Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het verhoor voor Pilatus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het verhoor voor Pilatus

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 18 vers 34 tot 36: Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, of hebben anderen hét u van Mij gezegd? Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt gij gedaan? Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden Mijne dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd, maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.

De Heere Jezus antwoordt Pilatus met een wedervraag, in het besef Zijner grootheid, temidden van het bangste lijden dat Hem treft. Hij blijft toch Gods Zoon in vernedering des vleesches. Deze zal groot zijn, ook als Hij staat voor Pilatus.

Zegt gij dit van uzelven, of hebben anderen het u van Mij gezegd?

In deze woorden lag voor Pilatus als rechter een diepe beschaming. Hij moet wel bedenken dat hij niet op geruchten mag afgaan bij zijn rechtspraak. De Heere Jezus wil zeggen, dat hij dit niet uit zichzelf vraagt, want hij is immers van Jezus' politieke onschuld zeker overtuigd. Het is geen vraag dus om inlichting aan den stadhouder, maar moet dezen tot nadenken stemmen.

Welk een aandacht besteedt de Heere Christus in Zijn laatste uren ook nog aan dezen heiden, legt hem zijn verantwoordelijkheid voor, dringt aan, dat hij zijn geweten niet zal verkrachten. Had Hij politiek het land in rep en roer gebracht, dan zou Pilatus dit toch zeker wel geweten hebben en reeds lang hebben ingegrepen.

Jezus staat hier voor den rechter ii» het volle besef Zijner onschuld.

Ondervragen is in den grond der zaak geheel overbodig en dat weet Pilatus ook zeer goed. Jezus roept Pilatus tot de orde en zelfs de weg naar het Evangelie wordt hem voorgesteld in deze vraag. Want ook de landvoogd heeft met Jezus te maken al is hij Romein en heiden.

Immers in de vraag ligt óók deze gedachte opgesloten: hebt gij er voor uzelf belang bij te weten wie Ik ben? Dit zou toch zoo behooren te zijn, want Mijn Koninkschap raakt ook u, Pilatus! Jezus weet Zich ook hier de Zaligmaker der wereld en haar Rechter tevens. Ach, had de stadhouder eens op die vraag: wie zeggen de menschen dat Ik, de Zoon des menschen, ben, het antwoord gegeven: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.

Zegt gij dit van uzelven, of hebben anderen het u van Mij gezegd?

Deze vraag raakt ook ons, u en mij, lezers. Wat weten wij van Jezus? Alleen van hooren zeggen, zonder innerlijke belangstelling, óf zeggen wij het van onszelven, innerlijk overtuigd. Gij hebt wellicht kennis, des verstands van Jezus, kunt van Zijn ambten, naturen en staten rechtzinnig spreken, ook al mankeert het ook daaraan bij velen maar al te zeer en ligt een diepe onkunde over het kerkvolk verspreid, als een dichte mist. Toen Nebukadnezar hoorde van het gedrag der drie Joodsche jongelingen stelde hij hun de vraag: is het met opzet, Sadrach, Mesech en Abednego, dat gij mijne goden niet eert? Als het opzet was, dan waren zij kinderen des doods, maar als het geen opzet was geweest, wilde hij hun nog wel een weg ter ontkoming openen.

Doch het was opzet: het zij u bekend, o koning, dat wij uwe goden niet zullen eeren, noch het gouden beeld dat gij hebt opgericht zullen aanbidden. Onze God, dien wij eeren, is machtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs.

Hebt gij een opzettelijke godsdienst, of zoudt ge, zonder verlies of smart, afstand kunnen doen van hetgeen ge zegt te gelooven? Heeft het innerlijke beteekenis voor u, zelfs als gij ervoor vecht en strijdt?

Van hooren zeggen, ja, maar hebt gij hetgeen gij hebt hooren zeggen, ook - aangenomen, want dan wordt het pas ons innerlijk bezit.

