Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Fundamenten en Perspectieven van Belijden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Fundamenten en Perspectieven van Belijden

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Ter inleiding.

In Maart 1946 machtigde de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk haar Commissie voor de kerkorde, om een „sub-commissie voor het leerboek" in het leven te roepen, waarin de ondergetekenden werden benoemd. Blijkens het desbetreffende schrijven der Commissie voor de kerkorde aan de generale synode van 18 Februari 1946, „zal" (naar de overtuiging der Commissie) „onze Kerk moeten komen tot een „opnieuw belijden" en dat tegen de afgoden en verzoekingen dezer eeuw, rondom ons en binnenin ons". Het schrijven gaat dan verder: „De omstandigheden waarin wij leven en de taak, waarvoor de Kerk zich in de huidige wereld ziet gesteld, verschilt in menig opzicht van die, waarin onze voorouders ons in het belijden zijn voorgegaan. De vragen, voor welke de Kerk bij haar belijden in de huidige wereld komt te staan, verschillen in veel opzichten van die, waarvoor zij zich in vroeger eeuwen gesteld zag. De leden onzer Kerk vragen voorlichting — afgeleid uit en dus gebouwd op de bodem der vroegere belijdenisgeschriften — in vele vragen van geloof, geestelijk leven, zedelijk oordeel en levenshouding, waarop de Kerk een klaar en zuiver geluid moet doen horen, opdat het volk van Nederland, in de Kerk en daarbuiten, wete wat de Heer der Kerk ons zegt en van ons vraagt. Om daaraan tegemoet te komen en daardoor tevens de gelegenheid te hebben van het actuele belijden van deze tijd een neerslag te geven, is bij onze Commissie de gedachte gerijpt om te geraken tot een nieuw, kort en eenvoudig leerboek, waarin de geloofsvragen van deze tijd uit Schrift en belijdenis een klaar en positief antwoord ontvangen".

Toen onze sub-commissie op 16 Mei 1946 haar arbeid aanving, bleek de verstrekte opdracht nog niet in alle opzichten duidelijk te zijn. Door de mondelinge toelichting van twee harer leden, die tevens lid der Commissie voor de kerkorde waren, en door inzage van het desbetreffende gedeelte van de notulen der Commissie, kwamen wij tot de overtuiging, dat bij dit „leerboek" niet in de eerste plaats aan een catechetisch geschrift moest worden gedacht, maar aan een „boek der leer", dus aan een werk dat niet zozeer het onderricht der Kerk, als wel haar belijden dienen moest. Hoewel een combinatie van beide mogelijk is (we denken aan de Heidelbergse Catechismus), bewees de samen stelling onzer subcommissie wel, dat het niet de bedoeling was, aan de didactische problemen die zich bij het schrijven van een catechismus voordoen, aandacht te besteden. De gedachte aan een combinatie zou onze arbeid zeer hebben verzwaard en — zo menen we •— ook geschaad. We beperkten ons dus tot een geschrift dat „kort en eenvoudig" de leer der Kerk zou weergeven. 1 ) We hebben deze arbeid verricht tegen de achtergrond der volgende overwegingen. Ónze Nederlandse Hervormde Kerk begeert weer een belijdende Kerk te worden. Gedurende zeer lange tijd, we mogen wel zeggen: gedurende eeuwen, is ze dat niet geweest. Sinds 1618 is ze niet meer in generale synode bijeen gekomen en sinds 1816 maakte haar bestuurlijke organisatie een effectieve behandeling der belijdenisvragen in alle instanties der Kerk onmogelijk. Door deze ontwikkeling werd het levend verband tussen de Kerk en de door haar aangenomen belijdenisgeschriften a.fgesnoerd. Terwijl de synodes tot 1618/19 geregeld de toetsing dezer geschriften aan de Heilige Schrift op haar agenda plaatsten en het zich tot taak rekenden, gravamina tegen de belijdenis ernstig onder de ogen te zien, was er na de grote synode van Dordrecht noch voor de indiening van een gravamen noch voor uitbouw gelegenheid. Het leven der Kerk en der theologie ging zich daardoor steeds meer buiten de belijdenisgeschriften om ontwikkelen. Men kon gravamina uiten, zonder dat dit tot consequenties leidde. Steeds meerderen maakten zich dan ook met gemakkelijke critiek van deze geschriften af, waarbij men, zonder het te willen zien, met de letter dezer geschriften vaak ook hun bijbelse en reformatorische geest verwierp. Geen wonder dat van de weeromstuit velen zich, om de geest niet te verliezen, angstvallig aan de letter vastklampten. Zo groeiden belijdenisvrees en belijdeniskramp, beide tekenen van de verwildering der Kerk en van het te loor gaan van het levend belijden.

