Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door Pilatus ondervraagd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door Pilatus ondervraagd

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

hoever blijft onze liefde beneden de maat van de Zijne, die te zijner tijd voor goddeloozen stierf.

Boos, maar Jezus heeft mij lief; Die voor mij wou sterven. Zie, dat is mijn adelbrief. Wat ik ook moog' derven, Jezus is mijn kroon, mijn eer! In mijzelf verloren, Maar in Hem (geen zondaar meer) Eeuwig uitverkoren.

Alles wat aan Hem is, is gansch begeerlijk; Hij is het onschuldige, onnoozele Lam, dat onze zonde op Zich nam. Indien deze geen kwaaddoener ware... Hij ruilde met mij, endaarom moet Hij sterven. Die mij heeft lief gehad en Zich voor mij heeft overgegeven. Daarom laat de apostel voorafgaan: ik leef, doch niet meer ik. Christus leeft in mij, en wat ik nu leef in het vleesch, dat leef ik door het geloof des Zoons van God. Ik leef door het - geloof in Hem, het leven van Hem en uit Hem en tot Hem.

Indien deze geen kwaaddoener ware, zoo zouden wij u Hem niet hebben overgeleverd. Wij hebben Hem aan u, Pilatus. overgeleverd. Ja, gij hébt 't gedaan, daarvan wordt aanteekening gedaan in den hemel, gij hebt het moed-en vrijwillig gedaan.

Het is uw schuld dat Jezus hier staat op Gabbatha en gaat naar den heuvel van Calvarië, komt aan het kruis op Golgotha. Gij hebt Hem overgeleverd, dat hebt gij inderdaad gedaan! Die schuld rust op u, en indien gij met die schuld niet komt tot dezen Onschuldige, zoo zal ze in eeuwigheid op u blijven en Zijn bloed van uwe hand geëischt worden. Zoo bezegelen de Joden eigen vonnis. En toch is tevens waar en niet minder waar en niet tegenstrijdig waar, naar den bepaalden raad en voorkennis Gods geschieden al deze dingen, hier in het rechthuis.

En nu gaan we nog een schrede verder en belijden in verwondering, als wij door het geloof met Hem vereenigd zijn, ik ben in U overgeleverd, opdat ik in en met u zou sterven, om vrij te komen door U.

4 Zoo mogen wij den Man van smarten volgen op Zijn weg naar het kruis, hooren van het proces, Hem gewogen zien in elke weegschaal, gemeten met elke maat.

Dit zal ons een eeuwig gewicht der heerlijkheid baren, en een maat zonder maat van zaligheid en vrede en vreugde.

Geen wonder dat Pilatus onthutst is, al heeft hij zeker als landvoogd en rechter genoeg meegemaakt met de Joden en kent hij hun brutaliteit en overmoed en trots. * *

Zoo neemt Hem dan en oordeelt naar uwe wet.

Pilatus verlangt er blijkbaar niet naar om een langdurig proces te hebben op dezen Vrijdagmorgen, hij heeft wel andere dingen te doen!

Het zal wel gaan over Joodsche godsdienst-kwesties, die hem onverschillig zijn.

Deze gevangene ziet er allerminst naar uit dat Hij staatsgevaarlijk is. Laat dan het Sanhedrin, de Joodsche raad, zelf de zaak maar berechten, dan is hij van het lastige geval af. Hun antwoord doet hem echter begrijpen dat het niet om kleinigheden gaat, zooals hij wellicht dacht. Zij eischen immers de doodstraf.

En sedert 6 vóór Christus, toen Judea onder Romeinsche procuratoren kwam, hadden de Joden nog wel het recht vonnis te vellen, ook in strafzaken, ja, ze konden zelfs de doodstraf uitspreken, maar een uitgesproken doodvonnis moest steeds door den procurator, den stadhouder van Rome, worden bekrachtigd. Zoo kan Pilatus zich dus aan de behandeling van het geval niet onttrekken.

Hoe weinig is Pilatus toch aan Jezus gelegen! Wat deert het hem of Hij leeft of sterft. Want de stadhouder heeft zeker wel van Jezus' daden gehoord, en van zijn prediking vernomen als landvoogd, die 't leven van het onderworpen volk moest controleren en in bedwang houden, dat er geen staatsgevaarlijke dingen gebeurden.

Maar oordeel niet te vroeg over Pilatus met voorbijzien van uzelf. Want deert het ons, van nature, wel wat met JeZus gebeurt, of Hij leeft of sterft, bestaat of niet bestaat zelfs? Hebt ge die vraag, in deze lijdensweken, onder uwe zielsaandacht gebracht en Jezus getaxeerd voor uzelf? Indien gij Hem verwerpt in datgene waartoe de Vader Hem heeft gezonden, dan haat ge Hem. Dit is de wil des Vaders dat gij zoudt gelooven in Hem, dien Hij gezonden heeft!