En toch. God houdt u eraan dat gij het weet en gehoord hebt. Daarom is uw hinken op twee gedachten, uw dubbelhartigheid, zoo diep zondig.

Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord; gehoord met het oOr des geloofs en daarom belijd ik met den mond, wat ik met het hart geloof van Jezus, den Zaligmaker, die daar staat voor den stadhouder, in het besef Zijner Messiaansche roeping, zich bewust van zijn zending door den Vader, ook in dit doodelijk uur, waarin Zijn vonnis wordt beslist om te sterven.

Hij is ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde, daarom is Hij waarlijk Jezus, Zaligmaker, ook voor mij. De prediking moet ons altijd weer in het nauw brengen, het moet ons niet gemakkelijk worden gemaakt met allerlei theorieën, maar wij moeten aangegrepen worden door het Woord Gods, als een levend en krachtig Woord, als een woord dat ons oproept tot een beslissing, want wij kunnen niet neutraal blijven ten opzichte van den Heere Christus, die hier staat in het rechthuis, beladen m^et vloek en doem.

Hier is de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus, onzen Heere, belijdt de apostel Paulus, en ik heb niet voorgenomen onder u te weten dan Jezus Christus en Dien gekruist, den Joden wel een ergernis ën den Grieken een dwaasheid, maar u die gelooft de wijsheid en de kracht Gods.

Ach, is uw godsdienst nog tweedehandsch? Van hooren zeggen, zonder innerlijke overtuiging en levenskracht. Want wie Zijnen naam belijden mag kent Hem in dat belijden; en door den band des geloofs, ervaren wij de kracht dier gemeenschap in Zijn lijden en sterven, om ook kind der opstanding te zijn.

Zegt gij dit van uzelven? Of hebben anderen het u van Mij gezegd?

Zeggen, op grond van eigen ervaring, zeggen op grond van gemeenschap met Hem, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.

Kunt gij zeggen, ik weet zelf wat het is als verloren schaap te zijn gevonden en gelegd te worden op de schouders van dezen goeden Herder, die Zijn leven stelt voor de schapen. Hij is gekomen om te verbinden de gebrokenen van hart, om de verslagenen op te richten en de gevangenen in vrijheid te stellen.

Hij is gekomen om te roepen zondaars tot bekeering, opdat zij zouden leven door Hem.

Gij slaaktet mijne banden, Gij zijt mijn Koning en mijn God! En nu begeer ik toe te nemen in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus.

Een tweede-handsch getuigenis is krachteloos, redt ons niet van den dood. geeft geen inhoud aan ons leven, leidt ons niet in de paden des rechts en der gerechtigheid, doch laat ons inwendig onver-

nieuwd, onbekeerd, vijanden van God en Christus. Als het eraan toekomt, kunnen wij Hem gemakkelijk verloochenen, en on-[ - zes weegs gaan, terwijl boetvaardigheid ontbreekt en berouw over de zonde niet wordt gekend.

Er is veel rechtzinnig gepraat, maar waar is het levend getuigenis des geloofs?

Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Wat wij gehoord hebben en onze handen getast hebben van het woord des levens, dat verkondigen wij ulieden!

Laten we toch immer en steeds dieper beseffen dat wij van doen hebben met een God, die vraagt naar waarheid in het binnenste, die niet tevreden is met den schijn. We keeren terug naar den rechterstoel van Pilatus en zijn belangstellend te hooren, hoe deze zal reageeren op het woord van den Heere Christus.

Hij wordt hoog en bitter tegen deze waarschuwing in en antwoordt bruut en venijnig: Ben ik een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd: wat hebt Gij gedaan?

Ben ik een Jood? Vol trots op zijn afkomst als Romein distancieert hij zich van Jezus en Zijn volk, en staat als een vreemde tegenover Hem.

