Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven der hoop bij Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven der hoop bij Calvijn

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

18

„Het leven der hope'' staalt den moed in den levensstrijd; schenkt bezieling bij het vervullen der levensroeping; schraagt ons in het kruis. Maar tevens laat Calvijn ons zien, hoe ook de levensroeping en het kruis der zonde , , het leven der hope" opwekken om uit te zien naar den eeuwigen morgen, waarop geen avond zal volgen.

Op schoone wijze leidt hij ons in in de verborgenheden des heils en wat van zijn Institutie is gezegd geldt niet alléén van dit geschrift. „De auteur schijnt te spreken tot zijn lezer; is altijd opgewekt; altijd bij de zaak die hij behandelt, neen, geheel er in; en overal ontvangt men den indruk, dien Robespierre gaf: die man gelooft al wat hij zegt. Zijn geschrift heeft nu de graviteit van een leerboek, dan de levendigheid van een polemisch pamflet: straks de innigheid van een stichtelijke toespraak, aanstonds, men weet zelf nauwelijks hoe, overgaande in spot en hoon; altijd eenvoud, elegantie, beknoptheid, kracht.

Niemand heeft dan ook ooit de majesteit, de onkreukbaarheid van waarheid dieper beseft. Hij durft haar dienen; durft aanvaarden wat hem waarheid is gebleken en betoont daarin karakter, niet verzwakt door eenige sentimenteit. Calvijn heeft den persoonlijken God gezien, aan wiens bestaan men hem minder snel had doen twijfelen, dan aan de meest tastbare werkelijkheid. (Aldus A. Pierson in zijn: Studiën over Johannes Calvijn, blz. 223.)

Ook het geloof zelf is van dien aard in zijn werking en wezen, bepaald door zijn voorwerp, dat „het leven der hope" hierdoor niet wordt uitgesloten noch onderdrukt, maar juist ingesloten en opgewekt. Geloofsleven voedt het leven der hope, gelijk wederkeerig de hope het geloof schraagt en sterkt. Ook hier heeft Calvijn niet nagelaten duidelijke taal te spreken en wordt bevestigd, dat „het leven der hope" eene centrale plaats heeft ingenomen in zijn denkarbeid en leven, wat trouwens op grond van de Heilige Schrift te verwachten was. Calvijn legt er nadruk op, dat het geloof gebonden is aan de H. Schrift als Gods Woord. Het is echter niet slechts een gemeene toestemming dat de inhoud van het evangelie waar is. Ook kan niet gezegd worden dat „God" zonder meer voorwerp is des geloofs. „Wanneer zij in de scholen over het geloof handelen, rukken zij, door alleen God deszelfs voorwerp te noemen, de arme zielen met eene ijdele bespiegeling meer en meer van den weg af, dan zij haar tot het rechte doel richten. Want naardien God een ontoegankelijk licht bewoont, zoo is noodig, dat Christus tusschen trede. Waarom Hij zichzelven ook het Licht der wereld noemt (Joh. 8:12) en op eene andere plaats de Weg, de Waarheid en het Leven: mdat niemand tot den Vader, die de Bron des levens is, komt dan door Hem: ant Hij alleen kent den Vader, daarna de geloovigen aan wie Hij Hem heeft willen openbaren (Lucas 10:22). Het is wel waar, dat het geloof op den eenigen God ziet; maar ook dit moet er worden bijgevoegd, dat het moet kennen Jezus Christus dien Hij gezonden heeft. Want God zelf zou ook van ons verborgen blijven, als de glans van Christus ons niet bestraalde. Hierom heeft de Vader, al wat Hij had, bij Zijnen Eeniggeborene gesteld, opdat Hij zichzelven in Hem zou openbaren, om door de mededeeling der goederen zelve het ware beeld Zijner heerlijkheid uit te drukken (Institutie III, 2, 1).

Zoo heeft het geloof zijn vastigheid in Christus en naar Petrus' woord gelooven wij door Hem in God (1 Petr. 1:21). Wij moeten echter vermaand worden, dat er eene gedurige betrekking is van het geloof op het Woord en dat het daarvan evenmin kan gescheiden worden als de stralen van de zon. van welke zij haren oorsprong hebben. Het Woord zelf, hoe het ook tot ons moge gebracht worden, is als een spiegel, waarin het geloof God aanschouwt. Hetzij derhalve God den arbeid des menschen daartoe gebruikt in de prediking, hetzij Hij alleen werkt door zijne eigene kracht, zoo vertoont Hij echter altijd door Zijn Woord Zichzelven aan degenen die Hij tot Zich wil trekken (Inst. III. 2. 6).

Zoo rust het gezag des Woords in het getuigenis des Heiligen Geestes in het hart. Zoo is het ambt des geloofs de waarheid Gods als waarheid te erkennen, zoo dikwijls, wat. en op welke wijze Hij ook spreekt, het Woord van God moet bij ons volkomen geloof verkrijgen (Inst. I, 7).

Zoo stelt het geloof vast, dat God alleszins waarachtig is, hetzij Hij gebiedt, verbiedt. belooft of bedreigt; en zoo is het algemeene voorwerp des geloofs de waarheid Gods. Zoo heeft het geloof betrekking op alle deelen des Woords. Toch is het eigenlijke voorwerp des geloofs de genadige belofte, want het zoekt het leven in God. Het geloof toch staat nimmer vast, dan wanneer het gekomen is tot de genadige belofte Gods; en wij worden niet anders door hetzelve met God verzoend, dan omdat het ons met Christus vereenigt. Dit is het geloof dat de kinderen Gods van de verworpenen en de geloovigen van de ongeloovigen onderscheidt. Zoo iemand gelooft dat God rechtvaardig gebiedt hetgeen Hij gebiedt en in Zijne bedreigingen waarachtig is, zal hij daarom een geloovige genoemd worden? Niets minder dan dit. De stand des geloofs zal dus niet vast zijn, tenzij het gevestigd wordt op de barmhartigheid Gods. Het zaligmakend geloof toch draagt zijn naam, omdat het tot de zaligheid voert, doordat het ons inlijft in het lichaam van Christus (Inst. III, 2, 29, 30).

