Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zingende pelgrim

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zingende pelgrim

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Psalm 119 vers 54. Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.

Merkwaardig, een vreemdeling op aarde en dan toch zingend voorwaarts gaande. Men zou zoo denken dat een vreemdeling niet zingen kan vóór hij in het vaderland is teruggekeerd. Wij denken aan het folterende voor het gemoed, toen de inwoners van Babel een lied begeerden van de ballingen in hun midden, het weggevoerde Juda. Zij zeiden: hoe zullen wij een lied des Heeren zingen in een vreemd land? En nu hooren we hier dat die mensch, sprekende van zijn vreemdelingschappen, toch zingt, ja, hij heeft gezangen, die hij aanheft en zóó voortwandelt naar de Stad des grooten Konings. Wanneer zij op de groote feesten opgingen naar Jeruzalem, dan zongen zij reeds onderweg, opgewekt door de vreugde van het zien van Gods stad.

En zoo moeten wij het hier óók verstaan, de pelgrims zingen het lied van het Land waarheen zij reizen, het lied van het Vaderland, en daardoor worden zij telkens weer bemoedigd en aangespoord om voort te gaan, zich te haasten!

Een zingende pelgrim, met een lied in het hart en op de lippen. Zijn levensharp ruischt door den adem van den Heiligen Geest, die strijkt over de snaren. Hij grijpt zijn speeltuig • met David, en, begeleid door harp en luit, of het tiensnarig instrument, zingt hij zijn gezangen als pelgrim.

Luther zou zeggen: de boozen zingen niet! De reformatoren drongen aan op zingen door de Kerk, daarom waren er aan de hooge scholen muziekscholen verbonden om ook de aanstaande dienaren des Woords daarin te oefenen. De leugenleer is mede voor een niet gering deel verbreid door zingen en gezangen, reeds in de tweede eeuw door de gnostieken. Waarom zingt de kerk niet meer ter verbreiding van de waarheid en waarom zingt zij zoo slecht, ook in de kerken? Me dunkt, zou het niet goed zijn dat inplaats van allerlei gesprekken, die geen nut doen, men ging zingen; ouden en jongen, die God vreezen, om de wereld te laten hooren dat pelgrims niet met stommen mond door het leven gaan. Wat hebben de bijbelheiligen gezongen, niet altijd in hooggestemden lof zeker, maar ook hun nood zongen zij uit voor God; kermden in hun lied, of wel in blijden jubel maakten zij den Heere groot, ja, ook als zij klaagden in hun lied, was het nooit enkel klacht. Zelfs Heman, die bedrukt en doodbrakende was van zijn jeugd aan en klaagt boven de maat, kan toch niet nalaten te zingen midden in zijn klacht: o HEERE! God mijns heils, bij dag, bij nacht roep ik voor U! Midden in den dood ziet en verwacht hij leven in en van den HEERE zijnen God.

Een zingende pelgrim... Waar is het leven, het vuur, de drang tot zingen, zingen als pelgrim, die reist naar zijn Vaderland, die temidden van druk en nood met Mozes toch vasthoudt in het geloof als ziende den Onzienlijke!

Zingen uit volle borst, zooals de leeuwerik, die opstijgt in diep blauwe luchten, of als de nachtegaal in schemerdonker; zingen Jacobs God ter eer, slaan der boozen hoornen neer... zingen van de wegen des Heeren!

Want de heerlijkheid des Heeren is groot, zingt den Heere een nieuw lied.

Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest te r plaatse mijner vreemdelingschappen.

Wat heeft Israël veel gezongen, tot in de woestijn toe, nadat zij door de Roode Zee waren doorgegaan, als op het drooge door den afgrond. Mozes dicht een lied, en de mannen zingen, huppelende voor het aangezicht des Heeren, en Mirjam roept de vrouwen samen en zij neemt de trommel temidden van de dansende reien en zingt in koorzang met de mannen, om beurten.

