Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEPROEFDE ARBEIDER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEPROEFDE ARBEIDER

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

II Timotheüs 2 vers 15. Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt.

Het zal onze lezers opgevallen zijn in de vorige meditatie dat wij één woord in den text, van het gedeelte dat ons bezig hield, niet hebben vermeld. Er staat toch: benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen. We spraken alleen nog maar over het zich Gode voorstellen.

En nu vordert de apostel dat de dienaar de arbeider, in den wijngaard des Heeren, zichzelven Gode beproefd moet voorstellen.

Zich voorstellen, zich presenteren, zich ten dienste aanbieden, Gods orders'in ontvangst nemen, zijn dienstboekje af laten tekenen...

Maar nu is het toch wel moeilijk bij dat zich Gode voorstellen dit beproefd te doen. Stel u voor dat iemand tot den Heere komt om zich aan te dienen als beproefd, als echt, met een zelf getuigenis van zijn echtheid en deugdelijkheid!

Me dunkt, dat zou bedenkelijk veel gelijken op het werk van een Farizeër. Het is waar, hij heeft den oppersten herder der schapen achter en vóór zich, zoodat hij niet komt in eigen naam. Hij is geborgen door Zijn Zender en wordt door dezen ook vertegenwoordigd. En toch wringt de verklaring, wanneer wij dit: benaarstig u om u-zelven Gode beproefd voor te stellen, zóó verstaan dat hier de dienaar zich presenteert als beproefd! De Nieuwe Vertaling maakt het niet duidelijker, wel slapper en matter als wordt vertolkt: maak er ernst mede u welbeproefd ten dienste van God te stellen. De gedachte dringt zich bij deze vertaling op, dat het welbeproefd een hoedanigheid is in den arbeider, als hij zich gaat presenteeren aan zijn Zender. Dit nu is maar zeer ten deele juist.

Zeker, hij stelt zich voor den Heere, ootmoedig, zich bewust van zijn gebrek en tekort eiken dag opnieuw; hij heeft verzoening noodig zelfs van zijn heilige dingen. Want zijn gansche dienst is gebrekkig en besmet, omdat het dienst is van een zondaar, hoewel begenadigd en gedekt door bloed, levend uit de verdiensten van Christus. Doch, zoo vraagt ge, hoe wilt gij het dan verstaan, zoodat het niet wringt, zoodat de mensch er niet tusschen zit? We moeten een anderen weg volgen om den zin van het zich beproefd voor God recht te verstaan. stellen

Het woord beproefd komt niet vóór het zich stellen voor God, maar er na. Zoo is hier een vooruitgegrepen woord dat vrucht is van een opvolgende handeling Gods. Zeg, buurmeisje, waar ga jij heen met die maten en gewichten? Wel, het is vandaag ijken van maten en gewichten, en ik kan en mag er zelf geen stempel op zetten. Ziet, daar gaat het nu om, de arbeider stelt zich voor den Heere om Gods stempel te ontvangen, om geijkt te worden en in zijn dienst gekeurd.

Zich Gode beproefd voorstellen is zich Gode voorstellen tot beproefdheid, door toetsing en opdrukken van Gods keur.

De arbeider komt om zich Gode voor te stellen, zich te laten keuren en ziet daarbij in het geloof op zijn Zender, want anders wordt hij nooit gemerkt: Ik heb u getrouw bevonden, u in de bediening gesteld hebbende. Ziedaar, wat het is: zich Gode beproefd voorstellen. De voorstelling is niet beëindigd, noch geslaagd tenzij God waarmerkt, onzen persoon en onzen dienst.

Beproefd, dat oordeel velt hij niet over zichzelf, maar velt de Heere, anders kan hij zijn dienst niet voortzetten, is vol vreeze en zonder kracht en betooning des Geestes. Ach, welk een droevig geval wanneer een mensch dit niet beoefent telkens weer in het verborgene voor Gods aangezicht. Sommigen denken er nauwelijks aan; anderen zijn er traag in, en niet weinigen weten eigenlijk niet goed wat dit is, omdat ... laten ze het zelf maar invullen!