Ik laat mij niet in met al die dwaasheden, ik ben geen Jood! Ik heb u zelf niet opgeroepen, daarvoor zijt ge mij te onbeduidend! Welk een krenking en lijden voor den Christus is er ook in dit spreken van Pilatus. Zoo wordt Hij door Jood en heiden verworpen en gesmaad, opdat Hij beider Zaligmaker zal kunnen zijn.

Tegen Uw heilig Kind Jezus zijn vergaderd, beide Herodes en Pontius Pilatus. Doch ook de gansche hel gaat tegen Hem uit en omsluit Hem als een benauwende keten en daarbij komt het bitter lijden in de vierschaar des hemels.

Inderdaad Jezus is uit de Joden en daarom belijden wij nog immer met den apostel: de zaligheid is uit de Joden en Japhet zal wonen in de tenten van Sem.

Hun waren de woorden Gods toebetrouwd, in dat volk had de Heere Zich geopenbaard. Uw volk heeft u aan mij overgeleverd. Inderdaad, maar nog in dieper zin, dan Pilatus het hier bedoelde. Wij hebben Hem overgeleverd, wij, die naar Zijnen naam zijn genoemd en in Hem zaligheid vonden. Hij heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Zoo zijn we lotgemeen met Hem, in nood en dood, inleven en sterven. Wat hebt Gij gedaan, zoo vraagt de stadhouder, zeg het zelf dan maar!

Ik ben rechtereen heb recht van U te hooren wat Gij hebt gedaan, dienovereenkomstig moet ik rechtspreken. Ja, belijden wij in ootmoed: wij hebben het gedaan!

We kunnen niets ter verontschuldiging inbrengen, als het gaat om recht staan wij schuldig, zijn wij kinderen des doods.

Wat hebt Gij gedaan?

Deze vraag is aan de orde in het recht' huis, en dat niet alleen, maar ook de vraag wie zijt gij? Want wij zijn aansprakelijk niet alleen voor ons doen, maar ook voor ons zijn, ons bestaan.

Pilatus stelt kort en goed de vraag: wat hebt Gij gedaan?

Hoe had de Heere Jezus kunnen ant-l woorden? Hij had kunnen wijzen op veel en velerlei, wat Hij had gedaan. Wat ik heb gedaan? Ik ben het land doorgegaan goeddoende, kranken genezende, melaatschen heb Ik gereinigd, hongerigen gespijzigd, dorstigen heb Ik gelaafd, blinden gaf Ik het gezicht, dooven deed Ik hooren en dooden heb Ik opgewekt. Duivelen heb Ik uitgeworpen en beladenen ruste gegeven. De zonden heb Ik vergeven en vrede geschonken aan menig verontrust gemoed.

Ik heb den armen het Evangelie verkondigd. den wil des Vaders volbracht, die Mijne spijze is. Ik heb den hemel en de aarde geschapen en Mijne vermakingen zijn met de menschenkinderen, had Hij kunnen antwoorden. Hij had zeeën en afgronden kunnen oproepen om van Zijne daden te gewagen; de hemelen waren getuige van Zijn recht geweest. Hij had erop kunnen wijzen dat Hij had gestaan in de deur van Abrahams tent, met Jacob had geworsteld in Pniëls nacht, aan Jozua was verschenen als de Vorst van het heir des Heeren. Hij had kunnen spréken van Zijn wandelen in het vuur met de drie jongelingen en zijn verkeer in den kuil der leeuwen met Daniël, toen Hij de muilen der leeuwen had toegestopt.

Wat Hij gedaan heeft? Vraag het aan de Schriften en aan allen, die Zijne daden kennen, tot redding en verlossing. Die ons uit zoo grooten nood en dood verlost heeft en op welken wij hopen dat Hij ons nog verlossen zal.

Vraag het den hemel, die Ik verliet en de hel, die Ik verwin! Vraag het aan Mijne discipelen en zij zullen zeggen: Hij heeft alles wel gedaan. Wat hebt Gij gedaan?