Daarom is ons leven zoo verantwoordelijk, juist in het licht getrokken van den lijdenden Borg. We liggen onder het oordeel en zullen wij dan den Eenige, die ons kan verlossen, nog verwerpen? Den Eenige, dien de Vader als uit Zijn liefdearmen gaf?

Deze misdaad is niet minder zwaar dan het schenden van Gods geboden. Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uwe wet. Dat kan immers, waarom valt gij mij lastig? Tevens is hier wel een zekere hoon in voor de Joden, want Pilatus herinnert hen immers aan hun onderwerping aan de Romeinen, hun geknotte rechten, hun afhankelijkheid van hem als Stadhouder.

Met gekrenkten trots antwoordden de Overpriesters en oudsten als uit één mond:

Het is ons niet geoorloofd iemand te dooden.

Zij willen zeggen: wij hebben geen wettige bevoegdheid aan iemand het doodvonnis te voltrekken. Werd in een oproer al eens een ketter gesteenigd, misschien dat de Romeinsche overheid het door de vingers zag, maar den kruisdood kunnen zij in geen geval voltrekken, dat is een Romeinsche en geen Joodsche straf.

Dit moeten zij bekennen, schoon met weerzin, want zij worden herinnerd aan hun onderworpenheid aan de macht van Rome. En juist om daarvan verlost te worden wenschten zij een Messias, maar niet om hun schuld te boeten en hen in de gunst Gods te herstellen. Meermalen heeft de schare Jezus Koning willen maken, maar dat wilde Hij juist niet, want Zijn Koninkrijk was niet van deze wereld. Hij had geen leger, noch wapenen. Niet door kracht, noch door geweld zal het geschieden, maar door Mijnen Geest, zegt de Heere. De gröote berg van schuld zal geslecht worden en worden tot een vlak veld. Omdat Jezus hun trotsche ontwerpen omver stiet, hun gezag ondergroef, hun vijandschap ontdekte, daarom moet Hij uit den weg geruimd.

Dit zijn hun gedachten, maar de Almachtige heeft Zijn eigen gedachten, die hooger zijn dan die der menschen, gelijk ook Zijn wegen hooger zijn dan de hunne.

Daarop wijst de apostel Johannes door toe te voegen:

Opdat het woord van Jezus vervuld wierd, dat Hij gezegd had, beteekenende hoedanigen dood Hij sterven zou (vs. 32).

Pilatus kan niet doen wat hij wil als God het niet wil, en de Joden kunnen niet handelen naar eigen believen, de Heere regeert ook in de lijdensgeschiedenis. Meermalen had de Heere Jezus gesproken over Zijn sterven. Daar moeten we thans aan herinneren, want de apostel, door den Geest geleid, wijst er ons op.

In zijn gesprek met Nicodemus had de Heere Christus reeds op Zijn bijzonderen dood gewezen in het voorbeeld van de koperen slang, opgericht in de woestijn, door Mozes: lzóó moet de Zoon des menschen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3 : 14).

In een gesprek met de Joden zeide Hij: anneer gij den Zoon des menschen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft (Johannes 8 : 28).

En in Johannes 12 : 32 lezen wij: n Ik, zoo wanneer ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. En dit zeide Hij, beteekenende hoedanigen dood Hij sterven zou, voegt de apostel toe.

De Joden begrepen toen, dat Hij op een of andere wijze doelde op Zijn dood en antwoordden: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus blijft in der eeuwigheid, en hoe zegt Gij, dat de Zoon des menschen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des menschen? En Zijn manend woord luidt: Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus en weggaande verborg Hij Zich van hen.

Zoo moet Christus verhoogd worden aan het kruis en aldus gaan naar de kroon.

Het kruis zal Hem zijn als de wagen waarmee Hij hen allen met Hem tot den Vader opvoeren zal, die de Vader Hem heeft gegeven.

Het kruis scheidt Christus van de wereld. Hij gaat naar de heerlijkheid, langs den weg der vervloeking. Een andere weg is er niet voor Hem en we zullen moeten leeren dat wij ook alléén in dien weg de kroon kunnen verkrijgen. Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, door welken de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld (Gal. 6 : 14).