Beproefd (dokimos) eene bevindelijke beproefdheid, zooals metaal wordt gekeurd en een stempel der echtheid ontvangt. Zal het wel zijn, zoo moet telkens weer de arbeider, maar ook ieder kind des Heeren, ja ieder mensch, voor Gods aangezicht zich stellen om beproefd te worden, in zijn persoon en dienst. Jezus is het beproefde Lam, dat der wereld zonde op zich nam. En dagelijks, ja, aldoor ontving Hij de goedkeuring des Vaders, óók toen Hij aan het kruis uitriep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Dit Lam droeg Gods keur. Dezen heeft God de Vader verzegeld. De Kerk des Heeren zingt van de beproeving, van de keuring Góds, die tevens loutering is: Gij hebt ons beproefd, o God; gij hebt ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert.

En de apostel Petrus spreekt van de beproeving des geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud dat vergaat. Wij worden als dienaars in het bijzonder gesteld op den kruistoets der verdrukkingen. Paulus spreekt van een proeve van Christus in hem. Lijdzaam en standvastig te volharden, is opdracht en gave tevens.

Want Hij laat ons niet alléén staan in den dienst, neen, ook hier is van kracht: Ik ben bij u en Ik zal u aanzien. Hij draagt de zeven sterren in Zijn rechterhand.

Lijd verdrukkingen als een goed krijgsknecht van Christus. Paulus kon het hoogtepunt halen: wij hebben behagen in smaadheden en nooden... wij roemen ook in de verdrukking. Dat vloeit nu voort uit het beproefd zijn door God, het gekeurd en gestempeld zijn als echt in onzen dienst.

Dan zingen Paulus en Silas in den kerker, met de voeten in den stok; dan gaat Petrus uit van den raad, verblijd zijnde dat hij versmaadheden heeft mogen dragen om Christus' wil. Dan ook alleen kunnen we Paulus nabelijden en nabetuigen, voor het aangezicht Gods: het is mij het minst van ulieden geoordeeld te worden; ik oordeel Ook mijzelven niet; die mij oordeelt is de Heere. Laat men voorzichtig zijn met het hanteeren van dit woord door het vleesch, om zich van den last der menschen te ontdoen, maar wanneer wij in het geloof zingen: verlos mij van der menschen overlast, en Gode behagen om onzes Heeren en Zaligmakers Christus' wille, die het tegenspreken der zondaars verdragen heeft, dan worden wij ontheven aan het oordeel van menschen; ja, óók aan eigen zelfbeoordeeling en rusten wij in het Oordeel Gods over ons in Christus; zich voorstellen Gode tot beproeving en als beproefd voorgesteld in Christus gaan wij in vrede en met vreugde aan het werk want... wij zijn arbeiders, zegt onze text.

Beproefd... zooals in de oudheid de kampspelers. Zij werden onderzocht of hun

persoon onbesproken was, of ze niet aan eenig misdrijf schuldig stonden. Zij werden voorgeleid om gekeurd te worden en de stadsomroeper deed vernemen of er iemand was, die iets had tegen den candidaat-kampspeler.

En hij moet ook een goed getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid en in den strik des duivels (I Tim. 3:7).

Dat was, in de dagen van Timotheüs, de niet-christelijke omgeving — de buitenstaanders — die natuurlijk alleen over zijn burgerlijk leven konden oordeelen. Dat getuigenis slaat zeker niet allereerst en ook niet alleen op zijn leven vóór zijn bekeering, doch óók op zijn leven na zijn bekeering tot God, van de stomme afgoden, of wel uit het Jodendom getrokken tot den Messias.