Wanneer dit aan ons wordt gevraagd hebben wij gedaan wat kwaad was in de oogen des Heeren en onze schuldrol reikt van de aarde tot den hemel. Zijne deugdenrol reikt verder, tot in den hemel en tot in de hel.

Hij bereikt met Zijne daden beide, en door Zijne daden zal Hij weldra uitroepen: het is volbracht.

Wat hebt gij gedaan, een vraag in het gericht! Dan moeten wij eerlijk worden voor God en onszelf. Daar kunnen wij niet om de waarheid heendraaien, maar moeten belijden zooals het is in der waarheid. En toch, gelukkig wie met den dichter belijden mag: ik beleed mijne overtredingen en Gij vergaaft de ongerechtigheden mijner zonde.

Wat hebt gij gedaan?

Gij, menschenkind, eenmaal naar Mijn beeld geschapen, naar Mijnen naam genoemd nu, door Mij beweldadigd keer op keer. Wat hebt gij gedaan? Gij daar. Jan, Johanna, Cornelis, enz. Ja, dan hooren we onzen naam noemen, en kunnen ons niet verbergen. Wie zal in dat gericht bestaan?

Daar is niemand rechtvaardig, ook niet één, tezamen zijn zij afgeweken, en onnut geworden. Wat hebt gij gedaan?

Aan mij is een oordeel des doods! Uw vonnis is gansch rechtvaardig als Gij mij verwijst naar de strafplaats, ik heb het, God, verdiend.

In het gericht voor God.....

Maar zie nu Hem daar staan voor Piatus. Hij zal weldra zwijgen om te kun-g nen spreken wanneer Hij als Advocaat kan optreden in de vierschaar. Hij zal zijn handen en zijde kunnen toonen. Zijn doorstoken hart en spreken, op Mij was de breuk, en zoo komt de zondaar vrij in het oordeel, door de toepassing van den Geest des Heeren.

Wat zal Jezus antwoorden? Wij luisteren met ingehouden adem, want Zijn antwoord is van alles-overtreffende beteekenis.

Luister, daar opent de Rechtvaardige weer den gezegenden mond en spreekt: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden Mijne dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.

Jezus is geen concurrent van den keizer van Rome of van welken aardschen vorst dan ook. Zoo antwoordt Hij op de eerste vraag van Pilatus: zijt Gij de Koning der Joden. Hij is geen aardsche vorst, maar een hemelsche Koning, van andere orde dan de geweldhebbers dezer wereld. Legioenen van engelen hadden voor Hem kunnen strijden, ja zelf heeft Hij nog in de gepasseerde nacht getoond wat Hij vermag, toen 3e bende achterwaarts ter aarde viel. Zoo vol vermogen is de Man van smarten, de ontledigde. Maar is duider en lijder heden, omdat Hij Borg wil zijn.

Toen Petrus met het zwaard sloeg en Malchus een oor afhieuw, sprak Jezus: Steek uw zwaard in de schede, want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Daarom kan Hij vol vrijmoedigheid zeggen tegen Pilatus: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld, indien het van deze wereld ware, zoo zouden Mijne dienaars gestreden hebben.

De Heere Christus is waarlijk Koning, ja, Hij is van eeuwigheid af gezalfd geweest, van voor de grondlegging der wereld, maar dat alles deelt Hij aan den stadhouder niet mede. Hij bepaalt Zich ertoe op het eigensoortige en gansch eenige van Zijn Rijk te wijzen. Gij zijt van beneden en Ik ben van boven. Hij was uit den hemel, en kwam op aarde. Johannes de Dooper had Zijn Rijk aangekondigd: het Koninkrijk Gods is nabij gekomen, maar toen Jezus verscheen en optrad heette het: het Koninkrijk Gods is binnen ulieden. Waar de Koning is, is het Rijk, want Hij sticht dit Rijk in de harten dergenen die de Vader Hem gaf, door Zijn Woord en Geest.