Ook tot de jongeren had Hij meermalen gesproken over Zijn aanstaand lijden en sterven, ook al was hun deze boodschap niet aangenaam, en al verstonden zij den zin Zijner woorden niet. Ziet, wij gaan

op naar Jeruzalem en de Zoon des menschen zal den Overpriesters en Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordeelen; en zij zullen Hem den heidenen overleveren om Hem te bespotten en te geeselen. en te kruisigen, en ten derden dage zal Hij wederopstaan (Matth. 20 : 19).

Dan weer: ij weet dat na twee dagen het Pascha is en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden (Matth. 26 : 2).

Zoo verschijnt nu, in het gewoel rondom het rechthuis van Pilatus een Goddelijk teeken, een kruis, het vloekhout. Het wordt Jezus voorgehouden door den Vader, en Hij blijft bij Zijn voornemen der liefde om dezen dood te sterven.

Pilatus dan ging wederom in het recht' huis en riep Jezus en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? (vs. 33).

Staande op Gabbatha, op het steenen plaveisel, heeft Pilatus aangehoord wat de Oversten der Joden hem hadden toegeroepen en waaruit hij verstond dat hij wel gedwongen was om Jezus te berechten.

Deze bevindt Zich op het oogenblik nog binnen in het rechthuis, dicht bij den uitgang naar de verhooging, waarop Pilatus had gestaan buiten.

Thans gaat de stadhouder naar binnen, en roept Jezus tot zich, zoodat deze staat voor Pilatus. De landvoogd gaat Hem ondervragen.

Om dit verhoor te kunnen begrijpen is het noodig dat wij opmerken welke beschuldigingen inmiddels zijn ingebracht door de Joden. Het was een verwarde aanklacht maar toch kon Pilatus wel begrijpen waarom het eigenlijk ging (Luc. 23).

Drieërlei is ingebracht tegen Jezus, den Nazarener. Ten eerste werd de beschuldiging geuit dat Hij het volk verkeerde of afkeerde; Hij bracht het volk uit den koers.

Hij zou verder verboden hebben aan Zijn volgelingen, om den keizer schatting te geven. Dat was al een heel brutale leugen, want Hij had altijd verkondigd: geeft dan den keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is.

En ten derde werd de aanklacht gedaan dat Hij zeide zelf Christus, de Koning te zijn. Uit deze aanklachten kon Pilatus wel een kern halen, die zich richtte oij Zijn koninkschap. Daarom stelt de landvoogd den Heere Christus juist deze vraag.

Het gaat immers voor den stadhouder over de vraag of deze mensch staatsgevaarlijk is voor het Romeinsche rijk of Hij den keizer afbreuk deed, dan wel door oproer de Joden wilde bevrijden van het Romeinsche juk, om zelf onafhankelijk-Koning te zijn en geen vazal van Rome, zooals ook de Idumeër Herodes was, ook al droeg hij den koningstitel. Dat punt moet nu tot klaarheid komen.

Pilatus dan ging wederom in het rechthuis en riep Jezus en zeide tot Hem: Zijt Gij dan de, Koning der Joden?

Zijt Gij de Koning der Joden? zoo vraagt Pilatus aan onzen Heere, die daar staat, gebonden, door soldaten omringd als een misdadiger. En tóch staat Hij in vrijheid, gebonden evenwel met het raadsbesluit des Vaders, gebonden door de liefde, en zoo in banden des oordeels en des doods, zooals Hij in den Olijvenhof had gezegd: mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe, blijft hier en waakt met Mij.

Hetgeen Hij gaat zeggen, zijn als stralen van de zon, die echter geheel verschillende uitwerking hebben, al naar zij stralen in een modderpoel of een akker, vruchtbaar van den regen, waarin goed zaad is gestrooid.

Heden zullen door de stralen der zon zeer kwalijk riekende dampen opstijgen uit den modderpoel, die als een halve cirkel daar ligt voor het rechtsgebouw van Pilatus. In die atmospheer moet de reine Jezus verkeeren, terwijl de dampen uit den put der hel tegelijk opstijgen en het ondragelijk wordt hier te ademen, daar bovendien de benauwende rook van Gods toorn deze dampen doorgolft. Geen wonder dat het den gezegenden Zaligmaker steeds banger wordt en hadde Zijn eeuwige Godheid Zijn menschelijke natuur niet ondersteund, Hij ware zeker bezweken.

Minachtend klinkt de vraag van Pila-"tus: zijt Gij de Koning der Joden? Gij, daar met wonden overdekt, vaalbleek als een half doode; Gij daar, een Koning, en de hel schaterlacht; Pilatus grijnst! De Joden worden temeer verbitterd.