Maar we komen nog even terug op die worstelaars in het strijdperk. Degenen, die mee wilden doen aan de spelen, moesten zich allerlei ontbeeringen getroosten en zich gewennen aan allerlei zware en moeilijke oefeningen.

Paulus gebruikt óók dat beeld van zijn dienst, als hij schrijft aan de Corinthiërs: k bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid opdat ik niet eenigszins verwerpelijk (a-dokimos: iet beproefd) bevonden worde (I Cor. 9 : 27). Er is een noodzakelijke training voor het ambt noodig, en deze blijft noodig, om niet te verachteren in den dienst, al zijn we overladen met werk, naar we meenen, maar... niet geoefend en daarom ontvangen we ook niet het stempel Gods, zijn niet-beproefd. Feitelijk is deze training voor iederen christen noodzakelijk, maar Paulus denkt aan de verkondiging des Evangelies en hoe vreeselijk zou het zijn indien die oefening des geloofs ontbrak, want dan zou hij ondanks zijn prediken de proef niet doorstaan, maar door God worden verworpen. Zoo hangt onze ambtsvervulling met ons christelijk leven, met ons christen-zijn, onlosmakelijk samen.

Zelfs het gebruik maken van onze christelijke vrijheid is daarbij een persoonlijke oefening des geloofs.

Indien iemand ook strijdt, die wordt niet gekroond, zoo hij niet wettig heeft gestreden (I Cor. 9:5).

Zich voor God stellen, door-God-gekeurd-in-Christus, en zoo beproefd... ook in de leer, als een Apollos, machtig in de Schriften, als een Schriftgeleerde naarstig onderwezen in het Koninkrijk der hemelen; om uit den goeden schat des harten oude en nieuwe dingen voort te brengen. Het Woord onzes Gods is Noordster en compas waardoor wij den koers moeten richten, maar ook bron waaruit wij moeten putten. Daar is veel onderzoek, biddend vorschen voor noodig, naardat ieder gaven heeft ontvangen. Wie geen gaven ontving is ook niet geroepen, ook al is hij wellicht een kind des Heeren.

Aan dat onderzoek, dat vorschen, dat graven in den schat des Woords, ontbreekt vaak veel, daarom zijn veler preeken in en buiten onze kerk van rechtzinnige leeraars, zoo dor, zoo ééntoonig, zoo eng begrensd, zoo weinig diep, al zijn ze wellicht uiterst traditioneel en vol term met weinig kern, of zonder beide.

Opnieuw gevoel ik mij gedrongen mijn ambtsbroeders op te wekken om toch, zooals zij ook bij hun: ja ik van ganscher harte beloofden, aan te houden in het naarstig onderzoek van het Woord Gods, en alle hulpmiddelen te gebruiken, die daarbij ten dienste staan. Ge behoeft daarbij niet te zijn als de spin, die haar gansche web weeft uit eigen ingewand, maar als de bij, die in vele bloemen kruipt om honig te puren, en deze grondstoffen te verwerken. De gemeenten moeten begrijpen dat zij daartoe den arbeider tijd moeten laten. De Vaderen, die uit den aard der zaak veel kleiner gemeenten hadden en wier tijd veel rustiger was, hadden meer tijd tot studie, ai blijkt uit de oude acta der kerkelijke vergaderingen dat meermalen ernstige opwekking tot studie en het kennen van den tijd waarin men leefde, niet overbodig was.

Dacht ge dan soms dat vader Hellenbroek zijn keurstoffen had kunnen schrijven en zijn Hooglied, om niet meer te noemen, wanneer hij niet een vorscher was geweest, grondig zijn talen kende en wat verder in zijn tijd aan de orde was?

Doe nooit zooals die predikant, die meende zeet vroom te spreken toen hij op den kansel zei: wie uitleg wil van dezen text kan bij Hellenbroek terecht.

Hij meende in zijn verwaandheid en eigengerechtigheid dat zijn beetje muffe bevinding de Schrift wel kon vervangen en hij preekte — preeken is dat eigenlijk niet — naar aanleiding van zijn tekst, maar niet uit zijn text.