Hij moet daarom den vorst der duisternis overwinnen en dezen zijn onderdanen ontnemen. Hij is gekomen om de werken des duivels te verbreken.

Hij heeft geen politie-apparaat, geen leger of iets van dien aard, Zijn Rijk is geestelijk van karakter, gesticht in menschenharten. Zijn Rijk is van boven, geestelijk en eeuwig. Zeker, het leek er heden niet veel op dat Hij een Rijk had reeds, n dat Hij het grondt in bloed, in Zijn igen bloed, maar toch is dit het geval.

Het Rijk en de heerschappijen en de rootheid der koninkrijken onder den gan-

schen hemel zal gegeven worden den volke der heiligen der hooge plaatsen, welker Rijk een eeuwig Rijk zal zijn en alle heerschappijen zullen Hem eeren en gehoorzamen.

Te dien dage. zoo zingt weer een andere profeet, zullen op de bellen der paarden staan: de heiligheid des Heeren. En de potten in het Huis des Heeren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar.

En aan het einde der wereldhistorie klinkt de triumphzang: Nu zijn de Koninkrijken der wereld onzes Heeren en van Zijnen Christus geworden.

Niet van deze wereld, niet van beneden, maar toch in deze wereld komt Zijn Rijk, in de gestalte van het kruis. Het regiment ligt straks in handen van den Koning, die hier als een bespotting en uitvaagsel is voor den rechterstoel.

Onze Heere is geheel en al Koning. Hij heeft een troon. Een troon der genade, waar de smeekeling zijn verzoekschrift deponeert en geholpen wordt te bekwamer tijd. Hij heeft een schepter der waarheid en dien schepter kennen wij zooals Esther den gouden scepter van Ahasveros, den Perzischen vorst, leerde kennen. Alleen niet de helft van Zijn Rijk bood Jezus aan doch maakte ons erfgenaam van alles met Hem. Hij heeft Zijn herauten, die voor Hem uitgaan om den weg te bereiden en Zijne getuigen, die hun leven niet lief hebben voor zichzelf. Hij heeft een paleis waarin Hij nu woont te Jeruzalem, dat boven is, daar wandelt Hij temidden van gouden kandelaren en Hij heeft zeven sterren in Zijn rechterhand. Hij heeft zijn schatkameren want Hij is zelf de schatkamer vap Gods algenoegzaamheid. Zijn regeermacht gaat over koningen en stadhouders, want de Vader heeft Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde, zoodat Hij beschikt over het koninkrijk van macht om dat der genade te gronden en te beschermen. Hij is een eeuwig, een heerlijk Vorst.

En door de prediking Zijner dienstknechten geeft Hij gestalte aan de eeuwen.

Hij regeert rechtvaardig, wijs en zacht. Zijt Gij dan een Koning?

Voor Pilatus is dit geen koning, want hij mist alle pracht en praal en macht, naar het schijnt.

De overlevering meldt, dat Pilatus in ballingschap stierf, door zijn hand aan eigen leven te slaan. Hoe dit zij, zeker is dat het levensgevaarlijk is den Geest der waarheid, waar Hij getuigend, waarschuwend en bestraffend Zijne bediening aan ons verricht, halsstarrig te weerstaan en onverschillig verder te gaan.

Hij is Koning, Zijn majesteit blijft fonkelen temidden van smaad en hoon. Zoo verduisteren Zijn nood en lijden Zijn Middelaarschap niet, en blijft Hij vasthouden aan Zijn roeping, Hem van den Vader gegeven, om Borg te zijn, als de Zoon van Gods liefde in ons vleesch. Hieruit moge de les worden geleerd om in menigerlei zwakheden en rampspoeden van dit leven het kindschap Gods niet te verduisteren als waren wij der wereld gelijk, die tot wanhoop komt als er geen uitzicht meer is.