Zij sprongen op van vreugde voor Gods aangezicht. O God! zij hebben Uwe gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings in het Heiligdom, de zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden. Ja, looft God in de gemeenten, den Heere, gij die zijt uit den springader Israëls.

De dichter spreekt van gezangen... Het Woord Gods is zijn hoop en troost bij alle ellende van het heden, omdat hij op grond daarvan weet, dat de Heere hem niet zal begeven, noch verlaten, maar Zijn levenwekkende kracht hem zal doen ervaren. Daaraan heeft hij behoefte gehad want overmoedigen, die spottend de vraag stellen: wat God toch wel in het leven van den mensch vermag, hebben ook met hem den spot gedreven, wijl de liefde tot des Heeren wet in al zijn levensverrichtingen tot uiting kwam. Maar, ook bij hun spottaal is zijn ziel gerust gebleven, omdat zijne gedachten zijn teruggegaan naar het verleden, toen God op allerlei wijze bewees hen tegen te staan, die Hem uit het leven wilden uitschakelen (vs 52). Zelfs heeft hun spottaal, inplaats van hem tot zwijgen te brengen, zijn ziel doen trillen van verontwaardiging en gloeien van toorn, waar hij den rijkdom zijns Gods zóó zag versmaad (vs 53). Wat hun een ondragelijke last scheen, was voor hem geworden tot muziek. Zijn ziel is erbij gaan zingen, zijn hart heeft er zich in verheugd en het juk zijner vreemdelingschap is er lichter door geworden. De grootheid en heerlijkheid van des Heeren zelfopenbaring heeft niet alleen overdag hoofd en hart vervuld, maar zelfs des nachts, hoewel dan 't vermoeide lijf tot slapen riep (vs 55).

Hij wil leven in des Heeren gunst, die hij deelachtig wordt in den weg van het houden van Zijne inzettingen en rechten, want verlaters vaii Zijn wet doet God in het dorre wonen. Hij wil leven bij en uit de bron van des Heeren genadevolheid, en daarvan wil hij ook zingen. Die inzettingen des Heeren, Zijn Woord van genade ^n roeping is hem geen last, maar klinkt als muziek in zijn ooren, heft zijn hart en mond op tot zingen. Aan zijn geest gaan voorbij zijn Marais en Elims, zijn Bochims en Bethels, en in zijn nachten hoort hij nog zijn lied dat hij zong van de rechten des Heeren. En zijn snarenspel van overdag klinkt hem nog in de ooren. Hij heeft gezongen in blijde en droeve dagen, hij heeft zijn harp bespeeld en snarenspel bij dage en bij nachte, telkens weer. Zijn leven was een lied en zijn lied was zijn leven.

Ach. wat zingt de kerk toch weinig, en ook haar och en ach is zoo weinig waard, meestal is het een afschuiven van de zaak waarom het gaat, een verstandelijk afschuiven op Gods voorzienigheid en vrijmacht. Ook in haar vermenigvuldigd „och", dat tegenwoordig bijna wordt gezongen. als ware het een lied, zit geen leven en geen drang. Ook daarin is zoo stuitend veel onwaarachtigheid, term en geen kern. Wie met de dichter zingt: och, mocht ik in die heilige gebouwen... zal als zijn och echt is, vervolgen: hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog.

Ook het schutdak van dit och en ach en mocht zonder Geest en leven, zal getroffen worden door Gods zwaren hagel en deze schuilplaats zal te gronde gaan, want God zal Zijn paslood gebruiken. Daarom, laat er toch oprechtheid zijn en waarheid.

Als we hier hooren van den zingenden pelgrim, dan moet de vraag zijn: is dat mijn beeld en zoo niet, dan is er oorzaak tot inkeer en bekeering tot God, oorzaak om te schuilen in de wonden van Christus, te leven door het geloof.

Zoo ik niet had geloofd dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden... maar wij hebben het goede gezien en zijn niet vergaan.

Of er in den hemel gepraat zal worden, weet ik niet, maar wel, dat er eeuwig gezongen zal worden; en zij zongen het lied van Mozes en het lied des Lams.