Nameloos leed treft den Man van smarten, en staande voor deze vierschaar van den aardschen rechter, weet Hij Zich tegelijk gesteld voor de rechtbank des hemels. Daar staan ze tegenover elkander, Pilatus en Jezus. De tijd komt dat de rollen omgekeerd zullen zijn en Jezus Rechter is over Pilatus, en wij huiveren als wij denken aan dien stond... nu reeds zoovele eeuwen her, en aan het uur dat ook voor Pilatus nog komt in den jongsten dag.

Aller oog toch zal Hem zien, als Hij komt op de wolken des hemels, met groote kracht en heerlijkheid en Hij vestigt Zijn rechterstoel in de wolken.

Thans echter is Hij aangeklaagde en zal worden veroordeeld, gelijk Hij reeds veroordeeld is. De wereldmacht, in zichzelve groot, in denken hoog, en handelen sterk, maar zonder kennis van het recht van den levenden God, en daarom ook zonder hope der zaligheid, ja, zonder God, die alleen in dezen Jezus kan worden gekend als verzoend, omdat Hij de zondendrager is.

Hier is nu het zaad der vrouw, dat den kop der slang zal vertreden; de Christsu, die de zonde zal verzoenen; de Koning, die Zijn Rijk zal gronden in eigen bloed, de Profeet, die als de weg Zich zal openbaren en zal doorbreken en de open weg naar Sion zal blijken te zijn. De versche en de levende weg tot den Vader. Hij is verwond, Zijn kroon ter aarde neergesmeten, gebonden, geslagen, uitgeworpen als de onwaardigste der menschen. En toch, is Hij waarlijk Koning, de Koning der koningen en de Heere der heeren. Geprezen zij Zijn naam.

Uit de hoogte stelt Pilatus zijn vraag aan Jezus: zijt Gij de Koning der Joden? en zijn lip krult van spot en minachting. Hij kende wel de verwachtingen der Joden, Gij. gebonden gevangene, zonder eenig gevolg — de discipelen zijn allen gevloden — Hij hoopt kuit den mond van Jezus een stellig neen te hooren, dan kan hij Hem vrijlaten. Zegt Hij ja. dan is het toch maar een dwaze dweeper, zoo denkt Pilatus.

Doch. de Heere Christus zal den stadhouder geen diensten bewijzen, en weldra zal Hij zwijgen. Thans nog zal Hij antwoorden, maar met koninklijke vrijmoedigheid en in het besef Zijner grootheid als Messias, Gezondene des Vaders.

Zijt Gij de Koning der Joden?

Welke vragen stelt gij heden, mijn lezers? Wie is Hij voor u? Gij zult niet in vrede met Hem kunnen leven, wanneer gij Hem niet erkent en kent als Koning, Koning van het Rijk, dat gegrond is in bloed en eeden. Gij zijt buiten Zijn Rijk gesloten en zult als vijand worden behandeld, indien gij niet over de grens komt van het rijk van den vorst der duisternis. Tenzij iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.

Vraagt ge wellicht: Gij wilt toch niet de eenige Koning zijn, die mij geheel opeischt? Ja, zeker, dat eischt Hij, gelijk Hij het als Zaligmaker ook schenkt.

Vraagt Hij dat wij uit enkel-vrije-genade zullen zalig worden? Zeer zeker en anders beleedigt gij Hem als Koning.

Moet ik dan de wapens uitleveren en alle vijandschap tegen Hem afleggen? Zeer zeker, anders kunt gij zijn onderdaan niet zijn. Gij kunt niet God dienen en den mammon, Christus en Belial. Wiens ik ben, en dien ik dien, zegt Paulus om zijn overgave aan Christus te belijden om te komen tot het rechte dienen.

Onze Koning is van Isrels God gegeven. ' Hij regeert rechtvaardig, wijs en zacht. Nooit had één onderdaan zich over Hem te beklagen. Zijn juk is zacht en Zijn last is licht. Hij deelt uit naar de grootheid van Zijn vermogen. Bij U, mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot. Maar wee, als we Zijn gezag verwerpen, dan zal Hij zich in majesteit tegen ons keeren.

Luister naar de wekroep van den psalmdichter: Vreest 's Heeren macht en dient Zijn [majesteit; Juicht bevend op 't gezicht van Zijn [vermogen, En kust den Zoon, van ouds u toegezeid, Eer u Zijn toorn verdelg' voor aller oogen; U op uw weg tot stof doe wederkeeren, Wanneer Zijn wraak, getergd door uw [gedrag, U, onverhoeds zou door haar glans [verteeren, Tot staving van Zijn lang gehoond gezag. Welzalig hij, die, naar Zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk [beschouwen. Die 2^ions Vorst erkennen voor hun [Heer'; Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Door Pilatus ondervraagd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's