Mijn Koninkrijk is niet van hier...

Niet van hier... moet ook Gods kind leeren, maar van-boven-geboren. uit water en Geest, geboren uit God, want wat uit vleesch geboren is, is vleesch, doch wat uit den Geest geboren is, is Geest. Het is een gezegende vrucht uit Zijn lijden en verdiensten om in lijden en nood het hoofd op te heffen en te zingen: ik ik zal niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen. Verblijd u niet over mij, o mijne vijandin, want als ik gevallen ben zal ik weder opstaan, want de Heere ondersteunt mijne hand.

Niet van hier en toch hier! Niet van hier wil zeggen: van boven, herboren om in het Rijk van dezen Koning in te gaan en vrede des Rijks te kennen, de livrei te dragen van dezen Koning, te eten aan Zijne tafel en te drinken uit Zijn beker.

Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus Christus. Door lijden tot heerlijkheid! Zoo handhaafde de Heere Christus voor Pilatus zijn kroonrechten en verklaarde tegelijk, dat Zijn Koninkrijk niet van hier is. Hij verdedigde tegelijk het geestelijk karakter Zijns Rijks en de werkelijkheid ervan.

Hij geeft Zijn rechten niet op, voor den rechterstoel van Pilatus, al heeft het er den schijn van dat Hij een Koning is zonder onderdanen, een Vorst zonder troon. Toch hield Hij vast in het geloof dat Zijn Rijk een eeuwig Rijk is en Zijn heerschappij zich zal uitstrekken van de zee tot aan de zee en van de rivieren tot aan de einden der aarde.

Zijn belijdenis, de goede belijdenis, brengt Hem spot en hoon, maar hier spreekt de Waarheid, die tevens de*weg en het leven is. Er was een tijd, dat ze Hem met geweld wilden Koning maken en toen onttrok Hij zich, Zijn Koninkrijk is niet van hier.

Gij zegt dat Ik een Koning ben, zal Hij laten volgen! Hij aanvaardt ten volle, met alle daaraan verbonden gevolgen, Zijn Koninkschap. De waarheid toch weet te zwijgen en te spreken op Gods tijden en gelegenheden.

Hoe wonderlijk moet dit alles hebben geklonken in de ooren van den trotschen Romein, terwijl Jezus daar stond overdekt met wonden, uitgeput, bebloed, terwijl de doodskleur reeds over Hem kwam, want Hij was bedroefd tot den dood toe door het inwendig gericht des Vaders dat over Hem kwam met onweerstaanbare kracht en Hem zeker zou hebben doen bezwijken zoo Hij niet Gods Zoon ware geweest.

Hij is de Koning, van Isrels God gegeven over Zion.

En die niet gewild hebben dat Hij over hen zal Kbning zijn, zullen vermorzeld worden als pottebakkers vaten. Zijt gij een eerbiedig onderdaan van dezen Koning?

Napoleon zei: ik heb een rijk gegrond door geweld en het is weggesmolten, - Christus sticht het door liefde en het blijft eeuwig, — toen hij als balling vertoefde op een eenzaam eiland.

In zijne dagen zal de rechtvaardige bloeien en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij (Ps. 72). f

De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor Zijn aangezicht knielen en zijne vijanden zullen het stof lekken. Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid.

En zoo belijden wij Hem en zoeken Zijn aangezicht. Bij U, mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot!

Nog eenmaal een vraag. Kent gij de rechtsgedingen Godes in uwe ziel, weet gij wat het zegt door God ondervraagd te worden en te moeten zwijgen? Maar óók dat deze Koning-Profeet-Hoogepriester antwoordt voor u?

Uw Koninkrijk is een Koninkrijk van alle eeuwen en alle geslacht zal Uwen heiligen naam loven in eeuwigheid en altoos.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 april 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het verhoor voor Pilatus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 april 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's