Nu wordt deze verdeelde en door het individualisme aangevreten Kerk, naar luid van artikel X van het ontwerp-kerkorde, opgeroepen om „in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift... in gemeenschap met de belijdenis der Vaderen en in het bssef van haar verantwoordelijkheid voor het heden, belijdenis (te doen) van de openbaring van de Drieënige God". Dit veronderstelt echter een eenheid van geloof en van prediking, waar we door Gods genade in de laatste jaren heen naderen, maar die we nog niet hebben bereikt. De vurige wens van de samenstellers van dit leerboek is, dat de Heilige Geest hun werk moge gebruiken, opdat wij tezamen tot eenheid van geloof, prediking en belijdenis mogen komen.

Zo beogen wij hiermede drieërlei, onderling samenhangend, doel. Ten eerste willen we uitdrukken wat onzes inziens de Kerk van Christus in deze tijd zeggen moet, opdat de moede en wanhopende mens onzer dagen duidelijk wete, waar zijn heil gelegen is. Ten tweede willen we, zo doende, de eenheid onzer Hervormde Kerk en, kon het zijn, van heel de Christelijke Kerk in Nederland dienen en bevorderen. Ten derde willen we bevorderen dat de strijd rondom de geldigheid der belijdenisgeschriften, die bij aanneming van het ontwerpkerkorde te verwachten is, een strijd zij over de vraag niet naar een formele geldigheid, maar aangaande de religie der belijdenis zelf. Daarom pogen wij in dit leerboek aan te geven, wat onzes inziens het eigenlijke is waarom het in de Drie Formulieren gaat en waarom het ons allen die van de Kerk zijn, ook vandaag moet gaan. Het wil de eenheid der Kerk bevorderen, door aan te wijzen wat heden moet worden gezegd. Het wil dus uiteindelijk het apostolaat dienen, maar zo, dat het allereerst de Kerk dient, opdat deze door de eenheid des geloofs tot het apostolaat bekwaamd worde.

Wij zijn aan de arbeid getogen als mensen die theologisch van zeer verschillende kanten kwarfien en tot zeer uiteenlopende richtingen behoorden. Reeds op de eerste vergadering besloten wij, elke gedachte aan een compromis of een belijdenisminimum uit te bannen. Bij fundamenteel verschil van inzicht zouden we aan de Kerk twee of meer lezingen ter keuze voorleggen: Nu wij onze taak ten einde hebben gebracht, kuftnen we met grote dank aan God zeggen, dat in de vele en diepgaande gedachtenwisselingen die wij hadden, wel verschillen en soms zelfs ingrijpende verschillen openbaar werden, maar dat deze nooit de hoofdzaak raakten en bovendien zelden of nooit met de geijkte richtingsverschillen samenhingen. Zo kunnen wij nu een door alle leden aanvaard en ondertekend ontwerp aanbieden, waarin wij slechts eenmaal, in de belijdenis aangaande de overheid (art. 16), tot meerdere lezingen onze toevlucht moesten nemen. 2 ) In het geheel van dit ontwerp zien wij

de belofte ener groeiende geloofseenheid in onze verdeelde Kerk.

Welbewust hebben wij in de prediking van het Koninkrijk Gods het uitgangspunt voor dit leerboek gezocht. De centrale plaats die het Koninkrijk in het Oude en Nieuwe Testament inneemt, ook waar het woord niet wordt gebruikt, gaf ons daartoe de vrijmoedigheid. In onze eeuw, waarin de losgeslagen mens naar gezag en gemeenschap zoekt en velerlei koningschap aan de mensen de begeerde geborgenheid belooft, hebben wij het Koninkrijk te proclameren van die God, die in zijn openbaring tot ons gekomen is en buiten wiens kennis onze eeuw geen dageraad zien zal. In onze belijdenisgeschriften treedt dit gezichtspunt sterk op de achtergrond. Wat toen voor de hand lag, zou nu verarming en ongehoorzaamheid betekenen. Reeds Da Costa wees er op, hoezeer de prediking van het Rijk in onze belijdenis (en ook in onze prediking en in ons geloof) ontbrak. Daarom zijn wij uitgegaan van God, de Koning, van Zijn heilsdaden, van zijn Koninkrijk, dat komt en dat er in Christus en door de Geest alreeds is. Andere gezichtspunten en speciaal het trinitarische, zijn niet verwaarloosd, maar in deze conceptie ingebouwd. De hier geboden leer gaat b.v. niet van de belijdenis der Drieëenheid uit, maar ze mondt er in uit. De prediking van het Rijk bracht ook tot nu toe verwaarloosde stukken der leer naar voren; we wijzen vooral op art. 14 over de geschiedenis, art. 15 over het persoonlijk leven en art. 17 over de bestemming van Israël.