Bij de glazen zee staan de citherspelers, spelende op hunne cithers en zij zongen een nieuw lied... laten we hier beneden het lied in-r, tudeeren, herhaalde repetities en van tijd tot tijd generale repetitie houden!

Debora zong het lied van den put; Mozes van de Roode Zee enz. Bij de profeten wordt hun spreken vaak zingen, wie let op het rhythme hunner woorden.

Kom, kent gij de zangtijd van de redding uwer ziel, hebt gij gezongen een nieuw lied. een lofzang Gode, getrokken uit den ruischenden kuil, gezet op den eenigen rotssteen. Maar zelifs zonder geteekend reispas zongen de pelgrims reeds.

Pelgrims zijn gelukkige menschen! Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk, een volk, verlost door den Heere, die het schild is uwer hoogheid.

Ja, Gods pelgrims dragen het beginsel der eeuwige vreugde in hunne harten. Daarom konden Paulus en Silas zingen in den kerker, met hun voeten in den stok.

Zelfs onder de asch van onze moeite en verdriet leven de - vonken onzer vreugde, gereed om op te vlammen, ais de adem des Geestes ze aanblaast, als het geloof als blaasbalg dient. Het is zelfs zóó, dat wij nog meer vreugde hebben in onze geestelijke droefheid dan in onze aardsche vreugde.

Daarom, broeder, zit niet zoo te kniezen, maar zing! Kom Filippus, zei Luther vaak tot Melanchton, wij zullen zingen en den duivel tarten. Weet ge wat zoo nuttig werkt als ge in donker loopt? Zingen, dat verdrijft de angst en doet niet op alle kleinigheden letten.

Ach, zongen we toch meer. Laten we zingen en muziek niet al te veel aan de wereld over? Zonder twijfel; dit was in vroegere eeuwen, in de oude christelijke kerk en den reformatietijd gansch anders.

Armoede met godsvrucht is beter dan ongeheiligde voorspoed of rijkdom. God bezitten met al de nadeelen, die de wereld daarin ziet, is oneindigen rijkdom, rijk in God, door Christus Jezus, onzen Heere.

De oude christenen zongen bij hun begrafenissen, waren in het wit gekleed en gaarne hieven zij achter de baar psalm 116 aan, in zijn geheel gezongen achter elkaar.

Droevig zijnde, doch altijd blijde! Laat de heidenen klagen, zeiden zij, wij willen zingen. Maar onze dichter had ook hoogtijdagen van geestelijk genot, dat hem deed zingen uit volle borst, zoodat zijn lied werd voortgedragen op den adem van den wind. Wij hebben toch met een God te doen, die Reus Wanhoop het hoofd afhieuw, die water uit de rots doet vloeien, redt uit nood en dood.

Soms staan we met de handen in de zijde en de Heere vraagt spottend: is het ook dat een manspersoon baart...? Zeg niet van alles waarvan dit volk zegt verschrikking, want waar is nu de grimmigheid des benauwers?

Een zingende pelgrim... die eiken dag nader komt aan het doel der reis, het Vaderland... Thuis! En de Heere aanschouwt de moeite en het verdriet opdat men het in Zijne hand geve. Ik zal de goedertierenheid des Heeren eeuwiglijk zingen; ik zal Uwe waarheid met mijnen mond bekend maken van geslacht tot geslacht, zong Ethan de Ezrahiet. Zoo vangt hij aan te zingen en eindigt zijn psalm met: Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja amen.