Als uw dominé, op Zaterdag bij u komt binnenloopen, vraag hem dan: dominé, ik had u op uw studeerkamer verwacht, gij zijt niet welkom!

Ik denk aan een ontslapen zuster, die vroeg: dominé waar was u toch Zaterdagmorgen? Waarom die vraag? Wel, ik kon u in het gebed aan den troon niet op uw studeerkamer vinden en daarom was ik uit mijn doen! En als ge vrije stof én catechismus moet verzorgen, dan hebt ge twee dagen noodig voor grondig onderzoek; niet alken voor dien Zondag maar om uw geest te verrijken, want een mensch is maar arm van inhoud, en ge weet dat we aan de middelen gebonden zijn.

Bijzondere gevallen laat ik thans rusten. Maar ik vraag u toch in allen ernst hoe is het met het zich stellen voor God in deze zaak?

Maar laat het gezegde genoeg zijn' en de gemeente meewerken aan de preek, aan de catechisatie enz. De zegenende ziel zal vet gemaakt worden. Iedere arbeider in den wijngaard behoort eiken dag enkele uren te arbeiden op zijn studeerkamer. Wij zijn geen wederdoopers, die drijven op het inwendig licht en vervielen tot allerlei onzinnigheden in de prediking en goddeloosheid in het leven.

Wij willen, mogen en zijn ook hierin kinderen der Reformatie, en gij ontvangt den arbeid onzer ziel van hoofd en hart en hand. Verzuim niet de gave, die in u is, hoe zult gij dat verzuim verantwoorden als gij u stelt voor God... beproefd?

Verdrink niet in de praktijk tot schade uwer ziel én die der gemeente.

Bedenk dat de prediking en al het andere ambtswerk verantwoord moet worden voor den Koning der Kerk. Wie zwak is mag minder doen dan wie sterk is van lichaam en doet wellicht toch veel meer.

Wie ziek is mag en behoeft zich geen zorgen te maken over het werk, want ik zeg tot mijn God en Koning, terwijl wij Hem naderen aan Zijn hart: ik kan niet ziek en gezond zijn tegelijk! Hier is de rust des geloofs, en mag ik u heden verzekeren dat deze tot arbeiden opwekt en sterkt, leunende op Hem, die ook vermoeid lag te slapen op het achterdek van een schip, die neerzat bij de Jacobsbron en vroeg om water. maar die ook in den Vroegen morgen uitging om te verkeeren met Zijnen Vader. Onderzoekt de Schriften... zoo maande Hij, die zijn het, die van Mij getuigen.

Soms, als ik lees, dat men vijf, zesmaal per week preekt, denk ik wel eens, zijn die predikers zóó vol des Geestes, zóó brandend van ijver voor God en Zijn dienst? Werken ze lange dagen en studeeren zij in den nacht? Maar vervallen zien ze er niet uit! Praten ze er op den duur maar op los zonder textuitleg, zonder orde? En de bevinding, die men preekt, is in tal van opzichten zeer aanvechtbaar. Het lijkt bovendien vaak meer op een theorie over de bevinding dan wezenlijke verkondiging, als getuige van Christus, van de levende waarheid Gods! ' v

Om terug te komen op ons punt: hoe zullen wij den tegensprekers den mond stoppen, indien wij hun dwalingen niet kennen? Hoe zullen wij de jeugd leiden zonder hun mentaliteit te kennen, en thuis te zijn in de cultuurwereld van onzen tijd, deze ziende in het licht der Heilige Schrift?

Met wat algemeenheden komen we er niet, noch met wat termen, zonder kennis van zaken. We spreken nu niet over de doctores der kerk, maar enkel over de dienaren des Woords. De eersten hebben, zooals onze Vaderen het hebben gezien en opgenomen tot in de kerkorde toe, nog een nadere taak.