Zoo omschrijft Calvijn dan het geloof aldus: „Het is eene vaste en zekere kennis van de goddelijke goedwilligheid jegens ons, die, op de waarheid van zijne genadi-»" ge belofte in Christus gegrond, door den Heiligen Geest èn aan onze verstanden geopenbaard, èn in onze harten verzegeld wordt" (Inst. III, 2, 7).

Zoo worden alle beloften besloten in Christus, dewijl zij in Hem, ja en Amen zijn. Elke belofte toch is eene betuiging der Goddelijke liefde jegens ons en buiten Christus aangemerkt kan God niemand liefhebben. Hij is de geliefde Zoon, op Wien des Vaders liefde hare zitplaats heeft en rust (Matth. 3 : 8 en 17:5) en van wien dezelve vervolgens op ons wordt gestort, gelijk Paulus leert, dat wij genade hebben verkregen in den Geliefde. Zoo noemt de apostel Hem elders onzen vrede, en stelt Hem op eene andere plaats (Ef. 2:1, Rom. 8:3) voor als een band, waardoor God in vaderlijke liefde aan ons verbonden wordt. Hieruit volgt dan, dat wij onze oogen op Hem moeten slaan, zoo dikwijls ons eenige belofte wordt voorgesteld; en dat niet ten onrechte door Paulus geleerd wordt, dat alle beloften Gods in Hem worden bevestigd en vervuld (Rom. 15 : 8). Dit alles nu is een werk des Heiligen Geestes in het hart van Gods kind, zoodat er door het Woord, zonder verlichting van den Heiligen Geest, niets wordt uitgericht. Waaruit ook blijkt dat het geloof het menselijk verstand ver te boven gaat. Ook is het niet genoeg dat het verstand door den Geest Gods verlicht is, indien door zijne kracht ook het hart

niet wordt versterkt en ondersteund (Inst. III, 2, 32/33).

„Zoodra zelfs de geringste drup van geloof in onze gemoederen gevallen is, beginnen wij reeds Gods aangezicht als vriendelijk, liefelijk en goedertieren jegens ons te aanschouwen en dat wel van ons verwijderd en uit de verte, maar met een zoo gewissen blik, dat wij weten dat wij geenszins mis zien. Zooveel wij daarna vorderen, gelijk wij gedurig behooren • voort te gaan, zooveel komen wij ats door eenen gedanen vooruitgang nader en alzoo des te zekerder tot zijn aanschouwen dat ons ook door een gedurig aanhouden gemeenzamer gemaakt wordt. Aldus zien wij, dat het gemoed, door de kennis van God verlicht, bij den aanvang in groote onwetendheid gewikkeld is, die allengs wordt weggenomen. En echter wordt het, door sommige dingen niet te weten, of door hetgeen het ziet wat duister te aanschouwen, niet verhinderd, eene klare kennis van den goddelijken wil te zijnen opzichte te genieten, hetgeen het meest en het voornaamste is in het geloof. Want gelijk iemand, die in eene gevangenis is opgesloten, wel — indien hij door eene nauwe opening slechts zijdelings en als ten halve de stralen der zon ziet blinken — van het onbelemmerd aanschouwen der zon beroofd wordt, maar nochtans een onmiskenbare glans met zijne oogen gewaar wordt en deszelfs gebruik geniet, zoo worden ook wij, schoon wij door de boeien van dit aardsche lichaam omgeven, met veel donkerheid van alle zijden worden overschaduwd, evenwel door Gods licht, al beschijnt het ons, tot betooning zijner barmhartigheid, maar een weinig, zooveel verlicht, als tot onze grondige gerustheid voldoende is (Inst. III, 2, 19).

Calvijn legt er alzo nadruk op, dat de ervaring des geloofs tengevolge van het lichaam der zonde en ons zijn hier beneden beperkt is, doch ons toch zooveel licht geeft, dat wij een grondigen vrede der ziel mogen smaken. In het geloof wordt verstaan en genoten: it is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus dien Gij gezonden hebt. Zalige ervaring van Gods eeuwige ontfermingen vallen ons door het geloof te beurt. Doch in het geloof wordt tevens verstaan, dat er eene diepere bevatting dezer barmhartigheid Gods is en evenzeer een ongekend rijker ontplooiïg en onthulling van Gods deugden, die beide heen wijzen naar 't hiernamaals. Immers wij kennen ten deele: ij zien door een spiegel in eene duistere rede. Hiermede wordt te kennen gegeven, welk een klein deel van de goddelijke wijsheid ons in dit leven gegeven wordt. Maar tevens geeft God zichzelven ons onbedriegelijk te smaken, zelfs door een klein drupje van geloof, want door het evangelie aanschouwen wij de heerlijkheid Gods met ongedekten aangezicht met zóó groote kracht, dat wij naar hetzelfde beeld in gedaante worden veranderd (2 Cor. 3 : 18). Zonder gemeenschap Gods te smaken, wordt niet naar meer begeerd, want onbekend maakt onbemind en evenzeer wanneer het hoogste er was kon er voor „meer" geen plaats zijn. Zoo kan uit deze oorzaken het geloof niet anders dan het „leven der hope" opwekken, door zich te keeren naar de zalige toekomst, die den luister Gods zal openbaren en doen genieten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het leven der hoop bij Calvijn

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's