Tenslotte staan wij stil bij het liederenboek dat hij gebruikt om uit te zingen. Zijn liederenboek was van zeer onderscheiden samenstelling, maar het geheel was geïnspireerd door den Heiligen Geest. Want wat zijn die: Uwe inzettingen, waarvan hij spreekt en die hij zingt? Dat is niet alleen de wet, maar naar den zin van ps. 119 Gods geopenbaarde Woord, zooals de dichter dat in zijne dagen kende. In psalm 119 worden er tien verschillende woorden gebruikt om die inzettingen van verschillende zijden te belichten. Gods wet, zoo wordt ons geleerd in dezen psalm, bekeert de ziel. Wonderlijke uitspraak dat de wet de ziel bekeert, dan moet toch met die wet wel niet alléén de tien geboden zijn bedoeld. Dat is ook zoo. Met de wet Gods wordt eigenlijk de gansche Schrift omvat, zooals de dichter die in zijn dagen kende. En dan komt die wet voor zooals in psalm 40 in het ingewand van den Messias. Die wet ligt in de ark der verzoening en wordt voorafgegaan, zelfs bij de tien geboden, door: Ik ben de Heere uw God, die u uit Egyptenland, uit het diensthuis uitgeleid heb... De wet, ingewikkeld in het Evangelie van den Middelaar, de volbrachte wet, en de te volbrengen wet door de kracht van den Messias. We laten nu het element van dienstbaarheid onder de wet en in de schaduw even buiten beschouwing. Ja, zoo alleen kan iemand vermaak in de wet Gods hebben en bidden: ontdek mijne ogen dat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet, dat zijn de wonderen van het Woord, van de wet in den Messias. De wet wordt daarmee niet tot Evangelie gemaakt en evenmin opgeheven, maar gezien in het raam der verzoening en der meegedeelde kracht Gods. Die inzettingen heeten Zijn weg. Ik ben vroolijker in den weg Uwer getuigenissen dan over allen rijkdom. Ja, de Heere leidt ons in den weg, door Zijne inzettingen.

Dan weer wordt gesproken van Zijne getuigenissen. De ark en de tabernakel heeten: ark en tabernakel der getuigenis. Dit zijn de onderpanden van Gods wonen en werken onder Zijn volk. Zijne getuigenissen, daarin beluisteren wij dat de wet rust in de genade, dat ark en tabernakel Gods getuigenissen zijn van genade en verzoening, van schuldvergeving en wegneming van den vloek. Uwe getuigenissen heb ik mij tot mijne eeuwige erve gesteld.

Zijne geboden, die gegeven zijn met gezag, en die gehoorzaamd moeten worden, op straffe van tucht en gericht, als bondsbreker, want de wet heeft een plaats en taak in het verbond der genade om Israël te leiden in de wegen des Heeren.

Zijne bevelen, zoo heet het in dezen psalm, wat wordt toevertrouwd. Ik heb Uwe bevelen in alles voor recht gehouden. Ik heb ze aanvaard en er mii verantwoordelijk voor gesteld.

Ten zesde wordt hetzelfde van andere zijde bezien, geheeten: Zijn Woord. Dat wijst ons op de uitdrukking van Gods gedachten en voornemens in Christus. Christus is het Woord van God, dat vleesch geworden is en Die als de ziel het gansche Woord doortrekt. Zijne oordeelen omdat zij gevormd zijn in oneindige wijsheid. Zijne gerechtigheid daar deze vlekkeloos en ongeschonden wordt ten toon gespreid in Zijn Woord.

Zijne inzettingen, zoo heet het; het werkwoord beteekent graveeren. Het is vast en zeker, maar ook geschreven in het hart door den Geest.

En tenslotte wordt gesproken in dezen psalm van Zijne waarheid of getrouwheid. Wij hebben het profetisch woord en gij doet wel dat gij daarop acht hebt als een licht, schijnende in eene duistere plaats.

Zoo heeft de zingende pelgrim zijn gezangboek van Goddelijken oorsprong en van gewaarmerkten inhoud. De kracht en het merg ervan ligt in het Evangelie der vrije genade, in Hem, die het zaad der vrouw is en den kop der slang vermorzeld heeft.

Het is een levend en krachtig woord, want de Heilige Geest heeft het niet alleen geformeerd, doch er zich ook aan verbonden om er mee te werken in de harten dergenen, die den Heere vreezen. De inzettingen des Heeren zijn zuivere waarheid. In de dwaling is de dood, in de waarheid het leven, zoodat de zanger door zijn lied wordt geïnspireerd ten leven, wordt opgewekt in zijn hart.