Beproefd in het leven . . . Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken; betoon in de leer onvervalschdheid, deftigheid, oprechtheid, het woord gezond en onverwerpelijk, opdat degene, die daartegen is, beschaamd worde en niets kwaads van ulieden hebbe te zeggen (Titus 2:7). Midden in een reeks practische vermaningen zegt de apostel tot Titus, die zelf nog jong is, hoe hij moet spreken tot de jonge mannen, om hun tot een voorbeeld te zijn. Titus moet in zijn ambt zijn een voorbeeld, een model, voor de jongeren. Hij moet in zijn ambt laten zien de toepassing van de norm, van het christelijke leven naar den regel van Gods Woord. Titus moet voor jonge menschen ook in zijn woord laten zien, in de leer, hoe genade het leven veranderen en vernieuwen moet: n de leer onverdorvenheid, en waardigheid, staat er.

In het ambt wordt gevorderd de speciale toepassing van de algemeene deugden, die van elk kind des Heeren worden gevraagd. Zoo ontstaat er geen dubbele moraal, maar wel de eisch om een voorbeeld der kudde te zijn. In zijn leerarbeid moet Titus toonen onverdorvenheid. Vorm en inhoud van

de leer moeten zijn gereinigd van alles wat door de zonde het menschelijk denken en spreken heeft bezoedeld en verdorven: geen onzuivere voorstelling, inkleeding of spreekwijzen. Waardigheid moet er zijn in de leerarbeid, wat de majesteit van Gods Woord vraagt en de aard van de gepredikte genade. Sober én zuiver!

Vorm en inhoud der prediking moeten weerspiegelen diepen eerbied voor het Woord Gods: ouden appelen in zilveren schalen! (Spr. 25:11; I Cor. 2:1—4). Zich beproefd voor God stellen... zich stellen voor God om het stempel, de keur Gods te ontvangen, ook in het leven en verkeer onder de menschen, met jong en oud. Zeker, dit vraagt kruisiging van eigen bestaan, leven uit de genade, verzaken van de wereld, en toch is het allerminst een leven vol kwelling, leven in dienstbaarheid, onder het juk der wet! Neen, de christelijke vrijheid is gebondenheid aan Christus en daarom geen zware last, ook in het houden van Gods geboden. »

Maar dat ook de verstgevorderde slechts een klein beginsel heeft der volmaakte gehoorzaamheid, strekt tot ootmoed en leide tot veel gebed ook voor den arbeider in des Heeren wijngaard.

Zoo moeten zij zich beproefd voorstellen aan God als een voorganger en leidsman der kudde, door de leer, de levende leer, den wegfj-des levèns wijzend, door godvruchtigen wandel daarop voorgaande.

Wie hetgeen hij leert niet beleeft doet meer kwaad dan alléén zijn eigen ziel in het verderf helpen! Heiligt u, gij die de vaten des Heeren draagt.

Beproefd door de bevinding van Gods genadewerkingen in het hart, door den Heiligen Geest. Een beproefd leeraar heeft een tong der geleerden en weet ook met de moeden een woord te rechter tijd te spreken.

Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen...

Zoo moeten wij den mond des Heeren gedurig raadplegen door den uitgaanden wensch van ons hart, door ernstige gebeden en smeekingen met dankzegging.

Gij zult het woord uit Mijnen mond hooren en hen van Mijnentwege waarschuwen!!

Zeker, wat Gods mond heeft gesproken heeft Hij laten opschrijven in Zijn Woord, maar dat maakt het hooren uit Zijn mond niet overbodig!

De verborgen inslag van onze bediening is verkeer met God, achter den oppersten Herder der schapen. Dit is zijn werk in het verborgene: zich Gode beproefd voorstellen, dan vraagt hij de keur der menschen niet; zoekt hij geen menschen te behagen, maar Gode. En de gemeente? Gods kinderen in die gemeente met hun zaad?