Een bijzonder accent werd telkens gelegd op de roeping en bestemming van de mens. De mens die zich van God afwendt, moet vroeg of laat aan zichzelf vertwijfelen. Een stemming van wanhoop en gelatenheid ligt over onze hedendaagse wereld. Maar waar het Koninkrijk Gods gezocht wqrdt, wordt de waarachtige menselijkheid ons toegeworpen. De Rijksprediking is een blijmare, die ons ontslaat van de doem der vertwijfeling. God die om ons te redden mens wordt, geeft daarmede blijk, in de mens behagen te hebben. Dit mogen en moeten wij met bijzondere nadruk zeggen. In een vreugdeloze tijd hebben wij bij elke gelegenheid die zich daartoe bood, iets trachten uit te drukken van de vreugde waarin wij door het heil des Heren z: jn gesteld. Ook onder dit gezichtspunt moet men de invoeging der artikelen over de geschiedenis (art. 14) en over het persoonlijk leven (art. 15) zien.

Wie het doel van dit geschrift in het oog houdt, zal verstaan, waarom geen aparte leer van de Hei-j lige Schrift werd opgesteld. Wat ons in de Kerk samenbindt en tot een gemeenschappelijk belijden bekwaamt, is niet deze of gene opvatting aangaande het Schriftgezag in formele zin, maar is het feitelijke gezag dat de inhoud der Schrift op ons uitoefent. Alleen door het buigen voor deze inhoud ontstaat het geloof in de Heilige Schrift als Gods Woord. Zo ontstond ook dit geschrift en zagen wij ons ontslagen van de behandeling van formele vragen, die ons in de Kerk tot onze schade reeds veel te lang hebben opgehouden.

Bewuste polemiek met allerlei bewegingen uit onze dagen hebben wij niet gevoerd. We zouden dan trouwens niet weten, waar we moesten beginnen en eindigen. Elke keuze zou iets willekeurigs behouden. Maar vooral: wij willen niet tégen, maar vóór iets getuigen. De positiviteit van het Evangelie der genade Gods is zelf de beste apologie en polemiek. Het klare overtuigde belijden in 20steeeuwse bewoordingen is de beste dienst aan de wereld van nu.

We] hebben wij, zonder uitdrukkelijk te vermelden wat wij op het oog hadden, ons meer dan eens gekeerd tegen leringen en opvattingen binnen de christelijke Kerk in het algemeen en binnen de Nederlandse Hervormde Kerk in het bijzonder, waarvan wij meenden dat ze zich tegenover de Openbaring Gods niet kunnen verantwoorden. Ook daarmede bedoelen wjijL de eenheid des geloofs en der prediking te dienen.

Een uitvoeriger behandeling van de christelijke ethiek lag niet op onze weg. Wel heeft natuurlijk de plaats der Wet in het geloofsleven en de verhouding van rechtvaardiging en heiliging onze aandacht gehad. Het Woord Gods is immers nooit zonder het Gebod Gods. Daarom zijn de ethische vragen bij elk punt der leer, soms nadrukkelijk uitgesproken, dan weer stilzwijgend verondersteld, in het geding.

Waar wij plaatsen uit de Schrift of uit bepaalde belijdenisgeschriften letterlijk citeerden of wel ons daaraan in onze formulering bewust aansloten, is dat in margine aangegeven.

Dit geschrift is de vrucht van veel samenspreken gedurende twee jaren. Sommige formuleringen hebben een hele geschiedenis. Het gesprek dat wij als samenstellers met elkander mochten voeren, heeft ons gezegend, want het heeft ons dichter bij het Woord des Evangelies en daarom ook dichter bij elkaar gebracht. Het is onze diepe begeerte, dat God het bij de lezers moge gebruiken tot datzelfde doel. „Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus". (Ef. 4 : 15, vert. B.G.)

De sub-commissie voor het leerboek der Commissie voor de kerkorde:

Prof. Dr H. de Vos, voorzitter Dr E. L. Smelik, secretaris Dr H. Berkhof Dr G. P. van Itterzon Ds A. A. Koolhaas Prof. Dr K. H. Miskotte Prof. Dr A. A. van Ruler Dr J. M. van Veen.

(Zie verder toelichting bij artikel 16).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Fundamenten en Perspectieven van Belijden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's