In die inzettingen blinkt Gods vriendelijk aangezicht dat vroolijkheid en licht geeft. Deze inzetingen kunnen reisliederen zijn, omdat zij het levende hart van

Christus bevatten. Het gras verdort, de bloem valt af als de Geest des Heeren daarin blaast; voorwaar het volk is gras, maar... het woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.

Zeker, de letters zijn letters, maar de Heilige Geest maakt ze tot tongen van vuur, zoodat deze getuigenissen levend en krachtig zijn door den Geest, die ons gegeven is. De Kerk des Heeren leeft bij het Woord des Heeren, bij alle woord dat uit Zijn mond uitgaat. Maar zijn lust is in des Heeren wet en hij overdenkt die dag en nacht. De pelgrim heeft zijn gezangboek in Gods inzettingen, die zijn hem tot een lied, die vervroolijken zijn leven, ook als de lofzang in stilheid is tot God in Sion. Ook als hij zegt tot zijn bondsgod: als het aan woorden mij ontbreekt, hoor, wat de overdenking in mij spreekt, verwaardig U uit 's hemels koren mijne stem te hooren. Neen, hij zingt niet altijd overluid, soms neuriet hij, dan weer zingt hij zonder woorden, ook het overdenken wordt tot een lied des levens. Als mijne gedachten binnen in mij vermenigvuldigd zijn, hebben uwe vertroostingen mijne ziel verkwikt. De opening van Uw Woord geeft licht, den slechte verstandig makende. Zoo reist de pelgrim verder door het land der vreemdelingschap om nader te komen bij zijn Vaderland, waar hij niet meer als vreemdeling zal worden behandeld.

Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen.

Droefheid en blijdschap wisselen elkander af en zijn verbonden vaak, en nu in die inzettingen treurt Jeremia ons vóór, juicht Jesaja voor ons. Daarom zijn die inzettingen ons gezangboek op onzen pelgrimstocht. Deze nizettingen zijn zeer getrouw, waarachtige waarheid. Zij spreken van zonden, van mijn inwendig bederf, van vrije genade, stervende liefde, onvergankelijk leven, overwinning op dood en graf. Zij handelen van mijn moeilijkheden, mijn vreezen en vreugde, spreken van den ganschen storm, die in de kleine wereld mijner natuur woedt.

Deze inzettingen reizen met ons mede en zijn eiken morgen nieuw.

Hoevele vragen zijn reeds door deze inzettingen opgelost, hoeveel raadsels onthuld, richtlijnen getrokken; zij deelden ons hart troost en onderricht mede.

Wanneer de waarheid bezegeld wordt door de ervaring en wij verzegelen dat God waarachtig is in het geloof, dan wordt er muziek in ons hart geboren, gaan we zingen. In deze inzettingen zijn kostbaarheden van parelen en diamanten, die slechts kunnen ontdekt worden door de mijnwerkers, die leerden graven om de aderen van eeuwigen rijkdom te ontdekenk.

Het is een gezangboek dat vreemdelingen en pelgrims den weg wijst naar het Vaderland. Wij prijzen Zijnen naam als Zijn Woord opnieuw bevestigd wordt dat de God der waarheid gesproken heeft.

In deze inzettingen lezen wij van den grooten Pelgrim, Die door lijden tot heerlijkheid kwam en Hij bovenal brengt ons aan het zingen. Hij heeft onze rechterhand gevat en zal ons leiden tot aan, ja, tot over dood en graf.

Zingende pelgrims... naar het Vaderland.

Reist ge mee, want de avond dezer wereld gaat dalen, de nacht komt, uw leven spoedt ten einde, en gij weet dat er niet alleen een plaats xs waar eeuwig wordt gezongen, maar ook een plaats waar eeuwig wordt geweend.

Waar is weening der oogen en knersing der tanden...

De vreemdeling komt thuis, de zingende pelgrim vindt zijn harp gereed aan den boom des levens Ik zal eeuwig zingen... het lied des Lams.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De zingende pelgrim

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's