Zij hooren wat de Geest tot de gemeente zegt door het Woord, en leven biddend mee. Hebben den arbeider lief om des Woords wil, en toonen die liefde door het Woord te hooren én te doen. Weest niet alleen hoorders des Woords, maar daders.

Dan is het gehoor vermengd met het geloof, anders doet het Woord ons geen nut, maar is het Evangelie een reuke des doods. Zoo wordt de arbeider aldoor geëxamineerd en in het verborgene presenteert hij zich den Heere om in Zijn kracht uit te treden en als opziener der kudde zijn ambt te vervullen, in zijn gebrek door bloed gedekt, in zijn zwakheid door Christus' kracht geschraagd.

Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, die niet beschaamd wordt...

Timotheüs wordt toegesproken als een arbeider in onzen text. En dan verder als een arbeider, die niet beschaamd wordt... Gij herinnert u de nieuwe vertaling: Maak er ernst mee u welbeproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider, die zich niet schaamt...

Hoewel deze vertaling mogelijk is lijkt zij ons toch niet juist in het verband. Hoe moeten wij ons het innerlijk verband der versdeelen denken, ook uit het oogpunt des geloofs? Zeker zal een dienstknecht, die zich stelt voor God, om Diens keur en kracht, een mens zijn, die zich het Evangelie van Christus niet schaamt. Zich schamen voor het Evangelie van Christus is wel het schandelijkste wat zich denken laat voor een dienstknecht des Heeren en toch... hoe dikwijls doen wij het om ons vleesch te sparen, om menschen te behagen, althans niet tegen ons in te nemen? Zie, deze schaamte des vleesches moeten wij aldoor doorbreken, want anders kunnen wij ons Gode niet beproefd voorstellen.

Zich het Evangelie van Christus niet schamen... De Heere Jezus zegt: zoo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben voor de menschen, dien zal Ik Mij schamen voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is.

Doch in het verband is de gedachtengang deze: Benaarstig uzelven Gode beproefd voor te stellen, dan zult gij een arbeider zijn, die niet beschaamd wordt.

Zeker is het zich-niet-schamen opgenomen in het eerste deel, hoe zou hij zich anders voor den Heere kunnen stellen om gekeurd te worden, zijn dienstboekje te laten afteekenen? Maar nu is juist óók ingesloten dat hij, zich aldus gedragende, niet zal beschaamd worden, niet in zijn verwachtingen zal teleurgesteld worden, riet te schande zal worden in zijn dienst als arbeider.

Neen. daarvoor behoeven wij niet te vreezen! Ik weet, schrijft Paulus, dat ik in geen ding zal beschaamd worden. Integendeel, de Heere zal zijn trouwen dienstknecht begenadigen, eere geven, die in oprechtheid voor Hem leven. Zijn zwakheden ontziet Hij, want als we geen drie keer kunnen preeken, wordt twee keer beloond, in de kracht des Heeren staande. En als we Hem onze nooden klagen deden wij nimmer een vergeefsch beroep op Zijn ontferming. Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn; zwak van moed en klein van krachten. En toch: ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren en uwe gerechtigheid vermelden, ja, de Uwe alleen. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen.

Die niet beschaamd wordt... Een mensch, die beschaamd wordt, ziet zich in zijn verwachtingen teleurgesteld. Welnu, dat zal niet gebeuren. Niet beschaamd in hope en verwachting van gewenschte vrucht. De wereld moge handelen als Laban. die Jacobs loon tienmaal veranderde, zóó doet de Heere niet. Wij dienen een goeden Koning, en met den apostel belijden wij: God is niet onrechtvaardig dat Hij zou vergeten den arbeid uwer liefde. Kom, denk eens na, voor wien ge ten zegen, ten eeuwigen zegen, zijt geweest in uwen dienst, en... dan de verborgen gebleven zegen!

