mij staat te uwer verantwoording, maar Ik kom op voor hen. en Hij wijst op zijn discipelen. Ze liggen Hem zeer na aan het hart. Heere, mijne sterkte ik zal U hartelijk liefhebben.

Laat dezen henengaan. van hen moet ge afblijven. Hij verschaft hen vrijgeleide in dezen bangen nacht. Het mag zijn dat een dienstmaagd zal zeggen tot Petrus: gij waart ook van die. toch hebben zij hem niet gegrepen, evenmin als Johannes die eveneens vertoefde op de binnenplaats van het rechtsgebouw van Cajaphas. En ook de andere discipelen hebben den Paaschmorgen gehaald, zonder in hechtenis te zijn genomen door den Joodschen raad, als volgelingen van Jezus.

Hij was de hoofdzaak, om Hem ging het toch eigenlijk. Later zal blijken dat de discipelen niet minder gevaarlijk zijn en dan komen zij aan de beurt en staan voor den Joodschen raad, maar weigeren te zwijgen van den eenigen naam onder den hemel gegeven tot zaligheid.

De Heere Jezus spreekt als machthebbende, zij moeten van de discipelen afblijven. Thans zijn ze nog niet geschikt om bloedgetuige te zijn, dat blijft voor later bewaard.

Indien gij Mij dan zoekt, zoo laat dezen henengaan

Hij gebonden, opdat gebondenen zouden ontbonden worden. Hij gegrepen, opdat menschen, die weggeleid worden naar de gerichtsplaats, zouden vrijgesproken worden.

Laat dezen henengaan. Keer u tegen Mij, maar laat hen vrij.

Dit is het woord der plaatsvervangende bevrijding door Jezus. Een andere weg was er niet om behouden te worden.

Alle vloek is door Hem gedragen, opdat wij de zegening zouden beërven. Hij is het schild dat alle pijlen der goddelijke wraak heeft opgevangen.

Ja, het is als richt Hij zich tot de eeuwige gerechtigheid en zegt: keer U tegen Mij, maar laat dezen vrij heengaan. Hij is tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. En de gerechtigheid nam Hem, en oefende wraak.

De eeuwige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, oefende gericht aan dezen Man, die Zijn metgezel was, en het zwaard ontwaakt tegen den herder, opdat de schapen vrij komen. Zalig, dit te beleven door den Heiligen Geest.

Ga heen in vrede; dochter Sions, sta op, uwe zonden zijn u vergeven.

Dood en oordeel hebben in Hem hun buit gehad, en daarom laat dezen henengaan.

Zoo leerden wij kennen een gesloten hel en een open hemel, een verzoende God, een bevredigde wet, en verwonnen duivel Laat dezen henengaan.

Wie zal dan beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt? Christus is het, die gestorven is, ja, wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor ons bidt.

Laat dezen henengaan... de handen aan Hem. en zij sloegen de handen aan Hem

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Gevangenneming

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's