Komaan, de eeuwigheid zal ons openbaren wat de Heere beter vond ons in den tijd niet bekend te maken. Hij gaf ons nog onlangs mee te beleven dat Hij Zich uit den mond van zuigelingen lof bereidt. En Hij heeft ons toch menigmaal gesterkt ook door gewenschte vrucht.

En al zoudt ge moeten zijn als Jesaja, wiens dienst mede was om het hart des volks vet en hunne ooren zwaar te maken, ook die dienst verheerlijkt den Heere. Zeker, het is zaaien met tranen én... verharding is nooit de eenige vrucht. Neen, het Woord zal niet ledig wederkeeren ook in zegening.

Uw loon zal groot zijn in den hemel en... op aarde hebben we niet te klagen, zelfs al moeten wij bij wijle onze klacht uitspreken: zoo ik niet had geloofd dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden...! Houd nu maar op, dat deed de dichter óók, want dat: ik ware vergaan, wordt afgesneden door het geloof dat spreekt: maar ik heb het goede des Heeren gezien. Zijne goedertierenheid was elken morgen nieuw. Het is waar, onze verwachtingen, die steunen in het vleesch vervult de Heere gelukkig niet, opdat wij zullen leeren, gekruist te worden aan alles wat niet God en Christus is.

Niet beschaamd in ondersteuning, opening des monds, betooning des Geestes en der klacht, uitredding in nooden, want Zijn goedheid is in nood en dood, voor ons Zijn volk, oneindig groot, Zijn waarheid wankelt nimmermeer; zingt, hallelujah, zingt Zijn eer! Maar... nood en dood blijft ons dan ook niet bespaard.

Hij redde ons uit zes benauwdheden en in de zevende zal ons het kwaad niet aanroeren. Met en in Christus mogen wij zeggen: mijn werkloon is bij Mijnen God! De hoeders van den wijngaard krijgen, uit genade, tweehonderd zilverlingen, dan kunnen ze bij de duizend, die voor Salomo zijn hun tweehonderd voegen, opdat Hij in alles verheerlijkt worde. Die er velen gerechtvaardigd hebben, zullen blinken als de starren aan het uitspansel. Wie dient om het loon, verliest zaligheid èn loon, die zal beschaamd worden. Wie dient omdat hij bediend wordt, zal niet beschaamd worden en het loon komt bij de kroon, die hij neerwerpt aan Jezus' voeten, want hij kan ze niet in eigen hand houden.

Een arbeider, die niet beschaamd wordt. De naam waarmee Paulus den dienaar noemt, moet ons nog een oogenblik bezig houden. Arbeider... nu, die hebben het tegenwoordig niet zoo slecht, de vierde stand kwam er aardig bovenop. Ze moesten alleen niet staken en wat harder werken over

het algemeen. Wie voor een ander werkt, moet werken als deed hij het voor zichzelf. Arbeider... iemand die wat uitvoert, die arbeid verricht.

Wanneer we bijzonder staan op onzen ambtstitel, dienaar des Woords, dan wel dominé (Heer) dan moeten we een arbeider zijn. Sommigen staan erg op dien titel maar... het arbeiden in den wijngaard ... nu, dat is meer vak-dan ambtswerk.

Anderen leggen hun ambt neer en gaan b.v. in de politiek en zouden zeer toornig worden als gij hun liet voelen dat zij nu ook den titel kwijt zijn.

Arbeider... die werkt in het zweet zijner ziel; arbeider, die mest en graaft in den wijngaard; die plant en nat maakt; die koude en hitte verdraagt. Hij zaait het zaad des Woords en gaat al gaande en weenende, voorzeker zal hij met gejuich wederkomen. Arbeider in des Heeren wijngaard en wat de apostel schreef in vers 6 is nog waar: de landman als hij arbeidt moet alzoo eerst de vruchten genieten.

Lezers, nu niet afgunstig worden dat we tweemaal worden bedeeld, want ge moogt meeëten van deze spijze, aanzitten aan den maaltijd des Evangelies.

En dan: de oogst is wel groot, doch de arbeiders zijn weinige. Ook in onze kerk is een groot tekort. Maar mijn ambtsbroeder, die daaronder zucht en aan lijf en ziel ervaart wat dat tekort beteekent voor zichzelf en de gemeente, worde niet mismoedig. Hij zie de dingen in het rechte licht en late vaHen wat hij niet kan dragen.

Wentel uwen weg op den Heere, want Hij zorgt voor u. Hij zal niet begeven noch verlaten. En gemeente, kinderen des Heeren: bidt toch den Heere des oogstes dat Hij arbeiders in Zijnen wijngaard uitstoote. Renteniers hebben we niet noodig, maar degenen die thuis blijven bij het gereedschap deelen toch mee in den buit.

Paulus kon schrijven: in arbeid overvloediger... als ge het te kwaad krijgt moet ge II Corinthe 11 eens lezen. Het is een zware arbeid, maar de kracht is Godes; zielen te winnen voor Jezus, te ontrukken aan de klauwen van satan; de wereld te overwinnen. Het is een arbeid, die lichaam en ziel verteert. Calvijn had tot levensdevies: laat ik verteerd worden, terwijl ik nuttig ben.

En ge weet bij ervaring dat het met de sociale verzorging, ouderdomsrente, ziekteverzekering en wat ge meer op uw hart moogt hebben, of nog niet weet, volkomen in orde is en premie behoeven we niet te betalen! We hebben een Werkgever, die ons nooit drijft als een slavenhouder, maar weet dat we van tijd tot tijd rust behoeven en het zal nog de vraag zijn hoe Zijn oordeel is over veel of weinig werk te hebben verricht. Calvijn klaagt soms over zijn luiheid, stel u voor: Calvijn en lui! En dat was geen vroom gebaar, neen, maar omdat Hij verteerd werd door liefde tot Christus, Wiens ijver hem aanspoorde te arbeiden zoolang het dag was.

Maar dikwijls was hij ziek en toch... hij heeft genoeg gedaan! Hij stierf betrekkelijk nog jong (56 jaar oud).

Een arbeider, die niet beschaamd wordt ... Indien gij gelooft, gij zult de heerlijkheid Gods zien, maarindien gij niet gelooft, gij zult niet bevestigd worden. Kom broeder Martha, ga wat aan Jezus' voeten zitten met Maria en rust eerst maar eens uit, dan verzamelt ge nieuwe kracht en zuster Johannes leg uw hoofd tegen Jezus' borst.

Nog één opmerking voor heden. Benaarstig u uzelven Gode beproefd voor te stellen...

Zich benaarstigen of haasten, staat er. Met dat zich voorstellen aan den Heere moet hij druk zijn, zóó kan ik het omschrijven. Altijd maar weer druk. Ja maar, ik heb zooveel te doen! Wilt ge soms zeggen dat ge geen tijd hebt om u den Heere voor te stellen? Dat ge wel u wilt benaarstigen om te arbeiden? Wel dan is al uw vlijt niets nut, want ge moet u benaarstigen, u haasten, druk zijn met dit u voorstellen aan den Heere, voor. onder en na uw arbeiden en... dan zijt ge een arbeider, die niet be-

schaamd wordt. Dan zijt ge sneller als de hardlooper en verricht meer arbeid dan de druktemaker. Een arbeider, die niet beschaamd wordt. Niet in den tijd, noch in de eeuwigheid, want zij leerden den tijd uitkoopen, omdat de dagen boos zijn en rusten in Hem, die door den Vader is tentoongesteld in Zijn bloed, opdat wij zouden leven en arbeiden door Hem.

Zoo de Heere wil, tot de volgende week, het laatste gedeelte van onzen text. Arbeidt gij mee?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 oktober 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE BEPROEFDE ARBEIDER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 oktober 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's